blog | werkgroep caraïbische letteren

30 mei en de Nederlanders

door Guus Kokx

30 mei is het weer zover. Dan sta ik stil en herdenk het verzet van de arbeiders op Curaçao wat op 30 di mei 1969 plaats vond. Destijds woonde ik op Curaçao. Het historisch proces rond 30 di mei 1969, heb ik als 14-jarige scholier goed meegekregen. Enkele directe en indirecte facetten, en gevolgen daarvan worden op willekeurige volgorde door mij aangeraakt:

De directe aanleiding voor dit arbeidersverzet was het arbeidsconflict bij Wescar/Shell Curaçao. De Shell ontsloeg de mensen en dezelfde mensen daarna door Wescar in dienst genomen voor de helft van het salaris dat ze bij Shell tot dan toe hadden verdiend. Dit raakte heel veel Curaçaoënaars, omdat destijds de economie van Curaçao vooral op de olieraffinage draaide. Het werd door de Curaçaoënaars als zeer onrechtvaardig ervaren dat ze veel minder betaald werden voor hetzelfde werk dan de de Nederlanders. Ook mochten ze niet van dezelfde toiletten en voorzieningen gebruik maken als de Nederlandse Shell-employés. Er werd dus gediscrimineerd en er werden koloniale methodieken gehanteerd.

In 1956 kwam ons gezin (vader, moeder en ik) op Curaçao wonen. Ik was toen 1 ½ jaar. Mijn vader was onderwijzer op de Hendriksschool op Punda (daar stond ook eerst het beeld van de ‘welbekende’ Peter Stuyvesant. Het beeld staat nu in de tuin van het Stuyvesant-college, vlak bij de Caprilles-kliniek, psychiatrisch ziekenhuis; de Hendriksschool en Wilhelminaschool zijn al langer afgebroken…). Later werd mijn vader Hoofd van de Aloysiusschool op Scharloo.
Mijn broers en zus zijn op Curaçao geboren, en hebben net als ik het onderwijs op het eiland gevolgd, met een onderbreking begin jaren zestig toen we op verlof gingen naar Nederland. Ik had geschiedenisles van Rufus Mc William op het Radulphuscollege.

Als kind werd ik geconfronteerd met het slavenverleden en het koloniale verleden op Curaçao. Daar hoefde je geen moeite voor te doen om dat te zien. Overal zag je wel wat: De forten waaruit de macht van de kolonisator moest blijken. De landhuizen, met de slavenbellen, waarmee de slaven opgedragen werd aan het werk te gaan, en de slavenhuisjes. De muurtjes van opgestapelde koraalstenen, door slaven gemaakt, over grote delen van het eiland.
Als kind zag ik ook het grote verschil in levensstandaard. Schokkend om te zien. Een kind kon al zien dat dit niet klopte, en toch werd destijds vanuit de machthebbers (= gouverneur , = Nederland) gedaan alsof dit normaal was. Zo woonden vele Curaçaoënaars in kleine eenkamerhuisjes, gebouwd van afvalhout, en betimmerd met platgeslagen blikken van de Nutriciamelk en Olijfolie. In zo’n huisje woonde een moeder met 4, 5, 6 kinderen. Vader(s) ontbrak/ontbraken heel vaak (dit is ook een gevolg van de koloniale aanpak van de Nederlanders: als de o.a. vanuit Ghana aangevoerde slaven op Curaçao aankwamen, werden mannen en vrouwen van elkaar gescheiden.)

In de eenkamerhuisjes stonden geen bedden. Iedereen sliep op een matje op de vloer. Servies bestond voornamelijk uit blikjes en glazen potjes. Bij deze mensen ben ik in huis geweest.
Ook kwamen wij bij de ‘machthebbers’ thuis, die in grote villa’s woonden, met een weekendhuis en meerdere boten, auto’s en die ook alles konden kopen wat ze maar wilden. Deze groep leefde in een onvoorstelbare overdaad.

De situatie waarin we ons als gezin rond 30 mei 1969 bevonden was alles behalve sluimerend: het lag er dik bovenop dat er wat zou gebeuren. 30 di mei 1969 was het dan zover: De mensen die onrechtvaardig behandeld werden verzetten zich krachtig tegen deze behandeling. Repressie volgde: er kwam een vliegtuig met mariniers, om orde op zaken te stellen. De ene dag was je nog ergens aan het winkelen, en de volgende dag was die winkel afgebrand.

Het was een keerpunt: voor de Curaçaoënaars kwam het proces van verantillianisering op gang: het Papiamentu werd de voertaal in plaats van het Nederlands. Vele Nederlanders (waaronder ons gezin) vertrokken naar Nederland. Mijn vader moest eerst zijn contract afmaken, en mijn moeder heeft toen ˗ zonder steun van wat voor overheid dan ook ˗ zelf voor huisvesting, een baan voor mijn vader, en school voor de kinderen gezorgd. De opvang door de Nederlanders in Nederland, van de Nederlanders uit Curaçao was in geen enkel opzicht geregeld. Het ging nog een paar stappen verder: als wij in Nederland (de plaats waar wij woonden) vertelden wat er was gebeurd, werd er schouderophalend gereageerd. Empathie ontbrak. Er werd nog net niet bijgezegd dat het een cowboyverhaal was. Mijn moeder ging op zoek naar een school voor de kinderen: van een aantal scholen kwam de reactie, dat ze geen leerlingen uit Curaçao aannamen. We hebben dat als discriminatie ervaren, maar wat moet je? Uiteindelijk is mijn moeder er wel in geslaagd alles te regelen (werk voor mijn vader, huis, school, enz.).

In 2007, 2008 en 2009 zijn mijn moeder en ik naar Curaçao geweest voor vakantie. We wilden alles weer zien, proeven en ruiken, waar we voorheen tot oktober 1969 geleefd hadden. Met de gewone mensen contact hebben, op straat en in de Plasa Bieu. Ik spreek helaas gebrekkig Papiamentu (maar versta het wel) en werd met mijn uitleg/standpunt door de Yu di Korsou goed begrepen. Ik heb geen belemmeringen ervaren om met gewone Curaçaoënaars te praten. Je moet open zijn en eerlijk: dan heb je een goed gesprek.

In 2008 legden we contact met Stanley Brown, en zijn diverse keren zeer gastvrij bij hem thuis ontvangen.
In 2009 gingen we speciaal naar Curaçao om de 40-jarige herdenking van 30 di mei bij te wonen. Stanley had een plaatsje voor ons gereserveerd, bij een officiële bijeenkomst (naast het NAAM-gebouw, de vroegere bibliotheek, waar ik vroeger als kind kwam), waar onder meer door Anthony Godett en Stanley Brown toespraken werden gehouden. Ik was de enige makamba in het publiek, wat voor mij opnieuw een signaal was/is hoe deze gebeurtenis (30 di mei) onder de Nederlanders leeft. Ik heb nog ergens een Amigoe (krant liggen) waar een foto van die bijeenkomst is, waar ik nog net op sta.

Na een kort gesprekje met Anthony Godett en Mirna Godett, nodigde hun secretaris mij uit om de Sede di FOL te bezoeken op de Winston Churchillweg te bezoeken. Dat heb ik gedaan, en ik was bij hun vergadering en het bijna familiale samenzijn na de vergadering. Ik ben trots op het FOL-shirt wat ik daar gekregen heb.

Terug in het ressort waar ik verbleef, zei een gast tegen mij dat hij het op Curaçao wel gezien had. Wat moet je toch allemaal bekijken, was zijn vraag. Ik heb hem daar uitgebreid antwoord op gegeven, maar wat hij daarvan meegekregen heeft is voor mij de vraag, en deed me ook sterk denken aan de reactie die we als gezin kregen toen we in oktober 1969 in Nederland terug kwamen. Ik kreeg de indruk dat deze goede man niet echt geïnteresseerd was in het land Curaçao en zijn mensen, en de geschiedenis daarvan. Bijvoorbeeld van de strijd om vrij mens te zijn (ogv Franse Revolutie 1789 en de strijd op Haïti enz) door Tula en Carpata en zijn volgelingen in 1795 had deze vriendelijke Nederlandse toerist nooit gehoord. Ook niet van de wijze waarop hij en anderen op gruwelijke wijze op het Rif gemarteld werden, en hun hoofd op een paal gespiest werd. Ik heb hem (en anderen) aangeraden het Museum Kura Hollanda te bezoeken en Landhuis Knepa te bezoeken. (waar tevens voorwerpen tentoongesteld staan die door Paul Brenneker en Elis Juliana geconserveerd zijn). En tevens het Parke di Lucha pa Libertat te bezoeken.

Helaas maakte mijn moeder op de 1e vakantiedag van 2009 op Curaçao een ongelukkige val, waardoor ze met een meervoudige bekkenfractuur in het SEHOS werd opgenomen. Dus ik kreeg ook nog het SEHOS elke dag 3 keer te zien. Nou, daar mag best wel wat aan opgeknapt worden! Het verplegend team was heel lief en goed voor mijn moeder, en na drie weken kon ze liggend in het vliegtuig, naar een verpleeghuis in Nederland. Voor de vakantie hadden we ons voorgenomen om bij diverse Curaçaose mensen op bezoek te gaan. Nu kwamen deze vrienden bij mijn moeder in het SEHOS op bezoek. Zoals Stanley Brown, en nog enkele bekende en bijzondere Curaçaoënaars.

Dat we als Nederlanders weinig van de geschiedenis geleerd hebben vind ik schokkend: in de media en op straat en in gesprek met mijn omgeving hoor ik nog steeds vooroordelen over Antillianen, Curaçaoënaars en andere minderheden die door de Nederlanders heel vaak op een niet-correcte wijze zijn behandeld. Nederlanders zijn ook regelmatig hun afspraken niet na gekomen. Ik vind het schokkend en beschamend om te horen met welk gemak (een soort arrogantie bijna, of domheid), deze vooroordelen stellig worden verdedigd, zonder van de juiste achtergronden op de hoogte te zijn. Gelukkig wordt er in diverse literatuur door huidige wetenschapppers wel correct aandacht besteed aan wat er heeft plaats gevonden, en is er een voortdurende intentie dit verder te onderzoeken. Mijn mening is dat deze kennis moet wordt doorgegeven aan de Nederlandse bevolking, die uit steeds meer groepen gaat bestaan met diverse culturele achtergrond. Een open communicatieve maatschappij zonder vooroordelen, met respect voor elkaar en individu, met menselijke waarden en normen is een must. We hebben elkaar hard nodig in een wereld waar we steeds zuiniger op moeten zijn, en duurzamer mee om behoren te gaan.

Mijn conclusie is dat er nog veel werk te verzetten is, om de onderlinge verdraagzaamheid en het wederzijdse respect in de Nederlandse bevolking te vergroten. Een middel hierbij is om de Nederlander te confronteren met het gedrag van zijn voorvaderen, in de koloniale tijd. De opmerking: daar heb ik niets mee te maken. Of: ik was er niet bij, dus ik heb er geen schuld aan. Of: die tijd is voorbij, behoort m.i. geen geen opgeld te doen.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter