blog | werkgroep caraïbische letteren

Gevecht tegen boosheid

Op 12 augustus 2021 vond in besloten kring de uitvaart plaats van Saya Yasmine Amores. Bij die gelegenheid sprak haar uitgever Franc Knipscheer de volgende tekst.

Saya Yasmine Amores. Foto Massoud Memar

Gevecht tegen boosheid

Over Saya Yasmine Amores valt zo veel te vertellen. Ik zal het hier, hoewel een niet flatteus facet, vooral hebben over haar boosheid.

Yasmine Amores, aanvankelijk bekend onder het pseudoniem Cándani, was een gecompliceerde persoonlijkheid, een vrouw met vele gezichten en met alle hebbelijkheden en onhebbelijkheden die eigen kunnen zijn aan het kunstenaarschap. Voor een groot deel was ze autodidact. Als kunstenaar was ze veeleisend naar zichzélf toe. Naar anderen toe evenzeer. En dat wát ze was, kunstenaar, heeft ze in haar volwassenheid kunnen zijn, dankzij haar man Dennis van den Bosch die haar daarin totaal respecteerde. Zo een anker kan elke kunstenaar zich wensen.

Yasmine kon boos zijn, grof zelfs, hatelijk, maar ook: hartelijk en meelevend en niet zelden ontzettend lief. Dat was wel eens verwarrend voor degenen die met haar omgingen. Een zekere sociale onhandigheid  was haar niet vreemd. Ze gaf haar mening onomwonden, en die had een eigen toon en die was vrijwel altijd oorspronkelijk. En dat werd vaak als ‘ondiplomatiek’ ervaren.

Yasmine Amores heeft zeker geprobeerd te vechten tegen de boosheid die een deel van haar leven, schrijversleven, bepaalde. Misschien heeft ieder van ons dat wel eens ondervonden.  Haar naamsverandering van Asha naar Yasmine (ze stuurde zo trots het koninklijk besluit in 2013 rond) was deel van de beteugeling van die boosheid-die-pijn-is. Het moest het afscheid zijn, het op afstand zetten, van de trauma’s uit haar jeugd-als-Asha. Ze moest daarmee afrekenen, en afrekenen gaat ten koste van anderen. Ook als Yasmine worstelde ze met die gemoedstoestand, omdat de omvang en impact van haar eigen biografie zich stukje bij beetje bleef openbaren.

Die boosheid-die-pijn-is, dat verdriet, leverde enerzijds bijzondere, verrassende, ontroerende  literatuur op; dat hebben alle lezers van haar werk wel ervaren: ze was een geboren dichter. Anderzijds joeg ze met die boosheid mensen tegen zich in het harnas. Het monster van wraak en rancune bleek moeilijk te verslaan. Maar vroeg of laat verontschuldigde zij zich telkens weer voor dat onvermogen: “ik wil in rust en vrede leven”, werd de pijn daarover en de spijt daarvoor zichtbaar en voelbaar — en dat maakte haar weer zo ontwapenend –  als het meisje dat ze in zekere zin altijd gebleven is.

Deel van haar tragiek als schrijver kan de kleine taal zijn die haar voortbracht: het Sarnámi, een taal die ze zo lang trouw bleef, maar mogelijk ook hinderde in een echte doorbraak naar de Nederlandse lezer, ondanks wat Hella Haase ons in 2001 voorhield:  «Zij heeft én het talent én de ambitie én de verhaalstof om een van de groten van de Surinaamse literatuur te worden.» De tijd zal leren of die voorspelling toen alsnog waarheid wordt.

Woorden kunnen alles: liefkozen en pijnigen. Niet alleen anderen, maar ook jezelf. Haar zachte kant is misschien om die reden zichtbaarder in haar schilderijen die schoonheid en puurheid toonden; lieflijk ogen de meeste, veel bloemen, een en al kleur. Ze bezweren het gevaar, het ongemak, zoals de afbeelding van een lege korjaal (leeg? waarom?) in een eindeloze zee op haar vorig jaar verschenen dichtbundel Het verdriet van de fluit.

Gevoelig was ze zeer zeker, zelfs in die mate dat ze vele waarheden voorvoelde.  Saya Yasmine Amores, je zult ons nog lang bezighouden.

Ik lees, tot slot, een gedicht van haar waarin veel van wat ik zojuist gezegd heb terugkomt. Het is een jeugdgedicht. Ze schrijft erbij:  «Geschreven in mijn jeugd. Misschien wel 12 jaar oud.» In dat gedicht schrijft ze de pijn uit haar kindertijd al van zich af. Maar ze doet ook de belofte (of profetie) haar verhaal later op te schrijven. Die pijn en dat verdriet, alsook het onvermogen met leugen te leven, klinken in al haar latere werk door. Het heet Onder de manjaboom.

Onder de manjaboom
achter het oude kippenhok
zit ik een klein meisje
zure lekkere manja te snijden
met een mooi klein mesje
mijn hartendiefje
en te eten met zout
met de weide voor me heen

hier ben ik altijd veilig
hier komt niemand
mij zoeken
hier vindt niemand mij
en de kleine kokospalm
draagt al grote halfrijpe
kokos die ik straks ga snijden
en lekker opdrinken
en het vlees opeten

ik heb ook een
houwer bij mij
ik snij en snij
en denk over alles
na
keer op keer
keer op keer.

Eens zal ik weggaan
uit dit huis
moeder zal kijken
uit het raam
of ik terugkom
liegen zal ze niet
verleerd hebben
waarom
waarom
waarom
kon zij maar dit
een keer aan mij
vertellen
wat
waarom
wat gaat zo
in haar om
over mij
wat
wat
wat

beweren zal zij
dat ze mij geliefkoosd heeft
nooit zal zij toegeven
hoe ze mij liet slaan
en betasten
uit haar ooghoeken
keek zij en ze glimlachte
voldaan en verzadigd

zij allen kennen het geheim
dat ik nu weet: dat ik
een hoge wijsheid heb
en een bijzonder
boek ga schrijven
ook dat ik een
andere vader heb
een vies geheim dat ik
tot diep in mijn botten voel

vader kom mij halen
ze slaan mij elke dag
om wat jij deed
om wat zij deed
en ik werd geboren
het kind
dat zoekend is
nu je niet meer komt
vertrek ik zelf
maar ik kom weer terug
om wijsheid
en inzicht
te delen.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter