blog | werkgroep caraïbische letteren

Sensorisch schrijven over de dood

door Yvon van der Pijl

‘De taal van sterven kende ik niet’ zijn de woorden waarmee Ruth San A Jong, in het laatste, autobiografische verhaal van haar debuutbundel De laatste parade, het plotselinge overlijden van haar moeder aankondigt. De taal van sterven kende San A Jong volgens eigen zeggen niet; de taal van de dood, het afscheid en menselijk lijden kent ze maar al te goed.

In negen verhalen laat San A Jong ons op indringende, betrokken wijze en in treffende bewoordingen kennismaken met de vele gezichten van de dood in Suriname. Ze heeft zich daarbij laten inspireren door Dante’s La divina commedia. De negen verhalen uit de bundel corresponderen met de negen kringen van de hel in Dante’s goddelijke komedie, terwijl het laatste verhaal de titel ‘Inferno’ heeft gekregen. Hiermee stelt San A Jong niet zozeer het stervensproces, maar vooral de helse behandeling, dat wil zeggen de systematische verwaarlozing van haar psychotische moeder in de toenmalige ’s Lands Psychiatrische Inrichting (LPI) aan de orde. ‘Inferno’ is zowel een ontroerende vertelling van een zorgzame dochter over haar moeder als een scherpe aanklacht van een geëngageerd schrijfster tegen de geestelijke gezondheidszorg in Suriname. Deze combinatie van emotionele betrokkenheid en oprechte opwinding over maatschappelijke misstanden bezorgt de lezer kippenvel.

San A Jong heeft bovendien de gave om de centrale thematiek van de bundel − de banaliteit en onontkoombaarheid van de dood binnen de Surinaamse sociale werkelijkheid − vanuit verscheidene perspectieven te belichten, waarbij ze in het ene verhaal door de ogen van een kind kan kijken (‘Lelijke dingenschrift’) en in het andere verhaal met een zelfde gemak kruipt in de huid van een stervende man (‘Charles Louis’). We zien en voelen daarbij niet alleen hoe de dood de verschillende personages op en onder de huid zit, maar zijn door San A Jongs sensitieve − ik zou zelfs zeggen sensorische − schrijven in staat de dood te ruiken en te dromen door de dromen van anderen (‘De geur van de dood’, ‘Uit de droom helpen’).

Ondanks dat de dood de verbindende thematiek vormt, zijn alle verhalen gegrepen uit het volle leven. Het titel- en openingsverhaal ‘De laatste parade’, waarmee San A Jong in 2002 de Kwakoe Literatuurprijs won, geeft hier blijk van door het ‘dubbelleven’ van het overleden hoofdpersonage Baas Hugo in al zijn pijnlijkheid en alledaagsheid te schetsen. Vlak voor de begrafenis komt een onbekende man op hoge poten de opgebaarde Baas Hugo zijn laatste groet brengen. De zonderling noemt zich de zoon van Baas Hugo en blijkt het product van een van de ‘verborgen’ liefdesrelaties van Hugo. Iedereen was daarvan op de hoogte, behalve zijn dochter. Ook in ‘De onderbroek’ staat de ‘geheime relatie’ centraal, alsmede de moeilijkheden waarvoor de ‘buiten’ zich ziet gesteld als haar minnaar overlijdt. Niettegenstaande het maatschappelijk taboe op heimelijke affaires en buitenechtelijke relaties zijn de perikelen rondom ontrouw vaak publiekelijk bekend. De buitenvrouw is vervolgens in zaken van leven en dood niet altijd even benijdbaar maar, zo laat San A Jong met kennis van zaken en enig gevoel voor drama zien, zij weet zich hoe dan ook bijgestaan door de lijkbewassers in het mortuarium, die in alle verborgenheid zelfs haar het afscheid van haar geliefde gunnen.

Ook hier verdient San A Jong een compliment. Niet alleen weet ze op overtuigende, soms tragikomische dan weer empatische wijze de lezer te betrekken in de leefwerelden, angsten en dromen van haar uiteenlopende personages, ze kent de Surinaamse (Creoolse) doodscultuur door en door. Geen detail is haar ontgaan. Zelf ben ik vele malen aanwezig geweest bij het afscheid in de kamers van het mortuarium van het Academisch Ziekenhuis en heb ik talloze begrafenissen bijgewoond. San A Jongs observaties zijn me dan ook niet onbekend. Vooral de rituele gebruiken van de afleggers die nabestaanden begeleiden in hun afscheid van de overledene zijn herkenbaar en treffend beschreven. Menig lezer zal de onderbroek van echtgenotes (en buitenvrouwen) in de kist, opdat de geest van de overledene zijn voormalige geliefden niet komt lastig vallen, bij blijven staan.

Hoewel de wereld van de dood en vooral het rituele werk dat de lijkbewassers uitvoeren met mysterie en geheimzinnigheid lijken te zijn omgeven, weet San A Jong aspecten hiervan ook op gepaste wijze te onttoveren. Zo laat ze de aflegster in ‘De geur van de dood’ het volgende zeggen (pp. 67-68):

‘Ik mag niet teveel vertellen over de rituelen die worden toegepast bij het wassen van een lijk. Eigenlijk doen we niet geheimzinnig; het is geheimhouding. Een arts vertelt zijn vrouw en kinderen toch ook niet dat hij een zaagmachine gebruikt om een been te amputeren? […] Mensen in Suriname maken van alles een geheim, een drama.’

Lovenswaardig is dat San A Jong dit laatste weet bloot te leggen, zonder dat de verhalen aan zeggingskracht en inlevingsvermogen inboeten. Voor niet weinig personages is het leven tot hel gemaakt, laat de schrijfster ons weten. Dat geldt voor de Marronvrouw in ‘Aan de dood ontsnapt’ die na haar vlucht voor oorlogsgeweld uit het binnenland jaren later in de stad haar toenmalige verkrachter en vader van haar dochter treft, of het kind uit ‘Lelijke dingenschrift’ die de zelfmoord van haar moeder en de incestpraktijken van haar stiefvader probeert te vatten. San A Jong kan dit welhaast onbegrijpelijke leed in krachtig proza tot leven wekken.

De laatste parade heeft al enkele lovende recensies gehad en ik kan me daar alleen maar bij aansluiten. De auteur heeft aangegeven voorlopig klaar te zijn met de dood als thema en zich te gaan richten op geestelijke gezondheidszorg. Ik zie uit naar haar literaire verbeelding van deze penibele materie.

Ruth San A Jong, De laatste parade. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. 109 p., isbn 978 90 6265 672 1, prijs € 16,50.

[verschenen in Oso, 2012]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter