blog | werkgroep caraïbische letteren

Winnaar van de Surinaamse Staatsprijs voor Literatuur Orlando Emanuels overleden

Op dinsdag 13 maart 2018 is Orlando Emanuels in Paramaribo overleden. De dichter en kinderboekenschrijver ontving in de Staatsprijs voor Literatuur over de jaren 1986-1988. Hij werd 90 jaar.

 

Orlando Emanuels in 1992. Foto © Michel Szulc-Krzyzanowski

Leven

Orlando Emanuels werd geboren op 19 september 1927 te Paramaribo in een gezin van vijf kinderen. De familie behoorde tot de middenklasse: vader was landmeter, moeder tot haar huwelijk in 1924 apothekersassistente. Het gezin maakte deel uit van een echte moksi watra-familie, met creools, indiaans, joods, hollands en hindostaans bloed. Orlando werkte na het achtjarige MULO korte tijd op het ministerie van Financiën en bij Bruynzeel. In deze jaren was hij bestuurslid van Spes Patriae en verzorgde hij samen met Rudi Jong Loy het maandelijkse Spes-radiohalfuurtje voor de AVROS. In 1951 trad hij in dienst bij De Surinaamsche Bank, eerst als administratieve kracht, later als voorlichtingsman. In die hoedanigheid schreef hij anoniem talloze bijdragen aan het mede door hem in 1955 opgerichte personeelsblad Bank Notes en het bankorgaan DSB Koranti.
Emanuels maakte zijn debuut in het tijdschrift Soela in 1964. Veel van zijn literaire werk verscheen enkel onder zijn voornaam Orlando; in Soela ook onder het pseudoniem Cyrano. Voor zijn bundel Getuige à decharge ontving hij de Literatuurprijs van Suriname over de jaren 1986-1988. In 1988 won hij samen met componist Roy Mac Donald met zijn lied `Boyo’ de Jan Amo-prijs van het Pikin Poku-festival, een festival van het kinderlied. Met het verhaal `Het merkteken’ won hij de eerste prijs in een verhalenwedstrijd die De Ware Tijd Literair in 1996 had uitgeschreven.

Getuige à decharge, omslag van de 2e druk, 1991, door Rudi de la Fuente

 

Werk

 

Als verantwoordelijke voor de public relations van een van de grote Surinaamse banken was schrijven voor Orlando Emanuels een professie. Maar naast die beroepsmatig vervaardigde teksten, schreef hij een groot aantal andere, die zelden gedrukt werden: liederen, gelegenheidsteksten van allerlei aard voor radio, televisie en bedrijven, en dramatische teksten als het kersthoorspel Gadofowroe [Godsvogeltje] (1975), de musicals Vleugels (1988) en Wij willen groot worden (1989) en het toneelstuk De schoonmaaksters (1997). Orlando Emanuels schreef verzen en verhalen voor de jeugd, waarvan de twee deeltjes Popki patu [Poppenkeukentje] herhaaldelijk herdrukt werden. Zijn literaire werk voor het volwassen publiek is bescheiden van omvang gebleven en omvat twee bundels poëzie en teksten die verspreid in tijdschriften en bloemlezingen terechtkwamen. Het merendeel ervan is geschreven in het Nederlands of Surinaams-Nederlands; een klein aantal liederen en gedichten in het Sranan.
Orlando’s debuutbundel Onze misdaad van zwijgen verscheen in het voorjaar van 1969, het tumultueuze jaar van de val van Jopie Pengel. De onrechtvaardigheid in het land, de corruptie en de ondervoeding op de achtererven brachten de dichter tot een week van koortsachtige schrijfactiviteit, resulterend in dertien korte gedichten (telkens voorafgegaan door een citaat van een literator of een wereldleider) en één lang gedicht. Orlando brengt zwaar geschut in stelling. De imperatief beheerst de werkwoorden, de protagonisten vormen een bonte Breugeliaanse stoet van tandeloze verschoppelingen, die met koortsogen verdwaasd ronddwalen, het vocabulaire wordt bepaald door metaforen als `verbrijzelen’, `striemen’, `wonden’:

De verweerde ruiten
van het konservatisme
zijn beslagen met
vunzig horen, zien en zwijgen
ze staan op instorten
haal ze neer

Het is de tijd van Verlooghens `glinsterende revolutie’, van de retoriek van de protestdichters onder aanvoering van Dobru. Aan hem droeg Orlando het gedicht `Tumult’ op, waarin hij – in Dobru-stijl – een metafoor geeft voor de plotseling naar buiten schietende opstandigheid van geknechte mensen, een `enorm grote man/ met ijzeren vuisten’ die de `tumultloze kaken’ van de hongerelite kapot zal slaan.
Naar de vorm is de poëzie met veelvuldig terugkerende stijlfiguren als repetitio, parallellisme en personificatie, geheel conform de protestpoëzie van de jaren ’60. Opmerkelijk in Onze misdaad van zwijgen is wel dat de dichter uit een veel rijker woordarsenaal put dan de gemiddelde politieke auteur van die dagen. Een zin als `Hun gil kan een oplazer zijn voor het fossiele wereldgeweten’ is niet vrij van retoriek, maar de woordkeus is ongewoon.

Orlando Emanuels is een dichter die er zich sterk van bewust is als `antenne van een samenleving’ te fungeren, een getuige die het gewone volk vrijspreekt van schuld. Die functie heeft bij hem het persoonlijke ik – zo markant aanwezig bij andere nationalistische dichters als Slory, Shrinivási en Verlooghen – sterk ondergeschikt gemaakt aan het collectieve ik dat staat voor het Surinaamse volk. In een enkel gedicht in zijn debuutbundel liet de dichter ook een andere zijde zien, een tedere, beschouwende, fluisterende. Het was die kant van zijn dichterspersoonlijkheid die in zijn tweede bundel, Getuige à decharge (1987), in enkele gedichten nadrukkelijker naar voren kwam, al ging het ook in die bundel in de kern om politieke poëzie. De lijn van de eerste bundel trok Emanuels door met het opnieuw afdrukken van één gedicht uit zijn eerste bundel en het opnemen van het vroege vers `Tumult’, nu als titelloos gedicht. Bijna twintig jaar na Onze misdaad van zwijgen stelt de dichter opnieuw de schuldvraag die tot gewetensonderzoek moet leiden: ga ik wel vrijuit?, ben ik medeschuldig omdat ik heb gezwegen of juist omdat ik bij mijn woorden te weinig onbaatzuchtigheid in acht nam, misschien zelfs anderen een rad voor de ogen draaide? En zo sneuvelen de demagogen, de machtswellustelingen en opportunisten, de oude politici evengoed als de vaderlanders die de `regering in ballingschap’ vormen en ook de machthebbers anno 1987. Zij allen worden direct verantwoordelijk gesteld in een poëzie die, hoe beeldend vaak ook, erg direct overkomt. Met welbewust gekozen woorden refereert Orlando aan de actualiteit; het gedicht dat begint met de regels `Gisteren/ toen woorden nog waren/ als brood’, verwijst naar de scholierenacties van begin 1987 tegen het regime-Bouterse onder de leuze `geen brood, geen school’. Slechts af en toe schuift het wrange protest opzij voor een beetje optimisme, want de hoop, dicht hij, is andermaal gekruisigd.
Getuige à decharge verscheen zes weken vóór de eerste democratische verkiezingen sinds 1977. Na de jaren van terreur, angst en censuur was Getuige à decharge de eerste bundel die verscheen als een reflectie op de maatschappelijke beroering van de jaren ’80 en een oproep tot vrede, liefde en medemenselijkheid. In 1991 werd de bundel herdrukt.

 

Bevreemding wekte het dat de ministeriële commissie belast met de advisering in het toekennen van de Staatsprijs voor Literatuur bij de prijsuitreiking aan Orlando Emanuels sprak van `niet onze beste dichter’, vaststelde dat stijl en beeldspraak van de bundel `niet overal even sterk zijn’, maar niettemin concludeerde dat die toch `overtuigend in literair-esthetische zin’ was.
Emanuels bleef in veel latere poëzieteksten, vooral die in De Ware Tijd en De West, een politiek dichter. Maar fijnzinniger ging hij te werk in een aantal teksten waarin verdriet, vertedering, afscheid, de weemoed om het ouder-worden de boventoon voeren. Dat is bijvoorbeeld het geval met het lange gedicht `Zwarte engeltjes’, verschenen in De Gids in 1990. Het gedicht heeft weinig tot niets te maken met de bijna gelijknamige roman van François Mauriac, al maakt het contrast tussen het schuldeloos-goede en het noodlottig-kwade er wel deel van uit. Het is een lichtvoetig, dansant vers waarin een ik-figuur verhaalt over zijn gelukkige jeugd als `zwart engeltje’, tot plotseling het latere bewustzijn het beeld verstoort met versregels als ruwe krassen op een glad oppervlak:

de werkelijkheid van een wereld
waarin engelen altijd blank zijn

– regels die hernomen worden in de zelfbevestiging van het slot:

Dans en lach en wees gelukkig
de waarheid van je niet-bestaan
is slechts een blanke leugen.

Het gedicht roept sterke reminiscenties op aan `Limbe’ van de négritude-dichter Léon Gontron Damas uit diens bundel Pigments (1937). `Limbe’ is evenzeer een lied van een ontworteld individu dat oproept hem zijn zwarte pop terug te geven, waarmee een verstoorde idylle hersteld kan worden. Het gegeven van een werkelijkheid waarin engelen altijd als blank worden afgeschilderd, is in de Spaanstalige wereld wijd en zijd bekend, getuige ook het lied `Angelitos negros’, waarin een schilder wordt aangesproken met de woorden `pintame angelitos negros/ que también se van al cielo/ todos los negritos buenos’ [schilder mij zwarte engeltjes,/ want alle goede zwartjes/ gaan ook naar de hemel]. Het lied werd sinds de jaren ’50 ook in Suriname veel beluisterd.

Uit de verhalen van Orlando Emanuels spreekt hetzelfde meeleven met de vertrapten van de maatschappij als uit zijn poëzie. In `De bloemen zijn gek’ uit Nieuwe Surinaamse verhalen (1986) gaf hij een bijna poëtisch relaas van een onnozele bloemenman (qua structuur en realisme een herneming van het verhaal `Mooiboetoe’ van Gilly uit 1921). In `Het merkteken’ (titelverhaal uit de gelijknamige bloemlezing uit 1997) heeft de bosnegervrouw Meersa zich het hof laten maken door een politieke propagandist die haar naar de stad haalde en haar vervolgens met haar kind liet zitten. Zij wil zich op de maatschappij wreken door hard werkend voor haar zoon een goede opleiding te betalen. Dat lukt, tot hij in het leger moet. Meersa gaat daarop zelf een alfabetisatiecursus volgen, en bij de eerstvolgende verkiezingen schrijft zij eigenhandig op het stembiljet: `Fuck you’. Het is een typerend Orlando-verhaal: realistisch, met een helder plot en eenvoudig verteld. Het getuigt van een sterk meeleven met de zwakkeren in de samenleving en – evenals veel van zijn poëzie – een grote scepsis over het functioneren van politiek en leger. Zijn verhalen werden gebundeld in drie uitgaven: Verhalen voor de grotere jeugd en anderen (1993), De spookavond van vrouw Anna (2001) en Een handvol regen (2010).

 

[Aangevulde tekst ontleend aan Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Breda: De Geus, 2003.]

 

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter