blog | werkgroep caraïbische letteren

De last van Edgar Cairo

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk van Sharda Ganga over De smaak van Sranan libre uit 2007 van Edgar Cairo.

Roman over het bloedbad van Paramaribo op 8 december 1982

door Sharda Ganga

Een boek is gewoon een boek, zeg ik tegen mezelf. Maar nog voor ik mijn exemplaar van Sranan Libre ontvang steekt mijn cynisme de kop op (zie je hoe ik dat cynisme tot iets buiten mezelf verhef? Is niet ik zeg die dingen, is mijn Cynisme). Waarom is dit boek niet eerder uitgegeven, waarom niet meteen na 8 december 1982, toen Cairo het, nog in de rouwweek, heeft geschreven? Waarom wachten tot de start van het strafproces, waar wij 25 jaar op hebben gewacht? Retorische vraag, die stel je als je het antwoord al weet. 

Ik heb het weer eens moeilijk met mezelf: als ik nu het boek bespreek, welke implicatie heeft dat? Als ik het goed vind, denkt dan de ene helft van Suriname dat ik alles goed vindt zolang het tegen de “revo” is.. en als ik het boek niet goed vindt, zegt dan de andere helft dat ik heul met de moordenaarsbende? En is het precies de helft van de Surinamers, en welke helft is groter? En sinds wanneer kan het mij wat schelen wat mensen denken? Masra Cairo, luk’pe y’ pot’ mi!

Dat alles politiek is in Suriname, dat wordt nu wel duidelijk. Ook de uitgave van dit boekwerk kunnen we niet los van de hedendaagse context zien. Het krijgt een extra lading, dat is waar, maar dat mag geen invloed hebben op een boekbespreking. Als ik het niet goed vind, dan moet ik het durven zeggen. 

Mooi

Laat me beginnen met wat ik mooi vind. Ondanks de hartzeer die eruit spreekt, en de ingehouden woede die zo af en toe uitbarst, staan er – ondanks zichzelf bijna – weer juwelen van taalvondsten en een vanzelfsprekende Cairojaanse humor. Zoals de beschrijving van de lethargische vader “met zijn werklozengezicht” die een brief voorleest: ”dan leest hij, zo een beetje met een werklozen stem, of ik het zo mag zeggen, die vermoeide toon van een thuiszittende dag-volprater.” (p.24). Maar ik vind ook een schoonheid van taal, zoals deze kampioenmooiezin: dan hoor ik niets meer, niets. Tijd wordt dan ding dat op de klok verstrijkt. (p.33). 

Collectieve zwakheden

Cairo schreef Sranan Libre duidelijk vanuit een verscheurdheid, een gespletenheid. Aan de ene kant een grenzeloos verdriet om de gebeurtenissen, niet alleen om 8 december 1982, maar al wat daarvoor al gaande was, en wat hij voorzag dat zou gebeuren. De last van zoveel kennis, Surinamerkennis;  is er een schrijver geweest die ons en onze collectieve zwakheden zo heeft doorzien? Toch blijft hij, aan de andere kant, tot het einde toe geloven in de kracht van de Surinamer, in de strijd voor gerechtigheid, voor de intrinsieke goedheid van Suriname. Waar hij dat geloof vandaan haalde, dat blijft onduidelijk. En het zijn jammer genoeg die passages, waarin hij dat geloof betuigt, die de zwakste zijn van het boek. Omdat je al gauw verloren raakt in pamflettistisch trompetgeschal, nationalistische prietpraat die niet bijdragen tot beter begrip van wat ons collectief scheelt. 

Onevenwichtig

Even verscheurd als Cairo was, zo verscheurd is ook zijn boek. Sranan Libre is naar mijn gevoel onevenwichtig, en heeft last van een gebrek aan redactie. Zolang we gewoon het verhaal lezen van Armand, die beschrijft hoe de familie in Nederland wacht op bericht van zijn broer Jozef, Jusu, die na de 25 februari coup terugging om Suriname “op te bouwen”, en gaandeweg het geloof verliest in de revo is het een spannend verhaal. Hoewel je vanaf de eerste pagina weet wat er gaat gebeuren, is er toch een enorme spanning, suspense, alsof je hoopt dat het toch niet waar zal blijken te zijn. Je weet hoe het zal aflopen en toch, en toch… Als de klap komt, het telefoontje uit Suriname met de mededeling dat Jusu is vermoord, een van de slachtoffers van 8 december, breekt je eigen hart opnieuw, alsof er geen vijfentwintig lange jaren overheen zijn gegaan sinds de dag dat je opstond en de wind de as van Radio ABC meevoer en over je erf en balkon liet dwarrelen, en je wist dat het weer goed mis was.  

Waar Cairo niet kan boeien, zijn de passages die niet met het verhaal van Armand en zijn familie te maken hebben. Zoals hoofdstuk 6 (De uiting van het vrije gevoel 1), waarin de beschrijving van een nacht van “majoor-opperbevelhebber-extra sergeant”. Het begint goed, met een beklemmende beschrijving van de paranoia van een dictator, zijn eigen ontlasting inspecterend om na te gaan of hij niet is vergiftigd. Dit is in niets verschillend van de paranoia zoals we die beschreven hebben gezien van andere dictators (kijk naar The Last King of Scotland, over Idi Amin, en je weet wat ik bedoel. Maar lees ook Shakespeare). Helaas gaat gaandeweg de woede overheersen, en worden passages haast onleesbaar, en elke keer dat “het stinkdier van de amazone” wordt opgeroepen vindt je het jammer dat hij niet wat meer afstand kon bewaren en op scherpere typeringen kon komen. 

Wankelaren

Die kritiek maakt het boek niet minder intrigerend, en niet minder belangwekkend. Vind ik. Omdat ik steeds in grotere verbazing toekijk en aanhoor hoe kort van memorie we zijn. Dat er normale mensen zijn die terugverlangen naar de “revotijd” is voor mij onbegrijpelijk. Avondklok, perscensuur, zachtjes praten omdat je niet wil dat iemand je kritische gesprekken hoort, lege winkelschappen, coup-tegencoup-coup-tegencoup, wakker schrikken in de nacht van elk geluid. Welke weldenkende burger wil dat in hemelsnaam terug? Marsmuziek de hele dag op de radio? Wie vertelt dat aan de jongeren die blindelings  achter vergane sterke-mannenglorie aanlopen? Vraag ze: beeld je een wereld in zonder toegang tot het internet, zonder je mobiele telefoon (want de belkaarten worden gerantsoeneerd), zonder radiostations, wil je dat werkelijk? Vrijheid wordt pas op prijs gesteld als je het kwijt bent geraakt.

 In Sranan Libre schetst Cairo met enkele kleine opmerkingen rake beschrijvingen van de bestuurlijke chaos, en het bestuurlijk amateurisme van de militaire machthebbers. Maar ook van  de tweeslachtigheid van wat later enkele van de slachtoffers zijn geworden van 8 december, weer een voorbeeld van hoe revoluties hun eigen kinderen opvreten. Over zijn broer Jusu, waarin we flarden van Jozef Slagveer herkennen: “een wankelaar was hij, tenger lichamelijk en wankelbaar van geest, zeer vatbaar voor coupvirussen en machtsinfecties.” (…) “hij is ook korrupt geworden, het geweest! Net zoals andere slachtoffers misschien. Een enkele werkelijk hoogst onschuldig. Geen martelaren dus!, althans niet zomaar allen zondermeer.” (p. 119). Daarmee geeft Cairo aan dat hij niet zondermeer alles goedpraat, en dat hij, als geen ander, in staat was, om voorbij het zwart-witte denken van daders en slachtoffers te gaan, om de nuances te zien, ook al is zijn conclusie “dat met de executies geen respect voor LEVEN is gebleken en voor RECHT”. Daarmee raakt hij de kern van de zaak. Want of  je nu voor- of tegenstander was, van de revo of van degenen die trachten die omver te werpen, dat is het. Moord. Niet goed te praten, niet te verexcuseren.

De cynische beschrijving van wat er na 8 december zich voltrekt in Nederland, bij het oprichten van al die comitees geeft ook een ontluisterend beeld. Hij twijfelt aan de oprechtheid van sommigen “Een gedoe. (…) Ik zal niet het bekende Surinaamse gezegde gebruiken van njan mans, profiteurs en opportunisten, want dat hoeft niet waar te zijn. Eenheid is donders goed, is nodig. Maar wantrouw alles wat in “de aktie” nieuw is, zolang het niet zijn waarde bewijst.” (p.84). Hij voorziet de verdeeldheid binnen de actiecommittees, hij wel. Hij is ook gepijnigd bij het zien van de etnische verdeeldheid die zelfs in die donkere dagen stiekem naar voren kwam. Maar bovenal ziet hij het gevaar van de tegenactie: “de roep om wraak weerklinkt. En niemand die protesteert. Er wordt gerept van wegdrijven en wegschieten. O, het hernieuwd wapengeweld! Het volk zal eronder lijden. Het volk zal slachtoffer worden.” (p.126).

Een binnenlandse oorlog, vijf verkiezingen, en een parlementaire schoppartij verder: Masra Cairo heeft het voorspeld. En toch geloofde hij in een mooi Suriname, want “Wie zonder hoop is, is allang verloren (p.114). Ik ben bijna jaloers op dat geloof.

Sharda Ganga is directeur van Stichting Projekta,
theatermaakster en columnist bij het dagblad 
de Ware Tijd.

Edgar Cairo, De smaak van Sranan Libre. Haarlem: In de Knipscheer, 2007.

[Deze recensie verscheen eerder in De Ware Tijd Literair, 2007. De illustraties zijn alle afkomstig van Facebook.]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter