blog | werkgroep caraïbische letteren

De gewone man had een gezicht

Op Curaçao werd de slavernij 150 jaar geleden afgeschaft. Over het dagelijks leven van slaven en vrije lieden schreef Els Langenfeld drie novelles: Porto Marie 1738 – 1795 – 1888. ‘De leefomstandigheden van een slaaf verschilden op Curaçao nauwelijks van die van een niet-slaaf die zich in dezelfde sociale laag bewoog.’

door Jeannette van Ditzhuijzen

Stads- en plantageslaven

Curaçao kende stadsslaven en plantageslaven. Stadsslaven woonden en werkten in de stad als ambachtsman, huisbediende of sjouwer. Daarmee verdienden ze zelfstandig een inkomen. Een deel daarvan moesten ze wekelijks aan hun eigenaar betalen. Maar het kon ook zijn dat de eigenaar zijn slaven een (klein) salaris betaalde. Dankzij die verdiensten hadden stadsslaven geld om een huis te huren, of zichzelf of hun kinderen vrij te kopen.Plantageslaven woonden en werkten op de plantages, vaak samen met ‘vrije lieden’ (zwarten en kleurlingen) die op of bij de plantage woonden. Rond 1800 telden de plantages ruim tweeduizend vrije lieden. Wanneer een eigenaar extra werkkrachten nodig had, huurde hij deze vrije lieden in.

De plantageslaven werkten harder dan de stadsslaven, vooral in de plant- en oogsttijd. Eerst bewerkten ze het land van hun eigenaar, daarna hun eigen kostgrondje, een lapje grond dat ze van de plantage-eigenaar kregen voor privégebruik. Het geld dat ze daarmee verdienden mochten ze houden, maar de eigenaren dwongen de slaven veelvuldig om tegen te hoge prijzen spullen bij hen te kopen. Plantageslaven hielden daardoor minder geld over dan stadsslaven, waardoor ze zich minder gemakkelijk konden vrijkopen.

Een middenstandswijk aan de rand van Groot Willemstad. Op een zwembad na toont het huis geen luxe. Beveiliging ontbreekt, behalve de drie honden die het bezoek kwispelend begroeten. Els Langenfeld maant ze tot rust en verontschuldigt zich voor haar kale hoofd. Als ze thuis is, weigert ze een warm sjaaltje om te doen. Nu de kanker haar in zijn greep heeft, is ze nog gedrevener om de inventarisatie van de slaven af te maken. Als een ware monnik heeft ze jarenlang in het archief gespeurd naar de namen, de leeftijden, de moeders en de eventuele beroepen van de slaven die 150 jaar geleden op Curaçao hun vrijheid kregen. “Van de ruim 6800 slaven mis ik er nog maar 700.”

Langenfeld kwam in 1991 op Curaçao wonen en is geleidelijk in het onderzoek naar de slaven van Curaçao gerold. Ze schreef talloze artikelen over het onderwerp plus diverse boeken over andere historische onderwerpen en is bezig met een promotie over de slavernij op Curaçao. Tussendoor vond ze ook nog de tijd voor Porto Marie, drie novelles over slaven, vrije negers en kleurlingen in de 18de en 19de eeuw. Het kwam onlangs uit bij Uitgeverij In de Knipscheer.Op het eiland wordt haar genuanceerde mening over de slavernij niet door iedereen gewaardeerd. “Maar op grond van de feiten in de archieven kan ik niet anders oordelen dan dat de fysieke leefomstandigheden van Curaçaose slaven nauwelijks verschilden van die van vrije personen uit dezelfde sociale laag. Natuurlijk waren er uitwassen, maar die golden ook voor vrije mensen.”Langenfelds kennis is gebaseerd op het jarenlang lezen van oude kranten, rechtbankverslagen, testamenten en andere aktes. “Ik ben net een spons en zuig alles op. Ik ben begonnen met honderd jaar transportaktes te inventariseren. Als ik een verwijzing zag naar een testament, zocht ik niet alleen dat ene testament op, maar dan nam ik meteen het hele jaar met testamenten door en nam ik de relevante gegevens over. Hetzelfde deed ik met rechtbankverslagen en krantenberichten. Sponzen, sponzen, sponzen.

“Daardoor kreeg ik een heel ander gevoel over de samenleving. De verhalen dat slaven de plantages niet af mochten, aan kettingen gebonden waren en door honden werden bewaakt, zijn bijvoorbeeld allemaal onzin. Zeker de stadsslaven hadden aardig wat vrijheid. Zo las ik in een rechtbankverslag over een moordzaak de getuigenverklaring van slaaf Charles die vertelt hoe hij de avond doorbracht, toen hij het slachtoffer vond. Dat geeft een heel ander beeld.”

Het blijkt dat Charles op een timmerwerf werkte en loon ontving. Op een avond had hij zijn loon besteed in een drankwinkel, waar hij een potje ging kaarten met de blanke kroegbaas en een Zweedse zeeman. Vervolgens ging hij naar een danshuis. Toen hij daar om half elf vertrok, trof hij onderweg een halfdode man aan, die hij in zijn eigen bed legde om vervolgens zelf bij zijn vriendin te gaan slapen.

Langenfeld: “Het grote verschil met de vrije burger was dat een slaaf niet vrij was en verkocht kon worden. De psychische gevolgen van die onvrijheid zijn moeilijk in te schatten. Daarvoor moet je het slavenleven vrij en onbevooroordeeld vergelijken met de situatie van niet-slaven uit dezelfde sociale laag in die periode en niet vanuit ons huidige perspectief.”In de archieven vond Langenfeld talloze voorbeelden van slaven en ex-slaven die huizen bezaten of zelf slaven hadden. Ze heeft direct een voorbeeld bij de hand, dat van de 33-jarige Johannes Paulus Rib, maar kan er desgewenst tientallen opnoemen. De slaaf Rib kocht zichzelf in 1842 vrij met het geld dat hij had verdiend als schrijnwerker. Vier jaar later kocht hij zijn eerste slaaf, gevolgd door diverse andere die hij verhandelde. Op 1 juli 1863, de dag waarop de slavernij werd afgeschaft, had Rib negen slaven en slavinnen. Op dat moment bezat tweederde van de Curaçaose slaveneigenaren hooguit vijf slaven. Rib handelde ook in huizen en was eigenaar van een plantage. Net als diverse andere voormalige slaven.

Dat slaven konden rekenen op lijfstraffen die in de 21ste eeuw ondenkbaar zijn, wil Langenfeld zeker niet ontkennen. Maar ze komt direct met de nuance: “Kijk ook eens hoe zeelieden en militairen werden behandeld. Daarmee moet je het vergelijken. Tot 1830/40 waren lijfstraffen voor militairen heel gewoon.

“In het eerste verhaal van Porto Marie wordt een blanke zeeman behoorlijk afgetuigd, uiteindelijk overlijdt hij. Daarmee wil ik laten zien dat echt niet alleen de slaven slecht behandeld werden. Soms stierven er zo veel blanken op een slavenschip, dat aan het einde de slaven hun werk moesten overnemen. Dat laat ik in dat verhaal ook gebeuren. “Natuurlijk waren er misstanden, maar het was geen regel. Je leest in de documenten in de archieven dat slaven, ook toen ze voor de wet nog een zaak waren, voor de eigenaars wel degelijk een persoon waren. Die kwamen op voor een slaaf die door een andere eigenaar werd mishandeld; of ze betaalden dokterskosten, gaven grond cadeau, noem maar op. Dus het is allemaal niet zo zwart-wit als je altijd hoort.“Althans op Curaçao”, nuanceert ze weer. “Suriname vormde een echte plantage-economie, waar de slaven hard nodig waren voor goede oogsten. Op de afgelegen plantages werkten daar honderden slaven met een relatief kleine blanke gemeenschap. Uit angst voor opstanden werden de slaven daar veel meer onderdrukt dan op Curaçao.

“Plantages op Curaçao waren meer ‘gemengde bedrijven’ met een handjevol slaven”, vervolgt ze. “Alleen op een enkele grote plantage woonden en werkten meer dan honderd slaven. Curaçao leefde van de handel. Hier vertegenwoordigde de slaaf zelf een bepaalde waarde, waarmee je kon handelen. Wanneer de oogst tegenviel of wanneer het slecht ging met de handel, verkocht de Curaçaoënaar een slaaf.”

Ze benadrukt herhaaldelijk dat haar boek Porto Marie geen boek is over slavernij. “Ik wil met de verhalen een beeld geven van een maatschappij, die ingewikkelder is dan men denkt. Zo draait het eerste verhaal om een slaaf die per ongeluk op Curaçao is terechtgekomen, een buitenbeentje is in de slavengemeenschap en daarom niet wordt geaccepteerd. Hij komt van een andere streek, verstaat de taal niet, voelt zich eenzaam en wordt bespot. Hij is wel zwart en lotgenoot, maar dat betekent nog geen acceptatie. Er was weinig solidariteit.”

Dat dagelijkse leven van de gewone Curaçaoënaar in voorbije eeuwen, daar gaat het Langenfeld om. “Ik ben geïnteresseerd in die groep die altijd is vergeten. Er is ontzettend veel bekend over de invloedrijke blanke families en de rijke joden van het eiland. Dat snap ik wel, over die rijke bovenlaag is het makkelijkst informatie te vinden; daarover werd geschreven. De rest is hondenwerk om uit te zoeken.”Inmiddels heeft ze van veel huizen in de stad de namen van de eigenaren gevonden, bijbehorende jaartallen en of ze het huis gekocht dan wel geërfd hebben. “Van grote huizen of landhuizen is het vaak nog wel bekend, maar ik heb ze ook van de kleinere huizen. En daar vind je de gewone man. “Met Porto Marie probeer ik die gewone man – de middenklasse en de slaven – een gezicht te geven. Ik wil er individuen van maken, met menselijke eigenschappen, en niet schrijven over ‘de’ slaven als groep; zonder gezicht.”

Els Langenfeld: Porto Marie 1738 – 1795 – 1888 is een uitgave van uitgeverij In de Knipscheer.

ISBN 978-90-6265-816-9, 19,50 euro

[Bron: Jeannette van Ditzhuijzen,  in Trouw (de Verdieping), maandag 29 april 2013]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter