blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (18)

door Willem van Lit

In deze 18e aflevering van dit hoofdstuk een aantal kanttekeningen over patronage en het rechtvaardigheidsprincipe in een collectivistische wijze van samenleven met sporen naar effecten op persoonlijke verhoudingen.
Corruptie, fraude en begunstiging

Een Antilliaanse jurist vertelt over een aantal achtergronden van fraude en corruptie in het Nederlands Caribisch deel [1]. In de relaties tussen Nederland en de Antillen en Aruba komen onderwerpen als corruptie, fraude en het voeren van behoorlijk bestuur naar voren. Deze jurist zegt dat het vaak om geruchten gaat. In gevallen waarin corruptie en fraude daadwerkelijk zijn vastgesteld, worden de desbetreffende daders ook veroordeeld. Hij geeft onder andere voorbeelden van Claude Whatey (St. Maarten, 1993), Godett, Chong en Monte  (Curaçao, 2003) en Eman (Aruba, 2008). Hij bespreekt ook een aantal achterliggende oorzaken van deze bestuurlijke wanpraktijken en waarom het zo moeilijk uit te roeien lijkt. Hij kijkt hiervoor naar de “lange geschiedenis van het kolonialisme”.  Hij maakt daarbij direct de stap naar de mogelijke invloed van het slavernijverleden met verwijzing naar Marcha en Verweel (De cultuur van de angst)“Elementen in de huidige arbeidscultuur zoals wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, zijn terug te voeren tot de meester-slaafverhouding”, zoals hij zegt. Daarnaast noemt hij het overdreven ontzag voor de chef, directeur, commissaris of politiek leider”, waardoor mensen geneigd zijn hun mond te houden en zij hun meerdere niet om rekenschap durven te vragen. Vervolgens noemt hij ook een “diepgeworteld wantrouwen en minderwaardigheidsgevoel”. Het doen van (bestuurlijke) controle wordt dan ook uitgelegd als wantrouwen in de persoon waar het om gaat. Hiernaast noemt hij dan ook nog het ver doorgevoerd patronagesysteem in de politiek, waarbij politieke partijen meer rechtstreeks gebonden zijn aan hun kiezers (voor wat hoort wat) en belangengroepen, die voortdurend hun invloed willen doen gelden. Dit zorgt er onder andere voor dat na verkiezingen soms een aanzienlijk deel van ambtenaren wordt vervangen door anderen waaraan de winnende partij beloften verschuldigd zijn. Hierbij gaan betrekkingen vóór competenties.

Gabriël Metsu – De keukenmeid
Dat het slavernijverleden zijn uitwerking heeft op het functioneren van de actuele samenleving, is door velen beargumenteerd en in meer of mindere mate aangetoond. De studies van Marcha en Verweel verwijzen hier onder andere naar, hoewel zijzelf ook zeggen dat veel zaken nog moeten worden uitgezocht. Oostindie zet, zoals we in hoofdstuk 4 zagen, een aantal kanttekeningen bij veel veronderstellingen in deze relatie. De elementen die deze jurist hiervoor noemt – wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, overdreven ontzag voor de chef of leider, diepgeworteld minderwaardigheidsgevoel en het patronagesysteem in de politiek – zouden ook de weerklank kunnen zijn van ándere stemmen uit het verleden, namelijk de restanten van een collectivistische manier van samenleven; en dat is ook een Afrikaanse erfenis. In de Afro-Caribische wereld treft men de vermenging aan van deze erfenis, de invloed van de slavernij, de werking van het insularisme én de elementen uit de “modernistische” westerse samenlevingsverbanden. De vraag is hoe die mix er dan precies uitziet. Uit de zaken die deze jurist noemt, hoor ik wel de geluiden die ook Signer noemt voor Afrika.
In de collectivistische samenleving kun je geen individualist zijn: alles staat ten dienste van de stam of clan. Dit hebben we al eerder besproken. (Daar komt bij dat in kleinschalige samenlevingsverbanden, zoals eilanden zijn, iedereen ook iedereen kent en hier speelt de mechaniek van het insularisme ook een rol). Signer noemt in dit verband de verplichting tot liefhebben en het verbod tot afwijzing van de ander [2]. Dit heeft een aantal belangrijke consequenties. In dit type samenleving bestaat een conservatieve hiërarchie; men zou het ook archaïsch kunnen noemen [3]. Gezag komt niet voort uit de functie of formele positie van iemand, maar uit de persoon zelf, zoals we zagen. Hierdoor is elk conflict dan ook direct persoonlijk van aard. De conservatieve hiërarchie heeft onder andere als functie de bestaande orde te bestendigen; er mag geen verandering in verhoudingen toegelaten worden. Elke verandering kan negatief uitpakken op de persoonsgebonden relatie, de positie van de chef of directeur en daardoor de stabiliteit van de samenleving zelf. Deze archaïsche relaties zijn een manier om onderhuidse spanningen en conflicten te beheersen, waardoor de samenhang van samenleving gegarandeerd blijft.
Doordat de minderen in dit systeem voor hun welzijn volledig afhankelijk zijn van de hoger geplaatsten, zullen die minderen hun chef ook niet snel afvallen. Sterker nog: de minderen gaan er zonder aarzeling vanuit dat hun chefs ook direct en bij alles verantwoordelijk zijn voor hun welzijn en ontwikkeling. De chef zal zijn ondergeschikten ook bescherming bieden tegen het kwade, de nijd en afgunst van anderen en elkaar.  Beide partijen zijn aan elkaar gebonden, van elkaar afhankelijk door de specifieke persoonlijke relatie van enerzijds het feit dat de minderen hun positie persoonlijk hebben te danken aan de chef en anderzijds dat de meerdere zijn eigen positie gewaarborgd weet door het feit dat hij dit (als gift) heeft verleend. De chef moet royaal en vrijgevig zijn, dat verwacht men van hem en hij (de chef) moet in alle opzichten aan dat beeld voldoen omdat hij ook de anderen moet vrezen – hun afgunst of boosheid, waardoor zijn positie in gevaar komt. Hij moet anderen tevreden houden en de enige manier waarop dat mogelijk is, is door te blijven geven en in positie te blijven. De ondergeschikten blijven passief zolang zij zich verzekerd weten van de bescherming en onbekrompenheid van de chef [4]. Dit zijn centrale kenmerken van het organische karakter van de collectivistische samenleving.
Rembrandt – De geslachte os
Het bovenstaande bestendigt de hiërarchie en dit mechanisme is tevens de grondslag van het rechtvaardigheidsprincipe in de collectivistische structuur: rechtvaardigheid is geen individueel gegeven; het heeft alles te maken met hetgeen goed is voor de gemeenschap en dus met de instandhouding van de onderlinge gebondenheid en afhankelijkheid binnen het totaal. Ook rechtvaardigheid heeft een totalitair karakter. Rechtvaardigheid is dan ook geen principiële kwestie, maar een sociale: dat wat goed is voor de gemeenschap, is goed voor de enkeling. Zijn positie past hem naar de plek in het organisme van de gemeenschap.
Onderhoud van de persoonlijke relaties. Bestendiging van de hiërarchie en de orde (met een impliciete verwijzing naar de “natuurlijke ordening”, de werking van het organisme van de clan, de stam).
Met dit in gedachte lees ik Signer: “Einem Älteren oder Vorgesetzteren widerspricht man nicht, auch wenn man besser informiert bzw. im Recht ist. (…) Die (Macht-)Beziehung geht der Sache vor oder: Die Sache ist eine Funktion der Beziehung. Das führt, vor allem in der modernen Arbeitswelt, oft zu Entscheidungskonflikten: Soll man sich sach- oder personengerecht verhalten? Die Lösung besteht dann häufig darin, dass man sich gar nicht entscheidet, sondern wurstelt und mauschelt. Man sagt weder ja noch nein (neinsagen ist ja schon ein Affront, den man tunlichst vermeidet), man vertröstet auf morgen, man lässt in der Schwebe, man flüchtet sich in Allgemeinheiten (Sprichwörter sind in solchen Momenten, wo Unverbindlichkeit, Verwischen und Aufweichen gefragt sind, sehr hilfreich, zum Beispiel: ‘Dieu est grand’ oder ‘L’homme propose, Dieu dispose’)“. [5] „(Iemand die ouder is of boven je gesteld spreekt men niet tegen ook al ben je beter geïnformeerd of sta je in je recht. (…). De (machts)relatie gaat vóór de zaak zelf: de zaak is een functie van de relatie. Dat leidt – vooral in de moderne arbeidsverhoudingen – dikwijls tot conflicten bij beslissingen: de vraag of men zich op de zaak of de persoon moet richten? De oplossing bestaat er dan doorgaans in dat men helemaal niets beslist, men rommelt aan. Men zegt geen ja en geen nee. (Nee zeggen is sowieso een affront, die je maar liefst vermijdt). Men troost zich maar met morgen, het blijft hangen en men vlucht in algemeenheden (Spreekwoorden zijn op zulke momenten waarop men de verbinding niet kan leggen altijd bij de hand, bijvoorbeeld ‘God is groot’ of “de mens wikt, God beschikt’)”.

Willem Claesz Heda – Stilleven met bokaal

 

Hierin hoort men toch de echo van de gevleugelde uitspraak in het Papiaments: “Ku dios ke” (als God het wil), de verzuchting over de stagnatie, de onmacht, de vertraging en de dreigende teloorgang. In de drang de relatie goed te houden en conflicten te vermijden of geen boosheid over zich af te roepen, worden beslissingen uitgesteld of voorlopig niet genomen: het zijn de composities voor een uitgesteld leven.
[wordt vervolgd]
[1] De naam van de jurist en de bron van dit verhaal is bekend bij mij.
[2] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 375.
[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 376 – 377.
[4] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 392 – 393.
[5] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 428.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter