blog | werkgroep caraïbische letteren

Gasbommen, lemmetjes en rijst zetten (3)

Nut en noodzaak van taalverbastering in de literatuur

door Karin Amatmoekrim

Ik noem nu een summier aantal beroemde wetenschappelijke werken, om in elk geval een idee te geven van hoe levend het debat in de postkoloniale literatuurbenadering wereldwijd is; van de Nigeriaanse Achebe naar het Midden Oosten van Saïd naar het Engelse India van Bhaba.

Maar niet alleen in de wetenschap is dit debat levendig; ook de bestudeerde literatuur is ongekend rijk in de voormalige koloniën over de hele wereld. In die literatuur staan bepaalde thema’s regelmatig centraal; de eigen identiteit, de eigen geschiedenis, geschreven vanuit het eigen standpunt, een algemene emancipatie van de eigen stem, het eigen zijn van de voormalig gekoloniseerde. Bij die eigen stem hoort de eigen taal. Niet alleen de taal die men van nature sprak (het Afrikaans, het Sarnami, het Javaans, om maar iets te noemen), maar vooral ook de taal die van boven opgelegd is en die in de loop der eeuwen eigen is geraakt. Taal is immers een levend iets; het is alles behalve statisch. Zoals een taal zich op de ene plek ontwikkelt, ontwikkelt hij zich op een andere plek, onder andere invloeden, geheel anders.

Op Jamaica heeft zich bijvoorbeeld een rijke literatuur gevormd in het Jamaicaanse Patois. Iets verderop ligt het kleine west-indische eiland St. Lucia, dat de schrijver Derek Walcott voortbracht. Walcott combineert westerse invloeden met de eigen taal en tongval, en in zijn werk is zijn geboorte-eiland nooit ver weg. Walcott won in 1977 de Nobelprijs voor de Literatuur ‘voor zijn poëtische en intelligente oeuvre dat gedragen wordt door een historische visie, als gevolg van een multiculturele betrokkenheid.’   Een ander voorbeeld van de ontwikkeling van de Engelse taal in de literatuur is natuurlijk het werk van Salman Rushdie. Rushdie schreef al in 1983 in zijn essay ‘Commonwealth Literature Doesn’t Exist’;  ‘de mensen die ooit werden gekoloniseerd door een andere taal, zijn nu in hoog tempo bezig die taal opnieuw op te bouwen, temmen hem en gaan er steeds ontspannener mee om. Geholpen door de enorme flexibiliteit en omvang van de taal, bakenen ze binnen de uiterste grenzen ruime gebieden voor zichzelf af.’

Vergeleken met de mate waarop en het succes waarmee het Engels zich buiten Engeland en Amerika ontwikkelt, is het met het Surinaams-Nederlands slecht gesteld. Als we daarbij taal zien als een uiting van emancipatie, of als een tool waarmee uitdrukking aan de eigen identiteit gegeven wordt, dan is het betreurenswaardig te noemen dat de ontwikkeling van het Surinaams-Nederlands in de literatuur nauwelijks een plek heeft weten te veroveren. De reden dat Clark Accord zo nauwkeurig omging met de Surinaams-Nederlandse uitdrukkingen in zijn boeken, lag precies in het verlengde hiervan. De reden om de typisch Surinaamse uitdrukkingen aan te passen, gaf evenveel aanleiding om er juist aan vast te houden. Creatief gebruik van de Nederlandse taal wordt doorgaans namelijk niet erg op prijs gesteld.

Worden schrijvers als Walcott en Rushdie geroemd vanwege de authenticiteit die het Engelse Patois of Hindu-Engels aan hun boeken verleent, in Nederland werkt dat niet zo. Hier deelt de literaire kritiek geen extra punten uit voor boeken waarin de Nederlandse taal verhaspeld wordt, en waarin romanpersonages uitdrukkingen gebruiken die de autochtone Nederlander verkeerd kan interpreteren. Wanneer er in een boek gesproken wordt over een gasbom, doet dat de Nederlandse lezer teveel denken aan de Tweede Wereldoorlog, en dus moet dat typisch Surinaamse woord vervangen worden door ‘gasfles’, ondanks het feit dat er niemand in Suriname is die dat woord gebruikt. Een postkoloniale benadering van deze keuze laat zien hoe groot de machtsverschillen nog altijd zijn. Het is dan extra jammer dat er in Nederland nauwelijks sprake is van een postkoloniale literatuurkritiek. Bovendien lijkt men hier niet bijster geïnteresseerd in de pluriformiteit binnen de Nederlandse literatuur; migrantenauteurs krijgen een eigen hoekje, maar er wordt niet of nauwelijks bekeken hoe en of ze bijdragen aan het karakter van ‘de’ Nederlandse literatuur. Remco Raben schreef hierover in het Historisch Nieuwsblad:

‘Het is slecht gesteld met het postkolonialisme in Nederland. Waar in Engels- en Franstalige gebieden stevig wordt gedebatteerd over de zin en onzin van dit begrip en de daarbij horende ideeën, zijn dergelijke discussies in Nederland zo goed als afwezig. Dat is vreemd, omdat Nederland verhoudingsgewijs meer (post)koloniale immigranten herbergt dan welk ander Europees land ook.’  

De lancune in de ontvangst van de literatuur kan een schrijver slechts beperkt helpen dichten. Clark Accord was het soort geëngageerd auteur dat er zijn uiterste best voor deed. Belangrijker nog was dat hij aan de andere kant van het veld maximaal bijdroeg; binnen de Surinaams-Nederlandse literatuur werd dankzij zijn oeuvre een stevige slag gemaakt. Het succes van zijn debuut zorgde er bovendien voor dat er iets veranderde in de perceptie van de Surinaamse literatuur. Immers, bij een verkoop van 120.000 exemplaren, een succes dat zich vertaalde naar de verkoop in landen over de hele wereld, kan men niet spreken van een boek dat zich in de periferie afspeelt. Het is niet langer een obscuur onderwerp dat slechts een handvol mensen in West-Indië aan zou spreken, hier was een Surinaams boek, geschreven in Surinaams-Nederlands, door een Surinaamse auteur, dat duizenden mensen wereldwijd wist te boeien.

  [klik hier voor deel 4 en slot]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter