blog | werkgroep caraïbische letteren

Mijn zuster de negerin: Caribische of Nederlandse interpretatie (4 en slot)

door Jos de Roo

 

Nu de tweede hoofdbewering van Palm over Mijn zuster de negerin. Hij wijst op een magisch-realistische inslag en stelt dat het werk een voorloper van het magisch realisme zou kunnen zijn. Voornaamste passage die dit moet steunen is als Frits op Miraflores de slaapkamerdeur van zijn ouders opent. U heeft de passage al eerder gehoord, maar nogmaals.

De Papiamentu vertaling van Mijn zuster de negerin

 

Daar sliepen vroeger zijn ouders. [ … ] ‘Achter die deur slapen nog altijd mijn ouders, mijn vader, mijn moeder,’ riep overluid een stem in hem. De stem weerkaatste ook buiten hem. Ruprecht bedacht zich nauwelijks. Hij maakte een sprong naar de deur, sloeg die open. Hij zag nog lichtschijnsel in de kapspiegel. Maar op ditzelfde ogenblik was het of iemand of iets met gloeiende ogen uit de duisternis een sprong naar hem terug maakte, hem bij de schouders greep, hem in de oren gilde. Doodsbleek smeet hij de deur weer dicht. Het angstzweet brak hem uit. De voorwerpen leken onder stroom te staan, bij iedere aanraking kreeg hij een schok. Maar hij bezon zich. Dat ging te ver. Er was iets van aan, hij was niet geheel toerekenbaar, hij verkeerde in een toestand van overspanning. Bizarre avonturen moest hij uit het hoofd zetten, van het hoogste gewicht was: tot rust komen.

Het was of … staat er, een vergelijking, geen werkelijkheid en het slot van de passage laat zien dat Frits weet dat hij het zich ingebeeld heeft. Dat is juist niet magisch-realistisch. Palm weet heel goed wat het verschil is tussen de Nederlandse opvatting van magisch-realisme en de Caribische. In de Nederlandse magisch-realistische literatuur wordt iets vreemds of onverklaarbaars gepresenteerd, zegt hij, en Palm noemt dit ook wel het grensvlak van werkelijkheid en ingebeelde werkelijkheid. Deze opvatting stelt hij tegenover die van Gabriel García Márquez die bijvoorbeeld het snurken van een overledene presenteert als de gewoonste zaak van de wereld, het magische dus als werkelijkheid. Het magisch denken als een realiteit, waar niet aan wordt getwijfeld en die iedereen normaal vindt. Uit alles wat hij verder schrijft, uit alle voorbeelden uit Mijn zuster de negerin die hij geeft, blijkt dat Palm bewust voor de Nederlandse invalshoek kiest.
De vraag of Mijn zuster de negerin een magisch-realistisch werk is, is in het geval van Debrot absurd. Die stelt men alleen als men niet op de hoogte is van diens literatuuropvatting, die invloedrijk is geweest, onder meer W.F. Hermans hing hem aan. Die kunstopvatting kwam tot uiting in het literaire tijdschrift Criterium, waar Debrot de leider van was. Het verscheen van 1940 tot 1942 en weer van 1945 tot 1948. De beginselverklaring is van Debrot en heet ‘Tegenstellingen’.

Wezenlijke tegenstellingen zijn oud als de wereld, reiken met hun wortels tot in de diepste grond. Wie deze tegenstellingen wenst te verzoenen, schept een atmosfeer, allervriendelijkst, allerhartelijkst, allerkoelst, maar vernietigt tegelijk met de mogelijkheid tot wrijving, die soms een grijnzend karakter kan aannemen, ook de scheppingsdrift, die iedere tijdschriftleider in de eerste plaats wenst wakker te houden.
Wij zullen deze tegenstellingen niet overbruggen; wij zullen ze niet verzoenen noch opheffen.

Debrot noemde de stroming die de tegenstellingen uitbeeldt, er de eenheid van laat zien, romantisch realisme. Voordat Debrot zijn opvattingen in Criterium opschreef, had hij deze al toegepast in Mijn zuster de negerin. Hiervoor wees ik al in ander verband op tegenstellingen in de novelle. De voornaamste was die tussen zwart en blank. Aan het slot blijft die tegenstelling weliswaar bestaan, maar zijn blank en zwart een eenheid gaan vormen die bij elkaar hoort. In de ruimte zagen we soms eenzelfde verschijnsel optreden. De plantage bijvoorbeeld met zijn aparte ruimten voor blank en zwart wordt toch de oorsprong genoemd van zowel Maria als Frits. Het eiland met zijn twee verschillende delen vormt toch een eenheid. Frits met zijn tegengestelde gemoedsaandoeningen van zwaarmoedigheid tot uitbundigheid blijft toch de ene ondeelbare Frits. De tegenstellingen die Cola Debrot signaleert zijn allemaal ontsproten aan de Curaçaose realiteit. Ik zou durven stellen dat die Curaçaose realiteit hem inspireerde tot zijn literatuuropvatting, die door en door Caribisch is: het is niet het Europese of/of maar het inclusieve en/en; Curaçao is juist Curaçao door zijn tegenstellingen.

 

Ars et Vita (1946), een debat over literatuuropvattingen van Cola Debrot en Gerard Knuvelder.

In een reactie op mijn kritiek legde Brede Kristensen omstandig uit dat het romantisch realisme en het magische realisme heel dicht bij elkaar liggen, zodat de conclusies van Palm niet uit de lucht gegrepen zijn. Maar Brede Kristensen beschrijft niet de Caribische versie van het magisch-realisme, maar de verwaterde Nederlandse optiek. Hoe Kristensen vastzit aan een Europese optiek, blijkt uit een opmerking die hij in het voorbijgaan maakt.

“Te vaak wordt Mijn zuster de negerin op het procrustesbed van de historische en culturele context gelegd. Daarmee wordt hij gereduceerd tot een nogal gemakkelijk te definiëren en zelfs gedateerde auteur.”

Het verwijt dat Kristensen maakt, is dat ik Mijn zuster de negerin naar eigen believen uitrek, of inperk en zo bij de historie en de cultuur terecht kom. Ik ben niet voor niets van de tekst van de novelle uitgegaan en heb die geanalyseerd, waaruit bleek dat de novelle zelf verwijst naar de historie en haar naweeën. Vervolgens kon ik constateren dat Palm Mijn zuster de negerin op het procrustesbed van de psychologisering had gelegd. En dat dit alles te maken had met de Europese literatuuropvatting, die weinig moet hebben van maatschappelijk relevante werken, maar de zielenroerselen van mensen centraal stelt. Vaker constateerde ik bij Kristensen zijn Europese literatuuropvatting, zoals bij zijn bespreking van de roman Schutkleur van Bernadette Heiligers. Met afstand het beste werk uit 2015. Heiligers behandelt alle actuele thema’s van het tegenwoordige Curaçao: afkomst, verhouding met Nederlanders, de houding van politici, enzovoort. Een knap geschreven werk dat met een verrassende conclusie komt: zelfs voor een kritisch mens is alles te verwarrend om een mening uit te spreken. Kristensen ziet in zijn Amigoe-bespreking veel kwaliteiten in Schutkleur, maar vindt het werk een streekroman. Die term heeft een negatieve bijklank, zodat hij liever de Engelse term Local Novel gebruikt. Alsof de bijklank dan weg gaat, ook niet in zijn omschrijving van het begrip lokale roman: “De lokale roman licht ons in over toestanden waarvan we amper op de hoogte zijn. Omdat we inmiddels doorhebben dat de wereld verre van eenvormig is, dat er in allerlei uithoeken vreemde dingen gebeuren, neemt de belangstelling voor andere en vreemde locaties toe. En dus ook voor lokale romans.” Curaçao dus een uithoek, een vreemde locatie, waar vreemde dingen gebeuren. En dat schrijf je voor een Curaçaos publiek. Hoe Eurocentrisch kan je zijn in je opvattingen.

 


Kristensen vond dat de literatuur van de Antillen te vaak wordt uitgerekt tot iets historisch of iets cultureels. Over dat historische aspect van de Caribische literatuur schreef Michiel van Kempen eens: Wie de Surinaamse literatuur leest, leest de Surinaamse geschiedenis. Over dat culturele aspect nog dit. De tegenwoordige opvatting van wat literatuur is, luidt als volgt: “Elke verbale tekst die binnen een bepaalde cultuur een esthetische functie vervult”. Dat hangt niet uitsluitend af van de bedoeling van de auteur, want een sacrale tekst uit de oudheid kan binnen de huidige cultuur als ‘literatuur’ worden gerecipieerd. Een voorbeeld uit de Antilliaanse literatuur van een latere herwaardering van teksten zijn de liedjes van het trio Julio Perrenal, die eerst niet en later wel als literatuur werden opgevat. Deze liedjes maken ook duidelijk dat de normen voor wat literatuur is op de Antillen iets anders liggen dan in Europa. Het gebruik van de eigen taal en de voor die tijd revolutionaire inhoud speelden een rol.

 


Niet in elke cultuur spelen dezelfde esthetische normen een rol. Ik heb eens onderzocht welke factoren een rol speelden bij de waardering van de gedichten van Pierre Lauffer. Daaruit rolden twee specifiek algemeen aanvaarde Curaçaose normen: je moet van een schrijver kunnen leren hoe je het Papiaments moet gebruiken en er moet liefde voor het eigene in doorklinken [De Roo 1982]. Het zijn esthetische functies van een tekst binnen de Antilliaanse cultuur. In de Caribische literatuur wordt ook anders aangekeken tegen genres dan in de Europese. Niet altijd passen teksten binnen de Europese genre-indeling. Rutgers onderscheidt bijvoorbeeld het genre van de conta cuenta, dat op de Antillen populair was. Hieronder werd alles geplaatst “wat op aangenaam vertellende wijze allerlei aspecten van de actualiteit onder de aandacht bracht.” [Rutgers 1994: 152]. De conta cuenta bevinden zich in Nederlandse ogen vaak op de grens van journalistiek en literatuur. De orale literatuur is volkomen geaccepteerd in de literatuur, maar wie heeft bij een Nederlandse schoolopleiding bij de lessen Nederlandse literatuur gehoord over orale literatuur? The literature of the Yard, ofwel de erfwoningen literatuur is een genre dat in Nederland niet voorkomt. Zoals de streekroman op de Antillen ontbreekt.
Waar het in literatuur en literatuuronderzoek om gaat, is de tekst en niet een literatuuropvatting. Het is een populair denkbeeld dat je met een tekst alle kanten op kan. Dat is waar. Maar een aantal kanten zijn te falsificeren met een analyse van de tekst. Dat je bij Mijn zuster de negerin dan terechtkomt bij de literatuuropvatting van Debrot komt door zijn genie.

 

Dr Jos de Roo. Foto © Michiel van Kempen

Dames en Heren,
Vrienden hebben zich de afgelopen maanden over me verbaasd, dat ik zo ontsteld was over het artikel van Walter Palm. “Waar maak je je druk om?” Ik begon mezelf ook te verbazen over mijn gemoedstoestand. Totdat ik wist wat me echt dwars zat. De tijd wordt teruggedraaid, Europa wordt de norm in sommige recensies in Antilliaans Dagblad en in die van de Amigoe. De eigen Caribische literatuuropvatting wordt weggedrukt, te beginnen met die van Debrot. Dat wil ik niet onweersproken laten gebeuren.
Ik heb gezegd.

 

Klik hier afl. 1, 2 en 3 van dit artikel.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter