blog | werkgroep caraïbische letteren

Vreemdelingen in het paradijs (14)

door Willem van Lit

 ·
In deze aflevering een uitdieping van het begrip nostalgie en de merkwaardige onwrikbaarheid van onderlinge relaties tussen de Caribische eilanden en Nederland. We komen hierbij overwegingen tegen van Ramdas, Finkielkraut, Naipaul, Broek en Mintz.
.

Ziekelijk heimwee
Je hebt historisch bewustzijn nodig om een voortdurend appel te doen op de herinnering van de vernedering, die – omgezet in een verondersteld positief verhaal – je trots moet laten zijn op de morele waarden van vrijheid en gelijkheid. Verondersteld is hier het idee van het eergevoel dat de herinnering moet voeden met het eergevoel zelf en het is juist dat eergevoel dat de herinnering ook weer groter moet maken en die een splijtzwam vormt in een samenleving die toch al tot op het bot gepolitiseerd is. De geschiedenis en de voortdurende verwijzing ernaar met het appel op de geest van Tula en de opstand zullen op deze manier geen voedingsbodem vormen voor trots, patriottisme, vrijheid, gelijkheid of eensgezindheid: men verwijst immers naar de harde noodzaak van eeuwige strijd, de constante dreiging van onvrijheid, de gespletenheid en de immer dreigende nederlaag en dit in het nare mechanisme van voortdurende wederzijdse beschaming. Het gaat niet om de positieve uitingsvormen van de thymos, maar het aanwakkeren van de woede. Het is sowieso de vraag of de oproep voor een collectieve herinnering zal leiden tot een constructieve aanpak van de problemen. Balkenende verwijst naar de dreiging van de teloorgang van het paradijs dat in de VOC-geest zou huizen. Dit is een verwijzing naar een verondersteld glanzend verleden. Op Curaçao verwijst men met de slavenopstand naar het paradijs van verzet, opstand en woede om onrecht en verdrukking.

Beide verwijzingen zijn historisch te verifiëren. Er is documentatie over, maar men verwijst niet naar de feiten; men wil dat mensen zich verplaatsen in de geest van het gebeurde, abstracties dus. Men wil een collectieve herinnering aan grootsheid of verdrukking construeren. Het is de perceptie van het verleden op eer-, wraak- of woedegevoelens. Dát wil men oproepen. Beide verwijzingen zijn daardoor even grote illusies en zij doen een appel op beweging, actiebereidheid, een politiek appel: “neem een voorbeeld. Kom op en vécht”!

Ramdas signaleert dit ook. Hij beredeneert het in navolging van Naipaul en zegt dat creolen in het hele Caribische gebied mensen zijn die “gebukt gaan onder een pathetische nostalgie”, ziekelijke heimwee. Creolen, dat zijn mensen van de Afro-Caribische bevolkingsgroep. Het is het schijnbaar eeuwig stigma van de slavernij dat er brandt. Dat zagen we al bij Finkielkraut in dit hoofdstuk, die het had over de tragiek van Amerika. Ramdas schrijft: “Ze verontschuldigen zich voor hun hopeloze toestand, voor hun gebrek aan daadkracht, discipline en doorzettingsvermogen, door middel van een historische verklaring. Ze bespelen een sentimenteel soort broederschap, die hun de goedkope sensatie geeft tot Afrika te behoren: ‘the cheap thrill of being African’”.[1] Het gaat dus niet alleen om de distributie van de woede, maar ook om de lethargie.

 

Hij zegt dat Naipaul hiermee kwetsende observaties geeft, die wel scherp zijn. Er zijn Afro-Caribische mensen die nog steeds roepen dat ze door de slavernij zelf momenteel in ellendige situaties terecht zijn gekomen en zij achten zichzelf nog steeds uitgebuit. Het gaat dan om die pathetische nostalgie die “een ongelooflijk dom instrument (is), omdat men ervaringen van anderen uit het verleden overplant naar het eigen machteloze bestaan in het heden. Het collectieve geheugen wordt omgezet in een persoonlijk geheugen, herinneringen van vroegere generaties worden toegeëigend, en dat kan nooit meer opleveren dan banale leugens”. [2]

Deze ziekelijke nostalgie wordt dan door nationalisten misbruikt: men viert het verleden door de heimwee naar de ellende. “Niet de zakelijke onthulling, maar de gepassioneerde verheerlijking van het verre verleden in het land van de voorouders was het doel”. En vooral nationalisten bespelen dit instrumentarium. Zoals Balkenende verwijst naar een veronderstelde grootse VOC-geest, zo verwijzen onder andere Curaçaose nationalisten naar glorieuze slavenhelden. “Nationalisten zijn sowieso goed in het aanwenden van collectieve herinneringen van vorige generaties voor persoonlijke doeleinden. Nationalistische intellectuelen zijn daarom bijna altijd leugenaars”. [3]

Neurose van roerloosheid
Het staat buiten kijf dat wij het verleden van slaven, onderdrukking en het geweld dat bij deze of andere vormen van dwangarbeid werd gebruikt, als humanitaire ramp nooit mogen vergeten. Dat staat voorop. Er zijn echter mensen die op de draai van dit historische gegeven roerloos tegen de wand gekleefd blijven. Zij zeggen dat ze nog veldslaaf of huisslaaf zijn. Ze maken constant vaste omwentelingen op verheerlijking, lethargie en racisme. De verhoudingen zijn in steen gekapt en de tragedie van de herinnering, zoals Finkielkraut het ook noemt, die door verschil in huidskleur wordt bevestigd, is in onuitwisbare inkt geschreven. Wij hangen in de pathetische omhelzing om elkaar heen: dat was zo, dat is zo en dat zal ook zo blijven.

Broek zet de tegenstelling uiteen door het thema van de politieke correctheid.[4] Hij zegt dat er decennialang zowel op de Caribische eilanden als in Nederland sprake is (geweest) van politiek correct handelen en spreken. Hierdoor hebben beide partijen elkaar onaanraakbaar gemaakt. Ikzelf heb ook al eerder geschreven dat men in Nederland al eeuwenlang bijna niets weet van de Caribische bestaan van het koninkrijk, alsof er een continu vacuüm van onverschilligheid heerst. Aan de Antilliaanse kant wordt de gedachte aan de verdeelde wereld in termen van de onderdrukte en onderdrukker als enige eenvoudige waarheid voortdurend onder de aandacht gebracht. De Afro-Caribische cultuur is dé cultuur voor de eilanden, zo zeggen velen. Men plaatst deze als authentiek en puur tegenover het westerse stelsel met een scherpe etnische tweedeling als splijtzwam.[5] De schuld en de schaamte zijn duidelijk verdeeld en dit houdt de situatie in stand.
Aan gene zijde van de oceaan – het Europese deel – wilde men zich echter absoluut niet bemoeien met de Caribische situatie. Nederland stuurde jarenlang aan op dekolonisatie onder andere in de stroom van het proces van onafhankelijk worden van Suriname. Als dát niet zou lukken – en dat lukte ook niet – dan moesten we streven naar een “volmondig eerbiedigen van de autonomie”. Broek zegt hierover verder: “De dreigende bestempeling met ‘racist’, ‘koloniaal’ of ‘reactionair’ door de talloze poortwachters van het correct denken waren voldoende om bij Nederlanders de eventuele neiging tot stemverheffing te onderdrukken. Het moet geconstateerd worden, dat zodoende het racisme van de Antilliaanse ideologie onbesproken bleef door (potentiële) Nederlandse critici te betichten van racisme”. En aan een dergelijke kwalificatie ontsnapt men nooit meer als iemand die een ‘fatwa’ heeft uitgesproken, zoals ik eerder heb laten zien aan de hand van de literatuurbesprekingen van Finkielkraut eerder in dit hoofdstuk. In samenhang met dit politiek correct willen zijn kwam een tevens een strikt cultuurrelativisme mee. Elke cultuur is in elk opzicht evenwaardig en kritiek op elkaars wereld en waarden getuigt van verwerpelijk dominant gedrag en minachting. Dit bevorderde de politiek van het vermijden van conflicten. Alles moest ingepast worden in het model van goed overleg, medezeggenschap en gedogen. Kritiek is onbestaanbaar en hierdoor ontwikkelt zich een verhouding die door angst en onwil wordt gevoed[6]. Finkielkraut zegt dat dit ook wel schijntolerantie kan worden genoemd. Het verdrijft de geest van het racisme niet; het krijgt er juist nieuwe energie door.

Door de hardnekkige duurzaamheid van deze wederzijdse houding waarbij men het waanidee van gelijkheid van partners in het koninkrijk angstvallig in stand hield, ontstond nieuwe afhankelijkheid. Het was de afhankelijkheid van de “gunst”, zoals Broek dat ook noemt. De Antillen bleven om pragmatische redenen bij het koninkrijk. Dit pragmatisme wordt ingegeven door (voortdurende) financiële hulp en onder andere het kunnen beschikken over een Nederlands paspoort als toegang tot Europa, waardoor men – als het nauw wordt – de eigen situatie kan ontvluchten. Broek noemt die vorm van onderlinge afhankelijkheid een bestendiging van de koloniale verhoudingen, opgeroepen door de factor gunst, een “significant koloniaal element”[7]. De afhankelijkheid van de Caribische eiland is gunstverlening en dat in dezelfde verhouding of mechanisme dat aan de basis ligt van de verhouding meester – knecht óf tussen de zich superieur voelende en acterende Nederlander en ondergeschikten. In de ban van politieke correctheid blijft dat mechanisme in stand. Dit zorgt voor de bestendiging van de problematische verstrengeling. Nederland kan niet op een fatsoenlijke manier – lees: eigenlijk de Europese politiek correcte manier – afscheid nemen; de Antilliaanse eilanden willen om pragmatisch redenen niet loslaten, terwijl men wel schimpend en scheldend blijft over de erfenis van slavernij en (neo)kolonialisme. Juist het complex van de traditionele politiek correcte houding laat toe dat het overmatig schreeuwerige deel van Antilliaanse politici en opinieleiders van voornamelijk Afro-Caribische afkomst hun gang kunnen gaan. Een dergelijke houding straalt af op voornamelijk jonge Curaçaoënaars die dit als voorbeeld voor hun gedrag aannemen, zo betoogt ook Broek. De pathetiek van de verstrengeling versterkt zichzelf.

(wordt vervolgd)

[1] Ramdas, Heimwee, pag. 19.

[2] Ramdas, Heimwee,  pag. 19.

[3] Ramdas, Heimwee, pag. 20

[4] Broek, Voorbij schuld en schaamte: naar ongedeeld Nederlanderschap.

[5] In dit verband is het ook interessant te kijken naar wat Sidney W. Mintz zegt. Bij de migratie naar het Caribische gebied ging het aanvankelijk en zeker tot in de 17e eeuw vooral om Spanjaarden. Pas later kwamen Noord-Europeanen (Fransen, Engelsen, Nederlanders of Scandinaviërs) naar het gebied. “Outsides the hispanophone societies, these newcomers were mainly distinguished by their lack of interest in remaining permanently in the region. (…) In striking contrast, the non-Hispanic islands (which began to be colonized by other Europeans after 1625) were typically represented by people who came ‘to make a killing’ before returning home”. Hij zegt verder dat afstammelingen van oorspronkelijk Spaanse immigranten zich in later eeuwen geen Spanjaarden meer voelden. Dit proces is doorgegaan tot op heden. Cubanen, Puerto-Ricanen en Dominicanen voelen zich echt Cubaan, Puerto-Ricaan en Dominicaan. Dit is veel minder het geval geweest op andere eilanden, zoals Jamaica of Martinique. Dit geldt natuurlijk ook voor de Nederlands Caribische eilanden. Ook Nederlanders waren veelal passanten. Hierdoor bleef enerzijds de band met het “moederland” afstandelijk (en dus ook relatief onverschillig), anderzijds verklaart het ook deels hoe het komt dat de eilanden waar Fransen, Engelsen en Nederlanders de scepter zwaaiden, relatief veel later onafhankelijk werden of het nog steeds niet zijn. Voorts maakt Mintz een scherp onderscheid tussen ras en volk. Hij zegt dat rassen sociaal-geconstrueerde categorieën zijn en dat volk een begrip is waarbij mensen door voortdurende reproductie zich voornamelijk cultureel onderscheiden. “Ethnic difference, plantation sameness”, pag. 43 in de bundel onder redactie van Gerr Oostindie, Ethnicity in the Caribbean, Essays in Honor of Harry Hoetink, Warwick University Caribbean Studies, uitg. MacMillan Caribbean.

[6] Broek, Voorbij schuld en schaamte: naar ongedeeld Nederlanderschap, pag. 5.

[7] Broek, Voorbij schuld en schaamte: naar ongedeeld Nederlanderschap, pag. 7/8.

1 comment to “Vreemdelingen in het paradijs (14)”

  • mogelijk is een nadere bronvermelding wel gepast: Aart G. Broek, ‘Voorbij schuld en schaamte; naar ongedeeld Nederlanderschap’, in: Aart G. Broek (red.), Antillen/Aruba: uit de gunst (speciaalnummer van) Christen Democratische Verkenningen, winter 2005, pp. 20-33.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter