blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Zoeken naar Slory. Een reis door verrassend Suriname’

door Jerry Dewnarain

Verrassend saai was het lezen van dit boek. Naarmate ik de hoofdstukken voorbij las, werd het steeds saaier. Het geschrevene heeft mij niet weten te bekoren. ‘Zoeken naar Slory…’ begint met een proloog: een gesprek tussen Cynthia Mc Leod en de schrijver Ezra de Haan. Een slimme zet van de auteur zou je denken: een bekende Surinaamse opnemen in jouw boek en wel in het voorwoord. Zou dat een poging zijn de verkoopcijfers te verhogen of toegang te krijgen bij de uitgever?

Cynthia McLeod Truus Kort

Cynthia Mc Leod en Truus Kort

De proloog slaat echter nergens op. Althans niet op datgene wat de schrijver eigenlijk kwijt wil: zijn indrukken oftewel impressies die hij opdoet van Suriname en Surinamers tijdens zijn (vakantie)verblijf hier. Al in zijn eerste hoofdstuk ‘Niet in andermans schoenen gaan staan’, begint deze bakra, zoals hij zichzelf ook noemt (p. 13), met zijn vooroordelen. Zo weet hij ‘dat Slory onder Surinamers, vooral bij de Creolen een grote naam heeft als dichter’. Hoe komt deze bakra tot zo een uitspraak? Hoe weet hij dat zo zeker? En waarom niet onder de hindostanen en javanen of de grote groep gemengden? Zijn beschrijving van bepaalde bevolkingsgroepen bevestigt inderdaad zijn bakra-zijn: ‘Ik zie moddervette, donkere vrouwen die amper in een vliegtuigstoel passen, hun hoofddoeken of hoeden verschikken, jonge Creoolse jongens uitgedost als Amerikaanse rappers, behangen met goud. Op hun hoofd prijkt, schuin, als bekroning, een baseballpet. Er glanst een gouden sticker op de klep, die ik er zelf direct vanaf zou hebben getrokken. Ze praten hard met elkaar, alsof ze een gehoorstoornis hebben of veel verder van elkaar afstaan dan het geval is.’ (p. 13)

thugs3

Na het uitlezen van het boek is voor mij de vraag beantwoord geworden of deze bakra inderdaad de Surinaamse samenleving heeft leren kennen. Neen dus. Of zijn zoektocht naar ‘Slory’ inderdaad een zoektocht was om Suriname te leren kennen, is onbeantwoord gebleven. Hindostanen, marrons en andere bevolkingsgroepen krijgen ook zijn aandacht. Hij kiest niet voor een creoolse taxichauffeur, maar voor een hindostaanse, Kishore genaamd. Dat zullen we maar aan het toeval overlaten. Even bekroop mij het gevoel dat deze bakra die in Nederland woont, inderdaad het idee van het gros der bakra’s vertegenwoordigt wat betreft het denken over de ex-kolonie in de West. Oepssss, ben ik ook bevooroordeeld net als deze De Haan? Een kolonie waar het iedere dag snikheet is, waar het gevaarlijk is en waar de bevolking niets anders doet dan luieren of slapen vanwege de hitte.

willem

Zo dachten de kolonisten en passanten ook over Suriname. Dit was het idee van vele passanten en kolonisten in de zeventiende en achttiende eeuw? Zo een type lijkt mij deze schrijver ook te zijn. Dat mag De Haan best wel schrijven, maar voor mij zijn dit soort onderwerpen cliché geworden. Dit soort verhalen of reisindrukken werden in de koloniale tijd en vlak na de onafhankelijkheid van Suriname geschreven. Dat las men graag. Suriname is intussen verder, verder dan de zoektocht die de schrijver onderneemt. De Haan is zeker op een bepaald station blijven steken, terwijl de trein duidelijk niet op hem heeft willen wachten. Wie schrijft er nou een reisimpressie over Suriname waar in bijna elk hoofdstuk de schrijver last heeft van de hitte. Dat het weer erg belangrijk is voor Europeanen komt duidelijk tot uiting. Hij reist elke dag met zijn taxichauffeur Kishore. ‘Vervolgens stap ik de zon weer in en rijdt Kishore mij, terwijl het zweet mij uitbreekt,’… (p. 25). ‘Het lopen in de zon maakt mij moe.’ (p. 30) ‘Onderweg gebruik ik de airco van diverse winkels om af te koelen. Buiten is het zo drukkend en heet dat je je van schaduw naar schaduw moet verplaatsen.’ We zijn al zowat midden in het boek en de schrijver heeft het nog steeds warm. Pas op pagina 245 (het boek telt 276 bladzijden) schijnt hij geacclimatiseerd te zijn of tenminste eindelijk te begrijpen dat hij in de tropen is: ‘Het is bewolkt vandaag. Zolang de zon niet gaat schijnen en een verbinding met het vocht aangaat is het aangenaam. Wanneer dat niet het geval is, wordt het moordend, dat heb ik inmiddels wel geleerd.’

esquire-bikini-snow-girls-tweet

Tropisch warm

Allerlei vragen komen bij mij op, want wat deze schrijver wel met mij doet, is de koloniale wonden openrijten die intussen al genezen waren. Hij herinnert mij aan de dagen van de verdeel-en heerspolitiek die de bakra’s hier toepasten tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Zoeken naar Slory. Een reis door verrassend Suriname is inderdaad verrassend, maar het boek heeft niets met Slory te maken. Zo hier en daar raakt De Haan geïnspireerd door een gedicht van Slory en dat is het. Zelfs een afspraak met Slory op zijn dag van vertrek naar Nederland laat deze dichter des vaderlands hem in de steek. Het verwondert mij niet dat Slory ook deze bakra niet kon begrijpen. De onderstaande passage op pagina 250 was de bevestiging voor mij om te weten met welk type bakra ik te doen had en of hij Suriname inderdaad heeft leren kennen: ‘Wanneer we rijden stel ik hem (de taxichauffeur Kishore) de vraag die mij al weken bezig houdt. Wat zijn dat voor kikkers die ik tegen het einde van elke dag hoor? Ze maken het geluid van een kindertoetertje.’
‘Kikkers… kikkers? Dat zijn helemaal geen kikkers! Kishore buldert van het lachen. Kikkers! Het zijn krekels. Insecten! Hij slaat op zijn stuur van plezier. Het zijn krekels, siki-uru (lees siksi-yuru), zo noemen ze die. Omdat je ze rond zes uur hoort! Kishores lachen is terecht. Ik dacht iets te weten. Maar wat weet ik eigenlijk van dit land?’
Een mooie vraag die de schrijver terecht aan zichzelf stelt. Welkom terug in Suriname!

Haan ZoekennaarSlory

E. de Haan: Zoeken naar Slory. Een reis door verrassend Suriname. Haarlem: In de Knipscheer, 2014. ISBN 978-90-62 65-860-2

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter