blog | werkgroep caraïbische letteren

De toekomst van de studie van de (post)koloniale Nederlandse literatuur

Aan de Universiteit van Amsterdam vond op vrijdagmiddag 20 september 2013 een debatbijenkomst plaats, georganiseerd door de hoogleraren Thomas Vaessens en Michiel van Kempen, over de toekomst van de studie van de (post)koloniale literatuurstudie in Nederland. Wetenschappers van verschillende universiteiten bogen zich over vragen naar de status en richting van dit veld van literatuurwetenschap. Hieronder de inleiding die Michiel van Kempen gaf ter opening van de bijeenkomst.

door Michiel van Kempen

Het veld van de studie van de postkoloniale literatuur van Nederland is enorm in beweging. Het lijkt alsof er een wisseling van de wacht gaande is. Academici die zich bezig hielden met (post)koloniale literatuur concentreerden zich 25 jaar geleden voornamelijk rond de Werkgroep Indische Letteren.  Vooral in Leiden werd de Oost een speerpunt van onderzoek, terwijl aan de UvA na het terugtreden van Bert Paasman in 2004 een bijzondere leerstoel voor de Indische letteren werd gecreëerd. Aandacht voor de West was veel minder breed en kwam er pas later met de Werkgroep Caraïbische Letteren en een leerstoel in Amsterdam vanaf 2006. De studie van de Zuid-Afrikaanse literatuur, vroeger gedoceerd aan verschillende universiteiten, concentreert zich in recente jaren enkel nog rond de bijzondere leerstoel Afrikaans aan de UvA.

De Indische Letteren hebben altijd een breed publiek aan zich weten te verbinden, maar dat publiek is sterk vergrijzend, en de academici van 25 jaar geleden maken plaats voor een jongere generatie (de bestaande universitaire posten lijken overigens snel te verdwijnen). Met die verandering van de wacht, lijkt zich ook een paradigmaverschuiving voor te doen. De academici rond Indische Letteren waren de mensen van de literatuurgeschiedenis van de realia, van de smakelijke, anekdotische literatuurgeschiedenis, verpakt in goed vertelde verhalen. Dat was ook wat hen altijd verbond met een breed publiek. De expansie van de – vooral Angelsaksische, in mindere mate Francofone – postkoloniale literatuurwetenschap lijkt aan deze generatie geheel voorbij te zijn gegaan.

Een nieuwe generatie literatuurwetenschappers heeft wel weet van die postkoloniale literatuurwetenschap, en maakt (mogelijk vanuit die wetenschap aangestuurd) andere keuzes dan die van de traditionele literatuurgeschiedenis en tekstanalyse. Zij zoekt nadrukkelijk de raakvlakken op met cultural studies, plaatst literaire verschijnselen in een sterk cultuurhistorische context, in een discours-analytisch denkkader of analyseert met middelen die zijn aangereikt door de mediastudies, of vanuit gender- en diversiteitsperspectief.

Bij mijn weten bestaat er op dit moment enkel aan de Open Universiteit  een masterprogramma over koloniale cultuur en literatuur; er zijn daar ook plannen om postkoloniale studies nog meer te integreren in het interdiscplinaire onderwijs- en onderzoeksprogramma van de faculteit Cultuurwetenschappen.

In Utrecht is er een Postcolonial Studies Initiative. Dat is geen onderzoeksinstituut maar samenwerkingsverband van onderzoekers van zeer divers pluimage en geaffilieerd met universiteiten in binnen- en buitenland. Van de circa 40 aangesloten onderzoekers vermelden er 4 dat zij ook bezig zijn met Nederlandse postkoloniale literatuur. De Universiteit Utrecht kent ook een Engelstalige minor Postcolonial Studies waar studenten worden ingewijd in de theoretische en methodogische  aspecten van postcolonial studies.

Leiden heeft een Platform for Postcolonial Readings (Isabel Hoving, Sarah de Mul), dat enigszins met dat van Utrecht te vergelijken is, zij het dat het veel bescheidener is naar omvang.

Het KITLV kent een jaarlijkse brede multidisciplinaire cursus Caraïbistiek; één college daarvan is gewijd aan Caraïbische literatuur.

In Antwerpen is er The Postcolonial Literatures Research Group at the University of Antwerp, maar richt zich sterk tot de literatuur die in verband staat met de Franstalige koloniën.

Enkele uitgangspunten

Dit overziende wil ik graag met u nadenken over enkele uitgangspunten die ik hier bij wijze van aanzetten tot discussie formuleer over wat de Nederlandse (post)koloniale literatuurstudie zou moeten of zou kunnen inhouden.

Belangrijkste uitgangspunt zal moeten zijn dat de postkoloniale literatuurstudie haar terrein duidelijk afbakent en een unieke plek opeist. De literatuur van Oost, West en Zuid is breed en complex naar te bestuderen tijd, talen en culturen, en heeft een onuitwisbaar stempel gedrukt op de Nederlandse literatuurgeschiedenis met belangwekkende auteurs als Multatuli, Daum, Couperus, Dermout, Helman, Debrot, Haasse, Van Dis, Cairo, Roemer, Ramdas. Het gaat allerminst om een quantité négligeable, maar om een corpus auteurs en teksten dat vanuit de neerlandistiek gespecialiseerde aandacht verdient, al was het alleen maar omdat die literatuur ook een belangrijke doorwerking heeft in de multiculturele literatuur van het Nederland van nu. De studie van de postkoloniale literaturen van Nederland zal zich duidelijk moeten realiseren dat zij niet de overlap zal moeten maken met het veld van andere disciplines waarmee zij wel raakvlakken heeft. Niemand zit te wachten op neerlandici die de literatuur geschreven in het Frans, Engels, Spaans enz. analyseren (tenzij vanuit comparatistisch oogpunt). Niemand wacht erop tot neerlandici zich begeven op het terrein van de Black Studies, de global studies, van de Angelsaksische postcolonial criticism, van de slavernijstudie zoals die door historici aan verschillende universiteiten nu aandacht krijgt, van de antropologische verhaalanalyse. Wel zal zij met al deze disciplines voeling moeten houden, en ook het multidisciplinaire onderzoek mee vorm moeten geven. Goede samenwerking met universiteiten elders in de wereld en vooral ook met instellingen in de voormalige Nederlandse koloniën kan de positie van het vakgebied alleen maar versterken.

Een ander uitgangspunt is dat de postkoloniale Nederlandse literatuurwetenschap niet gaat in de richting van wat in de voormalige koloniën zelf prioriteit heeft of verdient:  de wording van de nationale literaturen, maar dat zij de focus legt op die verschijnselen die een directe band met Nederland hebben, en die ook een zekere mate van urgentie hebben voor de multiculturele samenleving van dit moment. Vanzelfsprekend behoort de wijze waarop de Nederlandse samenleving in beeld komt bij tweede en derde generatie Indische, Surinaamse en Antilliaanse auteurs (Marion Bloem, Alfred Birney, Ellen Ombre, Karin Amatmoekrim) tot het aandachtsveld. En natuurlijk zal er ook aandacht moeten zijn voor die andere culturen van de multiculturele samenleving die niet direct gelieerd zijn aan de voormalige koloniën: die van schrijvers met een link naar de Marokkaanse wereld (Benali, Bouazza, Stitou, Boudou, El Bezaz,  Laroui, Benzakour) en die van auteurs met wortels in andere landen als Kader Abdolah, Yasmine Allas, Özkan Akyol enz.). Tenslotte zal de verbeelding van de multiculturele samenleving door witte schrijvers als Joost Zwagerman, Robert Vuijsje, Stephan Sanders, Diederik Samwel evenzeer interessant zijn vanuit postkoloniaal perspectief; die andere framing zal onvermijdelijk waardevolle nieuwe interpretaties van hun werk opleveren.

Te bediscussiëren kwesties

Vanuit deze ideeën zouden onze gedachten moeten gaan over een aantal kwesties

Inhoudelijk

–          Hoe kan de postkoloniale literatuurwetenschap haar bestaansrecht bewijzen en vanuit welk paradigma of welke paradigmata kan daar het beste invulling aan worden gegeven, zonder te vervallen in het eindeloze methodenpluralisme waarin de postcolonial studies zijn terechtgekomen? Hoe wordt het veld afgebakend? Wat is er Nederlands aan die neerlandistiek? In welke mate heeft de inmiddels al traditioneel geworden (structurele) tekstanalyse daarin (nog) een plaats? En in hoeverre blijven de traditionele geografische grenzen intact, of kunnen die/moeten die geïncorporeerd worden binnen een groter verband.

Inbedding

–          Hoe kunnen vanuit een stevig theoretisch fundament researchresultaten zo worden gepubliceerd dat zij een redelijke mate van publieksvriendelijkheid behouden, en zo ook een ruim publiek betrekken bij het vak? Bij welke gremia van de samenleving  moet de postkoloniale literatuurstudie allereerst aansluiting zoeken? Wat kunnen die gremia betekenen voor het maatschappelijke en universitaire draagvlak van het vak? Hoe kan het beste worden ingegaan tegen de tendens van afbraak van postkoloniale instellingen als gevolg van de bezuinigingen van de laatste jaren (Moluks Museum, KIT, KITLV, NiNsee, MC Theater enz.)?

Internationale inbedding

–          Hoe kunnen er structurele verbanden gelegd worden met onderzoeksinstellingen in de voormalige koloniën (Indonesië, Suriname, de voormalige Antillen, Zuid-Afrika)? Hoe kan die internationale samenwerking en uitwisseling het best gestalte krijgen?

Institutionele vormgeving

–          Wat is nu de beste institutionele omgeving waarbinnen de postkoloniale literatuurstudie kan floreren? Moet er een paraplu gecreëerd worden die de verschillende deelvelden overhuift? Moet dat dan een gewoon hoogleraarschap zijn of een andere vorm krijgen? Is een gewoon hoogleraarschap haalbaar, hoe ligt dit politiek in de academische wereld, en waar kan het  draagvlak daarvoor (ook materieel) met de meeste kans van slagen gevonden worden?

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter