blog | werkgroep caraïbische letteren

2013: Shrinivási-jaar

door Effendi N. Ketwaru

Dit jaar hebben we extra redenen om te feesten en te gedenken. De belangrijkste gebeurtenis is natuurlijk de bigi-bigi yari: 150 jaar afschaffing slavernij. De hieraan voorafgaande viering van 140 jaar immigratie van de hindostanen is een warming up. Allebei herdenkingen met plichtmatige speeches en lezingen over leed en uitbuiting, afgewisseld met folkloristische presentaties. Minder opvallend en actueler qua tijdspanne is het jubileum van Shrinivási. Tussen zijn eerste dichtbundel (Anjali, 1963) en z’n nieuwste (Hecht en Sterk, 2012) liggen bijna vijftig jaren. Dit is een verbijsterend feit want het gaat niet om losse her en der afgedrukte gedichten maar om daadwerkelijke publicaties in boekvorm.
Wat schrijft een dichter in een halve eeuw? Hoe veranderen zijn denkbeelden, hoe zijn thema’s, hoe zijn toon? En, minder relevant misschien, tot wie richt hij zich, aan wie draagt hij zijn werk op? Het laatste is bij Shrinivási het makkelijkst te traceren. Hij draagt zijn dichtbundels op aan mensen die daadwerkelijk zijn levensgang delen of hebben gedeeld: zijn ouders, zijn ‘lieve beti’s Kamina en Sumintra’, aan jeugdvrienden en klasgenoten en ten slotte aan zijn ‘beminde broers en zuster’, waarmee de cirkel weer rond is.
Maar tussen het plechtige Anjali, de bundel die hij aan zijn ouders opdraagt, en het nederige Hecht en Sterk voor zijn broers en zuster, ligt een wereld van verschil. Er is geen groter contrast dan tussen het formele Hindi in Anjali en het uit de weerbarstige klei gewonnen Sarnámi in Hecht en Sterk. (Qua toonzetting vindt er in de loop der jaren ook een verschuiving plaats maar deze is subtieler: van ootmoed naar deemoed). Terugkomend op het Sarnámi, dit is voor de niet-Sarnámisprekers vaak in het Nederlands vertaald maar het is zelden of nooit duidelijk wat vertaald is en wat origineel is. En soms zijn de Sarnámigedichten veel sterker.
Het openingsgedicht ‘Lotosblad’ uit Hecht en Sterk, is hiervan een bewijs. De lotos is een belangrijk symbool in het hindoeïsme, confucianisme en boeddhisme. Enerzijds staat de lotos voor kosmische vernieuwing en zuiverheid, anderzijds representeert de lotos de bekende symboliek van aarde, water, lucht en vuur: wortels in de aarde, groeit in en door het water, de bladeren gevoed door de lucht en de bloem ontspruit door het vuur van de zon. Tegelijkertijd is er de belangrijke emotionele voorstelling dat hoewel de lotos zijn wortels in de modder heeft, zijn bloem (geest) zuiver is. Het is dan ook nauwelijks verwonderlijk dat Shrinivási, ‘Opgebezemd/ uit de modder’ (‘Deháti/ dorpeling’ in Anjali), op het omslag van Vrijgevig als altijd (1977) een lotos heeft afgebeeld.
De betekenis van de woorden in ‘Lotosblad’ is in het Sarnámi en het Nederlands exact hetzelfde. Het is echter de plaatsing van een enkel woord dat een dramatisch verschil uitmaakt: ‘ná’ (niet). In het Nederlands staat ‘niet’ aan het begin van de regel en in het Sarnámi staat ‘ná’ aan het eind. Metrisch gelezen geef je in de Nederlandse versie eerst iemand een klap op z’n kop en excuseer je je daarna, in het Sarnámi excuseer je je eerst en geeft daarna een klap op de kop. En al is de lotos in beide versies het symbool dat zowel dit leven als een ander leven omvat, in het Sarnámi word je er veel dwingender op gewezen.
Dit is pas hecht en sterk.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter