blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (10)

door Willem van Lit

Deze week neem ik de draad weer op met een inleiding op de Afrikaanse connectie in het Caribische gebied. Hoewel hier door verschillende wetenschappers onderzoek naar is gedaan, lijkt het alsof de echte betekenis hiervan – onder andere door de dominantie van het westerse complex – niet goed wordt beseft. In de komende afleveringen zal ik hieraan aandacht geven.

De Afrikaanse connectie
“’Coromantees zijn de beste Afrikanen,’ zei King, ‘maar, mijn beste Appleby, bij die scheepslading van jou zaten geen Coromantees. En ik zie zo dat zij geen Coromantee is. Dat ras is het puikje van de zalm. Goede symmetrie en trotse houding. Mooier dan het gros. Zo mooi dat je zou vergeten dat ze zwart zijn’” [1].

Het ligt allemaal in scherven verdeeld om me heen, als mijn gedachten zelf: boeken met slordig wapperende papiertjes tussen de pagina’s, artikelen, essays, schema’s, aantekeningen, geprinte vellen met slordige markeerstiftstrepen, memoblaadjes, flarden van gedichten ook nog. Zo voel ik me momenteel ook: slordig gerangschikt en niet wetend waar te beginnen. Ik zoek nog steeds naar dat éne citaat dat me op gang moet helpen. Dat boek. Ik heb het voor de tweede keer gelezen en nú vind ik juist niet de passage die ik zoek, terwijl ik het tóch had opgeschreven. Het gaat om Lévi-Strauss die altijd op een gedreven manier op zoek is geweest naar overblijfselen van menselijke activiteiten, naar de resten van gewoonten en gebruiken, naar het sediment van beschaving. In zijn boek Het trieste der tropen heb ik bij verschillende passages markeringen geplaatst. Sommige ervan was ik weer vergeten en andere passages zijn ook weer als een soortgelijke afzetting van innerlijke onthutsing over het inzicht dat plots in me ontstaat en dat ergens in de verbindingen tussen het mijmeren blijft hangen. Het is alsof alles zich verzamelt op een plaat of een bank waar de voortdurende stroom van ideeën, waarnemingen, verwondering, ervaringen, bekommernissen, ergernissen en humeuren samenvloeien en waar ze taai bestendig worden zonder direct aan herinnering te kleven. En zo moet – zoals Lévi-Strauss ook opmerkt – op plekken waar veel mensen samenwonen een redelijk verfijnd geciviliseerd leven ontstaan. Maar juist door die grote concentratie van mensen, op ál die banken van ideeën, gewaarwordingen, enz. komen ook al die onbewuste levensinstellingen bij elkaar, die elk voor zich volkomen onbeduidend zijn, maar die alle tezamen de oorzaak kunnen zijn van onvermoede verschijnselen. Lévi-Strauss noemt dit ogenschijnlijk een weerspiegeling van een kosmisch ritme, waarin het bewustzijn schuilt van een wijsheid die mogelijk eeuwenoud is. Een dergelijke vermenging van uiteenlopend concentraat van menselijke vermogens uit zeer verspreide gebieden ter wereld heeft zich bij uitstek in het Caribische gebied voltrokken [2]. Het is een dynamiek die in heftigheid alleen nog maar toeneemt, maar ze mist kennelijk patronen die consistent redelijk zijn; in hun geheel komen ze toch tot verfijning. En dat was de fascinatie van Lévi-Strauss.

Hier ontstaat bij mij de neiging de Franse etnograaf verder te laten spreken om de verwondering om die menselijke patronen ook aan mijzelf over te brengen: hij wíl die patronen, de getijden van ontstaan en vergaan onderzoeken, begrijpen en duiden. En het is niet zo gek dat ik in de stroom van de gedachtegang over de betekenis van het probleem van de pathetische verstrengeling in het Caribische gebied deze neiging heb overgenomen hem bij die fascinatie te volgen en hem dan ook uit te laten praten. Net als hij ben ik op zoek naar die resten van menselijke activiteit en bedoening, die zijn ontstaan uit opvattingen, ervaringen en methoden van samenleven, de relaties in de maatschappelijke huishouding. Veel van die sedimenten in het Caribische gebied zijn van Afrikaanse oorsprong. Mintz [3]geeft aan dat ongeveer een derde van alle Afrikanen die naar de Nieuwe Wereld zijn afgevoerd, in het Caribisch gebied terecht zijn gekomen[4].

Er is dikwijls gezegd dat veel overblijfselen van Afrikaanse gebruiken, gewoonten en structuren of cultuur teniet zijn gedaan door zowel de brutaliteit van het slavernijsysteem als door de impertinente dominantie van de Europese overheersers. Anderen hebben aangetoond dat er nog relatief veel is overgebleven of in een of andere vorm of substantie weer tot leven is gebracht of de tand des tijd heeft overleefd. En dat alles in de grote stroom van en getijden van migratie, vermenging, herstel, afbraak, vernieuwing, geboorte en overlijden in jaren van soms diepe ellende en gelatenheid, maar zeker ook jaren van optimisme, vooruitgang en nieuwe hoop. Deze veranderingen en bewegingen bepaalden de onderlinge verhoudingen, de opvattingen, gebruiken, gewoonten, overlevingsinstincten, sentimenten en gemoedswisselingen van mild tot ongenaakbaar: mensen maken zélf hun methoden van leven en bouwen. Dat is cultuur, zoals Lévi-Strauss het ook noemt: een redelijk verfijnde civilisatie, resultaat van patronen die kennelijk consistent onredelijk lijken.

Als men goed wil kijken, is er zelfs veel overgebleven; de Afrikaanse erfenis is nog vrij omvangrijk, zowel in cultureel als in sociaal of sociaaleconomisch opzicht: er zijn nog structuren van samenwonen, -werken en -leven te herkennen, structuren die door gedragspatronen van Afrikaanse snit en maat zijn samengesteld: verfijnd en ontwikkeld in alle moderniteiten van het alledaagse pragmatisme, zoals het hoort bij de gewone menselijke condities.

Het hoeft verder geen toelichting dat de Afrikaanse overlevering zichtbaar en hoorbaar is in muzieksoorten, dans, beeldende kunst, literatuur (zoals ook in oude verhalen), kleding, het wonen, bereiden van voedsel, rituelen, e.d. Daarnaast zijn in verschillende creolentalen ook de invloeden uit Afrika merkbaar (o.a. Papiamentu, Sranantongo en het Creools op Haïti)[5]. De Amerikaanse antropoloog Herskovits heeft medio vorige eeuw uitgebreid onderzoek gedaan naar restanten van het Afrikaanse leven in de Nieuwe Wereld. Zijn werk op dit gebied is zeer bekend geworden [6]. In het dagelijkse leven van de Afro-Amerikaanse bevolking ziet hij sporen terug van samenlevingsverbanden, zoals bij families [7], de organisatie van kleine gemeenschappen, de hiërarchische structuren, organisatie van het sociaaleconomische leven op kleine schaal in onder andere structuren die lijken op coöperaties. Deze laatste verwijzen naar collectivistische tradities in Afrika.

Op spiritueel gebied zijn er zeker overblijfselen terug te vinden. We hoeven op een aantal voor de hand liggende trefwoorden de zoekmachine op internet maar te starten en de voorbeelden met uitvoerige verwijzingen komen overvloedig over het scherm rollen: voodoo, santéria, winti, brua, obeah of comdomblé. Elke streek, eiland of eilandengroep in het Caribische gebied heeft zijn eigen variant. Bij elk van deze vormen wordt verwezen naar landen of streken in Afrika, waar de oorsprong zou liggen. Het is (voor mij) zelfs merkwaardig dat deze vormen van spiritualiteit zo expliciet en uitbundig worden besproken en toegelicht. Dit heeft waarschijnlijk te maken met veronderstelde magische en geheimzinnige krachten, de merkwaardige zingeving bij goed en kwaad, de aantrekkingskracht van de rituelen en gebruiken die men als authentiek beschouwt met grondslagen die teruggaan naar “de dageraad der tijden”[8]. In sommige geschriften valt de ernst van de toon op waarmee over deze zaken wordt gesproken. Merkwaardige ernst; daarom is het een onderwerp waar ik later op terugkom in dit hoofdstuk.

(wordt vervolgd)

[1] Hill, Lawrence, Het Negerboek (vertaling Ine Willems), uitgeverij Ailantus, Amsterdam 2011, pag. 164.

[2] Om een indruk te krijgen van de enorme verwevenheid van volkeren en rassen verwijs ik onder andere naar de bijdrage van S.W. Mintz “Etnic difference, plantation and sameness” in de bundel opstellen die door Gert Oostindie is samengesteld ter herinnering aan het werk van de op de Antillen zeer bekende socioloog Harry Hoetink (“Ethnicity in the Caribbean”, Warwick University Caribbean Studies, uitg. MacMillan Caribbean, 1996). Mintz maakt in zijn analyse een scherp onderscheid tussen ras en volk. Hij somt daarbij verschillende Caribische eilanden op en laat daarbij zien welke volkeren er verspreid zijn en hoe deze verspreiding tot expliciete of ook impliciete vermenging heeft geleid, waarbij heel vaak gekeken wordt naar ras als kenmerkend factor terwijl dit in veel gevallen eigenlijk overbodig is. Hij geeft onder andere aan dat de vermenging van volk en ras op en in Iberisch sprekende eilanden en landen verder gevorderd is dan in gebieden waar overige Europese volkeren aanvankelijk (en nog steeds) hun koloniale stempel hebben gedrukt. Pag. 41 – 43.

[3] Mintz, S.W. “Etnic difference, plantation and sameness”. Pag. 43.

[4] In ruim drieënhalf eeuwen zijn circa 11 miljoen Afrikanen naar de Nieuwe Wereld gebracht.

[5] Zie in dit verband ook wat René Römer en O.P. Streefkerk schrijven in “Cultureel mozaïek van de Nederlandse Antillen”,uit. De Walburg Pers, Zutphen, 1977 en heruitgegeven in 2008, DBNL. Pag. 12, 35 – 37, 43 – 48.

[6] Herskovits, M.J. “The Myth of the Negro Past”, uitg. Harper& Brothers Publishers, New York en London, 1941.Voor een opsomming van de Afrikaanse erfenis in het dagelijkse leven, zie pag. 143 – 207.

[7] Herskovits, pag. 139.

[8] Een tweetal voorbeelden van deze spirituele verbondenheid. Op Curaçao wordt elk jaar op tweede Paasdag het oogstfeest (Seú) gevierd en ook elk jaar vindt er een boomplantdag plaats. Beide gebeurtenissen zijn (feestelijke) rituelen waarbij nadrukkelijk de verbondenheid met de aarde, de vruchtbaarheid en de mystieke hoedanigheid van mens en natuur wordt gevierd. Ikzelf ben een keer van dichtbij betrokken geweest bij een boomplantdag. Het planten van bomen is dan een religieus fenomeen met aanwezigheid van een priester, wijding en volksmuziek. In mijn “Atlantisch rendez-vous” heb ik beide feesten beschreven, pag. 97 en 281.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter