blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Surinaamse connotaties bij het woord neger

door J. van Donselaar

De zaak

Op 18 juli 2002 was het dan zover. De Commissie Gelijke Behandeling, een rechtscollege van de Nederlandse overheid, deed uitspraak over een al op 6 mei behandelde zaak, die door de Stichting Eer en Herstel Betalingen van Slachtoffers van de Slavernij in Suriname aangespannen was tegen Van Dale. Die stichting wilde dat uitgeverij Van Dale gesommeerd zou worden de woorden neger en creool uit zijn woordenboeken te schrappen. NRC Handelsblad van 7 mei 2002 citeert een woordvoerder van de stichting als volgt: “Wij willen als Nederlandse burgers met een Afrikaans-Surinaamse afkomst niet als ‘neger’ worden beschreven”. En op 18 juli schrijft die krant zelf: “De stichting vindt dat de betreffende woorden Afrikaans-Surinaamse Nederlanders aan de koloniale onderdrukking herinneren en zodoende pijn bij hen teweegbrengen.” Niettemin (citaat): “De functie van een woordenboek is niet meer dan het registreren van de betekenis van woorden in overeenstemming met het feitelijke woordgebruik”, aldus de commissie. Dus : de wens (of eis) van de stichting is ongegrond verklaard.

Wat hier volgt is niet beoogd als commentaar op de formele, juridische of lexicologische kanten van deze zaak. Ik beperk mij tot de achtergrond, in het bijzonder de historische, van wat hiervoor ‘pijn’ genoemd wordt. Inderdaad, de klagers hebben dan wel de kous op de kop gekregen, maar daarmee is voor hen de kous nog niet af. De gedachten en gevoelens die de gewraakte woorden bij hen oproepen, blijven natuurlijk bestaan. Waar komen die vandaan? Om dat te kunnen begrijpen moet je weten wat neger en creool in Suriname betekenden en betekenen en wie het daar gebruikten en gebruiken. Ik zal het hier niet hebben over creool, maar voordat ik over neger begin, eerst nog het volgende.

De bezwaarden zien zichzelf als van Afrikaans-Surinaamse afkomst. Dat ‘Afrikaans’ suggereert dat hun voorgeslacht Afrikaans zou zijn en dat is weliswaar grotendeels waar, maar niet helemaal. Een deel van deze bevolkingsgroep bestaat namelijk uit gemengdbloedige mensen, waarbij onder de niet-zwarte elementen van hun herkomst het blanke overheerst. Ze variëren in huidskleur, zowel in Suriname als in Nederland, van bijna zwart tot bijna wit. Een en ander had aanvankelijk zijn oorsprong in het geslachtsverkeer tussen negerslavinnen en blanke mannen onder de eerst Engelse en later vooral Nederlandse kolonisten in Suriname. Later trouwden steeds meer zwarte en gemengdbloedige mannen en vrouwen in Suriname en ook in Nederland met blanke Nederlanders.

EtymologieHoe komen we aan het Nederlandse neger in de oorspronkelijke en nog steeds meest gebruikelijke betekenis van ‘een zwarte persoon’? Daarover zijn twee (vrij) recente etymologische woordenboeken het niet met elkaar eens. Beide vermelden het voorkomen van het woord van 1654, maar als adjectief (zwart). De Tollenaere (in De Vries & d.T. 2000:264) beschouwt dit jaartal als het eerste, ook voor de persoon, en ontleent het woord aan het Franse nègre. Verder wijst hij op het oudere negro (1617), onveranderd overgenomen uit Spaans en/of Portugees. Van der Sijs echter (in Van Veen & v.d.S. 1997:592) leidt neger – inmiddels aangetroffen in 1644 voor de persoon – rechtstreeks af van dat al genoemde Spaanse/Portugese negro, en zo is het ook in Van Dale overgenomen.

Volgens het WNT zou negro in het Nederlands verschenen zijn in de 16e of 17e eeuw, hoewel het oudste opgenomen citaat van 1617 (zie boven) is. Verder zou de vervanging door neger hebben plaats gehad in de 18e eeuw. Zie echter 1644 hiervoor, terwijl ik voor Suriname de twee woorden naast elkaar gebruikt vind van 1669 tot 1738.

Nog twee pikante bijzonderheden (van Donselaar 1997). Die vondst van 1644 betreft negers als lading van een slavenschip. Dat schip, op weg naar een Zuid-Amerikaanse haven, werd blijkens het desbetreffende jaarverslag van de West-Indische Compagnie, veroverd op de Spanjaarden. En in dezelfde bundel jaarverslagen zit dat van 1636, met daarin het woord negrinne!

Betekenis en gevoelswaarde

Wat leert deze kennis ons als het erom gaat inzicht te krijgen in wat genoemde Surinamers bezielt als ze neger in toepassing op zichzelf als onjuist of beledigend ervaren? Nog niet veel, maar er is meer.Ten eerste: lees wat het WNT ons weet te vertellen. “Bij Europesche volken zijn de negers vooral bekend geworden als slaven in de koloniën; vandaar dat het woord neger ook in onze taal een zeer gewone term is.” Inderdaad, zo begon het, zie dat schip met negers van 1644. Ten tweede: tot 1863, toen de slavernij in Suriname opgeheven werd, had het woord daar vrijwel uitsluitend de betekenis van negerslaaf. Daarna werd het al snel een scheldwoord voor de nakomelingen van de voormalige slaven, ook onder elkaar. Die hadden inmiddels de naam ‘creolen’ gekregen en aanvaard. Ten derde: je zou kunnen denken dat de slavernij nu toch wel ver genoeg achter hen en ons ligt, maar dat is een vergissing. Een eenvoudig rekensommetje wijst uit dat de oudste mensen uit deze groep (boven de 80) zelf nog een grootouder gehad kunnen hebben die hun heeft kunnen vertellen uit zijn/haar eigen jeugd als slavenkind.

Neger, -neger en neger- in de slaventijdDe koloniale betekenis ‘slaaf’ komt wel heel pregnant naar voren in een geschrift uit 1767, waarin een blanke plantage-opzichter in woede tegen zijn directeur roept: “Gij moet myn niet schelden, ik ben geen Neeger van jou.” In de taal van de slaven zelf, het Neger-Engels, was het equivalent van het tweede deel van deze uitroep wellicht de standaardformulering als men een opdracht van een dienaangaand onbevoegde niet wenste uit te voeren. In het woordenboek van Focke (1855:88) staat namelijk bij ningre als voorbeeldzinnetje “Mi a no joe ningre“. Tegenwoordig hoor je in Suriname in zo’n geval : “Ik ben je slaaf niet!”.

Ter zake. Ik heb 30 samenstellingen uit de slaventijd (1667-1863) gevonden met neger als tweede element. Al deze woorden werden gebruikt door blanke meesters met Nederlands als moedertaal. Een aantal van deze woorden had toen een equivalent met ningre in het toenmalige Neger-Engels. Slaven uit Afrika, dus van overzee aangevoerd, noemde men zoutwaternegers, ter onderscheiding van de in Suriname geboren creolenegers. De overheid bezat eerst sociëteitsnegers (Suriname was aanvankelijk eigendom van de Sociëteit van Suriname), later genoemd landsnegers. In de stad sprak men van fortneger (het Fort = de stad Paramaribo), bij particulieren in dienst als huisneger, tuinneger of grasneger (sneed gras voor de koets- en rijpaarden van zijn meester en deed dienst als palfrenier).

Onder de plantagenegers bestond een sterk gedifferentieerde taakverdeling: huisneger (ook daar); veldneger (de meesten, voor het zeer zware veldwerk), delverneger (grondwerker, nog zwaarder), wachtneger (verzorger en bewaker van de moestuin); jaagneger, vissernegerambachtneger (timmer-, smit-, metsel- en kuiperneger); roei-, boot-, pontenegerkookneger (suikerkoker), loodsneger (werkzaam in de bedrijfsgebouwen) en dresneger(lekendokter).

Als de overheid tijdelijk slaven nodig had voor iets van algemeen belang, dan werden die gevorderd en heetten commandonegers. Was het voor openbare werken, dan werden ze werknegers genoemd, moesten ze mee op een militaire ‘bospatrouille’ om weggelopen lotgenoten op te sporen en te vangen of te doden, dan waren het schutternegers of lastdragernegers.

Ook samenstellingen met neger als eerste element waren talrijk, t.w. ruim 20. Zowel in Paramaribo als ‘op plantage’ woonden de negers in negerhuizen, eenvoudige, lage woningen , veelal voor meerdere gezinnen en dan lang en in naast elkaar gelegen kamers verdeeld. In de stad stonden ze op het ‘erf’ achter het woonhuis van hun meester. Aan de zijkant liep langs dat huis een paadje van het erf naar een poort aan de straat, de negerpoortPlantagenegers hadden vaak een eigen neger(kost)grond (moestuin) en/of er werd negerkost (vooral bananen en knollen) aan hen uitgedeeld. Ze kregen ook naar behoefte een negerhoed, een negermes en een negerpijp, allemaal speciale modellen. De naam voor plantage-opzichter was negerofficier. Slaven liepen om elkaar te bezoeken, al dan niet in het geheim, van de ene plantage naar de andere over negerpaden. De taal van de slaven en de talen van de bosnegers – zie verderop – werden toen nog over een kam geschoren: Neger-EngelsNegernamen waren z.g. ‘dagnamen’, d.z. eigennamen in samenhang met iemands geboortedag (zeven per sexe). De negermacht was de uitdrukking voor de gezamenlijke slaven van één eigenaar, één huishouden, één plantage, of van het hele land, en men hielp elkaar zo nodig d.m.v. negerhuur. Iemand die zijn slaven mild behandelde werd door zijn mede-blanken spottend een negerkoning genoemd. Tenslotte: Negerjaas (een gemene huidziekte), negerpesie (een soort boontje), negervis (ongeschubde vis, niet alleen door de joden maar ook door de andere blanken versmaad) en negerkop (een soort ooievaar met een onbevederde, zwarte kop).

Neger enz. nuJe zult neger als los woord nu in Suriname vrijwel niet meer horen, zeker niet uit de mond van de creolen zelf. In de literatuur vond ik wel, hoewel verouderend, moorneger, en één keer vernam ik strontnegerZoutwaterneger (hiervoor al genoemd) wordt nog wel eens geringschattend gebruikt voor een creool die dom of achterlijk gevonden wordt. Dat refereert aan de blijkbaar niet verloren notie dat de zoutwaternegers (als hiervoor al genoemd) indertijd bij hun aankomst volstrekt onwetend waren, namelijk over de rol die hun wachtte, en dus nog veel moesten leren. Zeker is ook dat mensen van de andere bevolkingsgroepen onder elkaar in laatdunkende zin soms over de negers spreken als ze decreolen bedoelen. Er zijn wel nog enige denigrerende afleidingen en samenstellingen van neger in algemeen gebruik, i.h.b. onder de creolen zelf. Negerachtig en vernegerd betekenen ‘vulgair, platvloers, achterlijk’. Bij negerziekten, negerdinges en de negerkant gaat het over zekere medische en magische aangelegenheden die men nu formeel beschouwt als ‘bijgeloof’.

BosnegerEen apart geval zijn de bosnegers, ook in de slaventijd al zo genoemd, maar toen ook wel ‘weglopers’, ‘schuilers’ en zelfs al ‘marrons’. Al werden zij nog lang beschouwd als voortvluchtige slaven, in feite waren ze vrij. Ik heb maar één hier relevant woord kunnen vinden dat vóór 1863 op hen betrekking had: Ze verschaften zich daar in het bos negerzout uit de as van zekere palm. Later gingen woorden als bosnegerdorp, bosnegerstam enbosnegertaal tot de normale woordenschat van Suriname horen.

Je leest en hoort nu steeds vaker voor deze mensen boslandcreolen of marrons. Zelf hebben ze daar in het algemeen maling aan. Ze verbouwen bosnegerrijst en bosnegerpinda’s en hun kunstig besneden houten krukjes en kammen zijn in de stad te koop als bosnegerbankje en bosnegerkam, alsmede nog allerlei ander bosnegerhoutsnijwerk.

Ziehier de status en de achtergronden van het woord neger uit het verleden en in het heden, zoals nog altijd vele creoolse Surinamers en hun nazaten in Nederland die in hun gemoed met zich meedragen. Maar (toch maar even): neger kan natuurlijk niet weg uit de woordenboeken. In Afrika wonen toch negers!

Verwijzingen

J. van Donselaar, ‘Vroege vondsten van woorden (1624-1644) in de boeken van Ioahannes de Laet.’ De Woordenaar 1,1 [1997], pp. 9-10.

H.C. Focke, Neger-Engelsch woordenboek. Leiden, P.H. van den Heuvell (1855).

P.A.F. van Veen & Nicoline van der Sijs, Etymologisch woordenboek, 2e uitgave. Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie (1997).

J. de Vries & F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek, 21e uitgave. Utrecht, Het Spectrum (2000).

WNT = Woordenboek der Nederlandsche Taal.

[van de site van de Fryske Academy]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter