blog | werkgroep caraïbische letteren

Willem van Lit – Landschappen

Terwijl ik zit te schrijven, kijk ik naar een prent uit 1815 van een zicht op Oranjestad (Aruba). Ik heb de indruk dat de tekenaar – ene zekere R.B. Lloyd – veel meer dingen heeft willen vastleggen dan in werkelijkheid vanaf de positie waar hij zich bevond, te zien waren. Toch staat in het bijschrift dat hij diverse details heeft weggelaten. Hij zou alleen de stenen huizen met vaste daken getekend hebben en niet de lemen en strooien woningen die er ongetwijfeld ook stonden.

Oostindie Paradijs

De tekening geeft het zicht op Oranjestad in zeven lagen weer, waarbij de afbeelding van scheepjes voor dieptewerking moet zorgen. Op de voorgrond laat hij de zee zien, daarna het rif en het water daarachter; vervolgens komt het strand met daarachter drie rijen huizen en dan rechts op de tekening zie je nog drie forse heuvels, waarvan ik me afvraag of die daar wel echt liggen. Nu is het zo dat bij oude prenten het nuttige dikwijls met het aangename werd verenigd. De zeeman die langs de kust voer, moest een betrouwbaar overzicht hebben van de situatie en de reiziger wilde een mooi plaatje. Ondanks dat er wordt gezegd dat de tekenaar veel heeft weggelaten, probeert hij naar mijn idee toch door te dringen tot het wezen van Oranjestad. Hij zoekt de dingen áchter de realiteit die zich het eerst voordoet, alsof hij een verborgen echtheid wil laten zien.

Gert Oostindie schreef Het paradijs overzee, een boek met op de omslag een afbeelding van Saba. Hijzelf zegt over de titel dat die “… treffend geïllustreerd (lijkt) met de dromerige afbeelding van Saba die op de omslag prijkt; een beeld van idyllische schoonheid dat echter allerminst overeenkwam met de Caribische werkelijkheid”. Het is Saba in een pastelkleurige zee en met de eeuwige sluierwolk rond haar top Mount Scenery.

Plaatjes van landschappen zijn vaak prenten van de geest die dóór wil dringen tot meer dan het eerste gezicht. Het Caribische gebied lijkt dat zelfs meer te hebben dan veel andere streken hier ter wereld. In deze zeetuin van ruim vijfhonderd eilanden en brokken rots speelt men u fluitend naar de doorgang tot de fantasie. Vroeger zou hier ergens de koning van goud hebben gewoond: El Dorado. Enkelen werden hier stinkend rijk van het avontuur; anderen – de meesten overigens – crepeerden in ellende: dat is dé verbeelding van de speelsheid van het lot in schoonheid opgebaard langs wilde kusten die uit weefsel van dromen lijken te zijn gemaakt; ze nemen u graag in hun sluimering op. Wij maken er foto’s van als hulpstukjes voor het uitgestelde leven: om er later weer eens…, alsof we dán misschien wél de werkelijke waarde van het momenteel geschat vermogen van schoonheid kunnen doorgronden.

Ik denk aan de onwezenlijk heldere kleuren bij de zoutpannen op Bonaire, de twinkelende serie baaien en baaitjes van Curaçao, het glanzende vergezicht over zee vanaf de westelijke heuvelrug op de Great Bay met Philipsburg op St. Maarten, de sluier rond Mount Scenery op Saba, de gouden kam van het zandstrand op Aruba en de allenig verstilde innigheid van Oranjebaai op St. Eustatius. Oostindie heeft het over zinsbegoocheling. Hij vraagt zich af hoe het komt dat Nederland in al zijn veronderstelde koopmansnuchterheid er nooit in is geslaagd zich los te maken van deze Caribische erfenis, die zakelijk gezien veeleer een ergernis is geweest. Het koloniale systeem van plantages en slaven heeft voorheen altijd meer problemen meegebracht dan profijt en dat is na die tijd – toen het hele systeem in elkaar was gezakt – nooit beter geworden: schade, schande, schuld en schulden. Spanje bijvoorbeeld heeft om onduidelijke redenen wél gevochten voor het behoud van Cuba, hun “real maravilloso, een fascinerende mengeling van bizarre realiteiten, een onmogelijke droomwereld waar wij geen vat op krijgen” (Oostindie, pag. 17). Wij willen er steeds van af, maar we slaagden daar om een of andere reden niet in en we bleven in die verwevenheid van zinsverrukking en latent misprijzen begoochelend vast zitten aan de klippige kusten van deze eilanden. Het is hetzelfde als met de plaatjes: de tekenaars pogen telkens weer verwoed door te dringen tot de ware kern en het lukt maar niet. Ook nu nog spat er voortdurend weer een vonkje op ons over van “orguyo di nos tur” (trots van ons allen), zoals het letterlijk staat in de volksliederen van Aruba en Curaçao.

Baranka. Klip of rots. Het klinkt geringschattend, zoals het dikwijls door ontgoochelde Nederlanders werd en wordt geuit. In de volksliederen van alle drie de Papiamentstalige eilanden wordt dit woord gebruikt, maar dan als understatement voor ‘parel’, zeg maar: het glanzende landschap van ons wezen in de majesteit van de zee. Het is niet de essentie van de dingen die hier echt gebeuren natuurlijk… en dat blijft.

Ondoorgrondelijk.

(weekboekaflevering 155 van 7 mei 2006 uit: Atlantisch Rendez-vous, verhalen uit de Kraalzee, 2010, pag. 41).

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter