blog | werkgroep caraïbische letteren

Waar is Robinson Crusoe gebleven?

door Jan de Vries

Het denkbeeldige bestaan van Vrijdag stopte niet op de laatste bladzijde van de avonturenroman Robinson Crusoe van Daniel Defoe (omstr. 1660-1731).[1] Er volgden nog twee, zij het veel minder succesvolle delen.[2] De schrijver liet Vrijdag sterven in 1695, zo blijkt uit deel II. Albert Helman oftewel de Surinaamse schrijver Lou Lichtveld (1903-1996) noteerde in 1983 diverse wetenswaardigheden over de Robinson Crusoe boeken in een bundeltje genaamd Waar is Vrijdag gebleven? Hij was in die tijd directeur van het door hem zelf opgerichte Tobago museum. [3] De belangrijkste boodschap is dat Tobago het eiland van Robinson Crusoe moet zijn en dat toont Helman onweerlegbaar aan. Tevens wijst hij erop, zonder concreet te worden, dat alle gebeurtenissen ‘werkelijk’ moeten hebben plaatsgevonden, zoals Defoe al in het voorwoord van deel I liet opnemen en in de vervolgdelen bekrachtigde. Dit artikel gaat verder waar Helman stopte en tracht de vraag waar Robinson Crusoe bleef te ontraadselen en daarmee de werkelijke identiteit van personages van Defoe.*

Daniel Defoe. Portret in de stijl van Sir Godfrey Kneller. National Maritime Museum, London.

Robinson Crusoe’s eiland

Vaak, aldus Helman, wordt het waar gebeurde avontuur van de Schotse zeeman Alexander Selkirck gezien als de inspiratiebron voor Defoe. Selkirck overleefde van september 1704 tot 31 januari 1709, op het onbewoonde Juan Fernández voor de Chileense kust in de Stille Zuidzee.[4] Maar net zomin als de gedragingen van Selkirck als schipbreukeling, ook maar enigszins lijken op die van Robinson Crusoe, is het Chileense eiland niet de plaats waar Defoe zijn held liet stranden. Het is een hardnekkige misvatting, maar simpel te weerleggen met behulp van het door Defoe zelf bij de delen I en II geleverde routekaartje.[5] Robinson Crusoe is op zijn imaginaire wereldreizen zelfs niet in de buurt geweest.

Defoe hield de naam van het eiland verborgen. Maar volgens Helman leverde hij genoeg gegevens voor de identificatie.[6] Op grond van deze aanwijzingen is het zelfs betrekkelijk eenvoudig de locatie van het eiland te vinden. Onmiskenbaar geeft hij aan, dat deze locatie het eiland Tobago is, en nergens anders. Naast diverse verwijzingen over de ligging in het Caribische gebied, is er een doorslaggevende aanwijzing dat Tobago als enige in aanmerking komt: […] dat het land dat ik in het westen en zuidwesten had ontdekt, het grote eiland Trinidad was, dat aan de noordkant van de Orinoco monding ligt. Hier smokkelde Helman een beetje, want Defoe schreef noordwesten en niet zuidwesten.[7] Niettemin is deze aanwijzing doorslaggevend, want Tobago is namelijk het enige eiland van waar bij goed weer Trinidad kan worden onderscheiden.

Als inspiratiebron hoeft Selkircks avontuur niet te worden uitgesloten, maar hij was niet het enige rolmodel en zeker niet het belangrijkste. Er komen veel meer van dergelijke avonturen in aanmerking. Volgens Helman was Defoe een zeer belezen man, met een levendige belangstelling voor van alles en nog wat. Iemand die veel gezien had van de wereld en ook wel in Nederland kwam en de taal kende. Mogelijk zelfs deed Defoe zijn voornaamste inspiratie op uit in Nederland gepubliceerde literatuur, zoals De Amerikaensche Zeerovers, uit 1678 van Alexander Olivier Exquemelin (1646-na 1707).[8] Deze protestante Fransman ging na een verblijf in West-Indië naar Nederland, om een opleiding te volgen tot chirurgijn. In die periode publiceerde hij zijn veelgelezen en ook veel gekopieerde boek over de boekaniers in Zuid-Amerika.[9]

Er zijn zelfs Friese pretenties geweest ten aanzien van Defoe’s inspiratiebronnen, want volgens de Amerikaanse Robinson-collectioneur en schrijver Lucius Lee Hubbard (1849-1933) stonden de avonturen van de uit Heerenveen afkomstige scheepsjongen Sjouke Gabbes model. In 1921 voerde hij Sjouke op in een heruitgave van het imaginaire reisverhaal Krinke Kesmes uit 1708 van de Zwolse chirurgijn Hendrik Smeeks (1645-1721).[10] Hubbard was al te enthousiast: Een door L’Honoré Naber in een particulier schrijven gedane suggestie dat wellicht tijdens de expeditie van Willem de Vlamingh een scheepsjongen, Sjouke Gabbes genaamd, op de westkust van Australië zou zijn achtergebleven, was voor Hubbard voldoende om deze scheepsjongen tot titelheld van het El-Ho-verhaal [Krinke Kesmes] te promoveren. Maar genoeg, de sneerende kritiek is Hubbard niet bespaard gebleven, aldus P.J. Buijnsters in de inleiding van de heruitgave van hetzelfde boek in 1976.[11]

Lou Lichtveld [= Albert Helman] – Crusoe’s only isle

Overigens was het dezelfde Lucius Hubbard die al in 1927 de vraag: Is Tobago Robinson Crusoe’s island? liet afdrukken als titel van een artikel in The Trinidad Guardian. Maar door ook hier feit en fictie te verwarren slaat hij de plank opnieuw volledig mis. Hij stelt namelijk dat Tobago niet het eiland van Crusoe kan zijn omdat het bewoond was in de tijd dat het verhaal speelt. Uit zijn stuk blijkt overigens dat er vóór hem iemand was die er blijk van gaf het wel te snappen: Allister Macmillan schreef in 1909 in The West Indies illustrated: Alexander Selkirck’s experience on Juan Fernandez may have furnished the theme; but the island described is undoubtedly Tobago.[12]

Ook de op Tobago geboren onderzoeker en schrijver Carlton Robert Ottley (1910-1985) hield zich bezig met dit vraagstuk. Hij publiceerde in 1969 en 1973 boekjes over de geschiedenis van Tobago, met als ondertitel Robinson Crusoe’s island; zonder vraagteken, dat wel, maar ook zonder verdere toelichting.[13] Albert Helman maakte er wel werk van. Onder zijn geboortenaam Lichtveld volgde hij een jaar na Ottley met een Engelstalig werk dat hij in 1983 voor Waar is Vrijdag gebleven? vertaalde.[14] Hij had het bij het rechte eind, zoals we zullen zien. Maar zijn werken konden tot dusver niet op tegen de luidruchtige verhalen over Selkirck en Juan Fernández.[15] Zelfs Defoe’s meest recente biograaf Novak noemt Selkirck en diens eiland wel en Tobago niet.[16]

Tobago

Defoe koos voor Tobago omdat hij beschikte over specifieke kennis van de omstandigheden op het eiland en van de flora en fauna. Aan de hand van beschrijvingen in Robinson Crusoe zijn volgens Helman zelfs bepaalde locaties identificeerbaar. Hij stelt dat Defoe’s belangrijkste informatiebron een in 1684 verschenen kolonisatiebrochure was, genaamd: The present prospect of the famous and fertile island Tobago.[17] Het eilandje zo groot als Texel kent een bijzonder roerige kolonisatiegeschiedenis. Tot 1677 was het een halve eeuw lang met vallen en opstaan een Nederlandse kolonie genaamd Nieuw-Walcheren. Zeven jaar later waren er blijkbaar Engelse avonturiers die er een toekomst zagen, en met een ronkende brochure medekolonisten zochten. De Nederlandse archeoloog Arie Boomert, die veel onderzoek deed op Tobago, bevestigt Helmans conclusie: This booklet was to become Daniel Defoe’s main source for his description of the uninhabited island in the Caribbean on which his immortal hero Robinson Crusoe was shipwrecked.[18]

Tobago. Foto © Michiel van Kempen

Om het zijn lezers niet al te gemakkelijk te maken maskeerde Defoe zijn aanwijzingen zorgvuldig. De foutieve verwijzing naar de ligging van het eiland Trinidad, is niet de enige tegenstrijdigheid. Ook de positie van zijn eiland geeft Crusoe niet juist weer: I reckon’d my self, by observation, to be in the latitude of 9 degrees 22 minutes, north of the line.[19] De breedtegraad kon men ook destijds al redelijk juist bepalen, dit in tegenstelling tot de lengte. De genoemde brochure uit 1684 geeft: 11 graden 30 minuten NB en 53 graden 6 minuten WL. Volgens moderne kaarten is het 11 graden 15 min NB en 60 graden 40 minuten WL. Defoe zit er anderhalve breedtegraad naast en hij gebruikte niet de aangereikte positie. Toch moet Crusoe’s eiland Tobago zijn want op de aangegeven breedtegraad ligt geen ander eiland.

In beslag genomen door het verhaal zijn dergelijke bijzonderheden voor de meeste lezers van ondergeschikt belang, maar Defoe daagde uit tot ‘close reading’, aldus Helman.[20] In het voorwoord van Crusoe deel I staat niet voor niets: The editor believes the thing to be a just history of fact; neither is there any appearance of fiction in it.[21] Daarom moet volgens Helman eenieder die naspeuringen wil doen, de angstvallig-nauwkeurige auteur steeds ernstig nemen en op zijn woord geloven! [22]

Chronologische struikelblokken

Ook de tijdrekening bevat missers van de doorgaans zeer accurate Crusoe, die de zondag heiligde en mede voor dat doel een kalender bijhield. De plaats waar hij voet aan wal zette markeerde hij met de tekst: Hier landde ik op 30 september 1659.[23] De datum van vertrek van het eiland is eveneens bekend. En zo verliet ik het eiland, op de 19e december, zoals ik in het scheepsjournaal zag, van het jaar 1686, nadat ik er achtentwintig jaar, twee maanden en negentien dagen geweest was. Tussen deze data liggen 27 in plaats van 28 jaren. Het zijn volgens Helman opzettelijke fouten, raadsels van de schrijver die zich stuk voor stuk laten oplossen met de andere door Defoe aangedragen informatie.[24]

Eenzelfde opzettelijk lijkende verwarring heeft betrekking op Crusoe’s geboortejaar en de landing op zijn eiland. De eerste zin van deel I luidt: I was born in the year 1632. Maar vervolgens beweert Crusoe dat hij 26 jaar was bij de landing op zijn verjaardag 30 sept. 1659.[25] Vaak, maar niet altijd, zit hij er één jaar naast, zoals ook in het volgende geval: In het laatste hoofdstuk van deel I lezen we dat Crusoe en Vrijdag het eiland verlieten op 19 dec. 1686, op het schip van een Engelse kapitein wiens leven zij hadden gered. In this vessel, after a long voyage, I arrived in England, the eleventh of june, in the year 1687, having been thirty and five years absent. In het eerste hoofdstuk schrijft hij te zijn ingescheept op 1 sept. 1651, waarmee hij niet 35 maar 36 jaar van huis was.[26]

Ook deel II kent tijdrekenkundige struikelblokken. Dit verhaal begint in het najaar 1694 als hij zich opnieuw inscheept, nu voor een reis naar Oost-Indië. Pas in januari 1705 zal hij na een reeks van avonturen terugkeren in Engeland. Aan het begin van de reis zegt hij 61 te zijn. Maar zijn geboortejaar was immers 1632. Op de laatste bladzijde komt hij terug in Engeland op 10 jan. 1705, na 10 jaar en negen maanden te zijn weggeweest. Wederom een datum met een dwaalspoor want hij vertrok in januari 1695 en was dus precies tien jaar onderweg. Maar hier geeft hij de juiste leeftijd namelijk 72.

Een chronologisch mirakel is de waarschuwing van vader Crusoe aan zoonlief om zich niet in allerhande avonturen ver van huis te storten, onder verwijzing naar het lot van zijn oudste broer. Deze sneuvelde bij Duinkerken als luitenant van een Engels regiment, in 1658. Maar vader sprak de waarschuwende woorden al in 1650 toen Crusoe achttien was. I observed in this last part of his discourse, which was truly prophetick, tho’ I suppose my father did know it to be so himself; I say, I observed the tears run down his face very plentifully, and especially when he spoke of my brother who was kill’d.[27]

Het is niet volstrekt duidelijk op wie Defoe eventueel doelt met Crusoe’s oudste broer, maar gezien zijn rol in de slag om Duinkerken zou het Jacobus Stuart kunnen zijn.[28] Diens sneuvelen moet in dat geval een bepaalde beeldspraak zijn want Jacobus overleefde de slag.

Chronologische aanwijzingen: Deel I

1. Robinson Crusoe geboren op 30 sept. 1632.
2. Monstert in Hull aan op een schip naar Londen, 1 sept. 1651.
3. Reis door Europa eindpunt Brazilië waar hij vier jaar verblijft.
4. Vertrekt uit Brazilië, 1 sept. 1659.
5. Landt op het eiland, 30 sept. 1659, en is dan 26 jaar, eigenlijk 27 (gezien 1).
6. Vertrek naar Engeland, 19 dec. 1686, na 28 jaar verblijf, eigenlijk 27 (gezien 5).
7. Aankomst in Engeland, 11 juni 1687, na 35 jaar van huis, eigenlijk 36 (gezien 2).
8. Reis door Engeland en Europa. Aankomst Lissabon april 1688, terug in Engeland 14 jan. 1690.

Chronologische aanwijzingen: Deel II

9. Aanvang 2e zeereis, najaar 1694, januari 1695, 61 jaar, eigenlijk 62 (gezien 1).
10. Terugkeer in Engeland 10 jan. 1705, 72 jaar, na 10 jaar negen maanden uit Engeland, eigenlijk 10 jaar (gezien 9).

De tijdrekenkundige fouten lijken bewust gemaakt, zoals ook Helman al constateerde. Defoe ‘vergist’ zich in data en perioden, maar er lijkt geen systeem in te zitten. En waarin ‘vergist’ hij zich; een van de data of toch het aantal tussenliggende jaren? De tijdrekenkundige nevel geeft veel meer hoofdbrekens dan de geografische. Ze dienen om de boodschap te maskeren, en tegelijk om de aandacht te trekken. Maar wat bedoelde Defoe? Moeten de jaartallen ruim genomen worden? Of met een jaar verschil plus of min? En geldt het voor alle data? Zo nee, welke niet en wanneer plus en wanneer min? Moet met andere aanwijzingen worden gezocht naar aanpassing? En zo ja, moet dan bij een kettingverwijzing (bijv. na achttien maanden) de genoemde of de aangepaste datum gehanteerd worden?

Het jaartal 1677 als sleutel

De belevenissen van Robinson Crusoe zijn in de ogen van Helman de verbeelding van feitelijke situaties en/of gebeurtenissen. Maar hoe dat zit maakt hij niet duidelijk. Hield Helman zijn kaarten tegen de borst, bijvoorbeeld om de mystiek rond de verhalen niet te verstoren? Of had hij slechts een vermoeden en is hij verstrikt geraakt in Defoe’s chronologische verhaspelingen? Helman bezag de kwestie vooral door een literaire bril en niet als een serieuze historicus.[29] Over de chronologie in Crusoe I, schreef hij enigszins verongelijkt: En wie zou zoiets ooit opmerken, tenzij een nurks of de een of andere schoolmeesterachtige literatuurkenner, verzot op ‘close-reading’? Een kwalificatie die voor mij bedoeld lijkt, maar met het oog op zijn ontdekking ook voor de schrijver zelf.

Gezien zijn stelligheid over de nauwgezette aanwijzingen van Defoe, had Helman op zijn minst een vermoeden. Dit mag ook blijken uit de context waarin ‘Waar is Vrijdag gebleven?’ werd uitgebracht. Het staat als derde hoofdstuk in een bundeltje met dezelfde naam, dat als subtitel heeft: Drie studies over een klein eiland. Hoofdstuk twee gaat over Tobago als ’Crusoe’s echte eiland’. In het eerste hoofdstuk genaamd ‘Tobago’s Indianen en Blanken’ schrijft Helman o.a. over de gevechten op het eiland in 1677, het jaartal dat een belangrijke clou lijkt te zijn, op basis van de in de tekst gegeven chronologische aanwijzingen, zonder aanpassingen.

Defoe schreef dat Crusoe op het eiland kwam in september van het jaar 1659. Na een verblijf van ruim achttien jaar, toen hij voor het eerst de meest westelijk gelegen uithoek bezocht, ontdekte hij tot zijn ontsteltenis een voetafdruk van de wilden van het tegenoverliggende vasteland.[30] Op het strand trof hij niet veel later de restanten aan van hun kannibalistische orgie. Het hele strand lag bezaaid met beenderen van menselijke schedels, handen, voeten en andere resten. Mij viel met name een plek op waar vuur gemaakt was en een ronde uitholling in de grond, die op het strijdperk van een hanengevecht leek. De aanblik schokte mij zo, dat zelfs de gedachte aan eigen gevaar gedurende enige tijd verdween en al mijn angst werd overstemd door de indruk die een dergelijke overmaat aan helse barbaarsheid en menselijke ontaarding op mijn gemoed maakte. Ik had er al dikwijls over horen spreken, maar nog nooit had ik dit ontzettende schouwspel van zo dichtbij gezien. Huiverend wende ik mij af.[31]

In ogenschouw nemende dat Tobago de plaats van handeling is en Defoe op zijn woord geloofd moet worden, is het niet onredelijk te veronderstellen dat deze passage een verwijzing kan zijn naar gebeurtenissen op Tobago in het jaar 1677. In maart van dat jaar vond in de ‘Rode Klipbaai’, aan de zuidwestkant van het eiland, een heftig gevecht plaats. Het was een strijd tussen tientallen zwaarbewapende oorlogsschepen in een nauwe baai, waar geen van de schepen zich aan het gevecht kon onttrekken omdat er wind uit zee stond. Een Nederlandse vloot onder leiding van de Friese commandeur Jacob Benckes (1637-1677), had het eiland in bezit genomen en op een heuvel aan de baai een fort gebouwd.[32] Dit tot ergernis van de Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715) die geen belang had bij het eiland, maar de Nederlanders niet duldde op die strategische positie vlak voor de Wilde Kust en de Franse kolonie Guyana. Hij stuurde een smaldeel om de Nederlanders te verjagen. De confrontatie draaide uit op een van de meest wrede en bloedige gevechten uit de Nederlandse maritieme geschiedenis.[33]

Beide partijen kwamen zeer gehavend uit de strijd, maar er was geen winnaar. Althans de Nederlanders hielden bezit van het eiland en het fort. Een ooggetuige schreef: ‘Terwijl sommige schepen, zich aan de vlammen overgevend, de grendels van de hel door haar zware explosies deden openspringen, was de zee opgehoogd met doden die door de stroming op het strand dreven. De slaven konden ze naderhand niet in een week begraven.’[34] De Fransen lieten het er echter niet bij zitten en kwamen aan het einde van het jaar terug met een nieuwe vloot, voordat Benckes en de zijnen versterking kregen vanuit het vaderland. De gevolgen laten zich raden. Het einde voor de Nederlanders kwam verrassend snel. Op 12 december 1677 belandde een Franse mortier, de derde die ze afschoten, precies in het kruithuis van het Nederlandse fort. De alles verwoestende explosie veranderde de vesting in een puinhoop en velen van de 350 Nederlanders in verscheurde lijcken.[35]

Tobago. Foto © Michiel van Kempen

Robinson Crusoe en de kannibalen

Vuur en een ronde uitholling in de grond, barbaarsheid en menselijke ontaarding, menselijke resten op het strand. Als de veronderstelling klopt dat Defoe met deze woorden verwees naar de slachtpartij in de ‘Rode Klipbaai’, plaatste hij Nederland en Frankrijk, als de ‘wilden van het tegenovergelegen vasteland’, op één lijn met de kannibalen, die het eiland van Crusoe bezochten om er op het strand hun barbaarse rituelen uit te leven. Eenmaal op dit spoor kan de geheimtaal van Defoe verder ontrafeld worden.

Als het vasteland van Europa de Wilde Kust is dan moet Tobago de verbeelding zijn van het Engelse eiland. Daarmee zou de vindingrijke en Godvrezende schipbreukeling Crusoe, de personificatie kunnen zijn van een op eenvoud, vrede en zelfredzaamheid gerichte Engelse samenleving, of het Engelse parlement. Maar meer nog lijkt hij de uitbeelding van koning Karel II Stuart (1630-1685) van Engeland. Dat mag vooral blijken uit de datum van de landing op het eiland. Na een verblijf van vele jaren ontdekte hij, bladerend door zijn aantekeningen, dat meerdere belangrijke gebeurtenissen in zijn leven, zoals zijn geboorte, plaatsvonden op 30 september. The same day I had my life so miraculously saved, 26 years later, when I was cast on the shore on this island.[36]  Crusoe kwam dus op zijn verjaardag als schipbreukeling op het eiland. Net als Karel II die, na zijn verbanning tijdens de Cromwell periode op zijn verjaardag  in London terugkwam.

Hoe dat ook zij, de vredelievende Robinson Crusoe veroordeelde de wreedheden van de kannibalen, maar hij wenste zijn eigen gang te gaan en zich er niet mee te bemoeien. Na zijn huiveringwekkende ontdekking bleef hij uit angst twee jaar lang in de buurt van zijn nederzetting en loste al die tijd geen enkel schot. Hij broedde op plannen om de wilden te vermoorden als ze terug zouden komen. Crusoe kwam echter tot het inzicht dat hij de inboorlingen moest accepteren zoals ze waren en dat hij deze mensen om die reden niet mocht aanvallen. Welk recht had ik om mij tot rechter en beul van die mensen op te werpen als het God had behaagd hen daar eeuwenlang niet voor te straffen? En vervolgens: Het is zonneklaar dat die mensen zo iets niet voor een misdrijf houden; hun geweten veroordeelt die gebruiken geenszins.[37]

Het eiland van Crusoe als de verbeelding van Engeland en de wilden van de vaste wal als de bewoners van de kusten van het Europese vasteland; het lijkt goed inpasbaar in Defoe’s fantasiewereld. Frankrijk en de Republiek waren in 1677 de belangrijkste kemphanen in de Hollandse oorlog (1672-1678), een ingewikkeld conflict waar ook Zweden, Spanje en het keizerrijk Duitsland (het Heilige Roomse Rijk) partij waren. Engeland sloot in 1674 vrede met de Republiek en hield zich vervolgens afzijdig. In de slotfase van de oorlog keerde het Engelse parlement zich tegen Frankrijk en koos men openlijk partij voor de Republiek, tegen de wens van koning Karel II.

Waar kwam Vrijdag vandaan?

Hoe zetten deze gebeurtenissen ons op het spoor van Vrijdag, de volgzame inboorling die pas na een kwart eeuw in Crusoe’s leven kwam?[38] Op een nacht van de aan regen zo rijke maand maart, in het vierentwintigste jaar van mijn kluizenaarsleven (maart 1683), droomde Crusoe van de onderwerping van een wilde, die hem kon helpen een kano te bouwen om mee naar de vaste wal te gaan. Ongeveer anderhalf jaar later (september 1684), liet Defoe het eerste deel van de droom uitkomen. Toen redde Crusoe de wilde die hij Vrijdag zou noemen, uit handen van een rivaliserende groep kannibalen. Zij bezochten wederom zijn eiland om daar op het strand hun slachtoffers te doden en op te eten. [39]

Defoe lijkt onderscheid te maken tussen goede en slechte wilden. Volgens eigen zeggen was de geredde wilde afkomstig uit een moedige stam. Crusoe duidde zijn nieuwe metgezel aan als mijn wilde, maakte hem zijn slaaf, gaf hem de naam Vrijdag en onderwees hem in Godsdienst en Engels. Na korte tijd begon ik met hem te praten en hem Engels te leren. In de eerste plaats zei ik hem dat ik hem de naam ‘Vrijdag’ wilde geven. Dat was namelijk de dag waarop ik hem het leven had gered. En als herinnering eraan noemde ik hem zo. Ik leerde hem verder mij ‘master’ te noemen, als ook ‘ja’ en ‘nee’ te zeggen, en maakte hem met de betekenis van die woorden vertrouwd […] Hierop begon ik hem omtrent de ware God te onderrichten. Ik zei hem dat de grote schepper aller dingen daarboven woonde, en ik wees hem daarbij op de hemel.[40]

Vrijdag mag dan de bekendste uit handen van kannibalen geredde persoon zijn; hij was niet de enige. Niet veel later behoedden Crusoe en hij ook twee andere personen voor het lot te worden opgegeten. Samen schakelden zij eenentwintig kannibalen uit die in drie kano’s naar het eiland waren gekomen, om op het strand het vlees van drie andere gevangen slachtoffers te roosteren en op te eten. Aan een waren ze al begonnen. De tweede was een baardige Spanjaard, die eenmaal bevrijd dapper meevocht, hoewel hij zeer verzwakt was. En de derde, een oude wilde, lag vastgebonden en halfdood van angst op de bodem van een van de kano’s en bleek tot Vrijdags grote verrassing en blijdschap niemand minder dan zijn vader te zijn.[41]

De identiteit van deze personages is minder toevallig dan het lijkt en bevestigt min of meer dat Vrijdag model staat voor de Republiek en/of de Staten-Generaal. Zijn vader is in dat geval de personificatie van de Rooms-Duitse keizer of het Heilige Roomse Rijk, van welk rijk de Republiek zich formeel pas bij de vrede van Munster in 1648 afscheidde. De vraag waar Vrijdag vandaan komt lijkt hiermee beantwoord te kunnen worden, namelijk: zijn redding door Crusoe moet een verwijzing zijn naar het Verdrag van Regensburg, gesloten op 15 augustus 1684, een vrijdag op de toenmalige Engelse kalender.[42]

Munt geslagen bij de Vrede van Regensburg

Daniel Defoe dicht koning Karel, c.q. het Engelse parlement blijkbaar een belangrijke rol toe in de totstandkoming van dit verdrag dat een voorlopig einde maakte aan de herenigingpolitiek van de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV. Diens streven was erop gericht zijn rijk te vergroten ten koste van de Republiek, Spanje en het Heilige Roomse Rijk.[43] Zo past ook de baardige Spanjaard in het geheel, al had de meervoudig gehandicapte Spaanse koning Carlos II (1661-1700) geen baard. Mogelijk spotte Defoe met diens ‘Habsburgse kin’.[44]

Oroonoque

De sleutel 1677 lijkt het vertrek vol raadsels en dubbelzinnigheden te kunnen openen, waarin Daniel Defoe de werkelijke identiteit van zijn romanpersonages opsloot. En eenmaal een voet tussen de vastgeroeste deur is het wellicht ook mogelijk te duiden wat hem aanzette zijn beroemde boek te schrijven. De verhalen over Robinson Crusoe lijken een politieke achtergrond te hebben. Sommigen van Defoe’s tijdgenoten wisten of zullen hebben vermoed wat hij bedoelde, maar deze kennis is in de loop der eeuwen verloren gegaan. Wat bleef was het prachtige verhaal, dat zonder weet van de bijbedoelingen eigenlijk beter is dan met.

Politieke reflectie vermomd als roman was in die tijd, toen niet alles direct en openlijk gezegd en geschreven kon worden, een manier om een mening kenbaar te maken. Ook anderen beheersten dit genre. Een beroemd voorbeeld is de Engelse schrijfster en dichteres Aphra Behn (1640-1689). Zij schreef o.a. geëngageerde gedichten en toneelstukken. Ook is zij de schrijfster van de roman Oroonoko.[45] Net als Crusoe speelt een belangrijk deel van dit verhaal zich af in West-Indië en wel in Suriname. En zoals Defoe zijn Crusoe inleidde, begint ook Behn haar Oroonoko, door te stellen dat het verhaal op waarheid is gebaseerd, ja zelfs dat zij ooggetuige was van tal van zaken die de lezer in haar boek zou aantreffen.[46]

Defoe en Behn delen ook andere kenmerken, zoals de waas van mystificatie en geheimzinnigheid die om hen heen lijkt te hangen. Het opvallendst is wel dat beiden als spion gewerkt hebben.[47] Behn had volgens haar biografen weinig op met Nederlanders en behoorde tot de trouwste aanhangers van de katholieke koning Jacobus II Stuart. Hij zou in Oroonoko zijn uitgebeeld als de gelijknamige hoofdpersoon.[48] Daniel Defoe daarentegen moest niets hebben van deze koning en diens opstandige volgelingen, de ‘Jacobites’ zoals ze genoemd werden. Hij was op de hand van de protestantse vosten: Karel II, Willem III & Mary Stuart, Queen Anne (1665-1714) en George I.[49]

Aphra Behn. Portret van Peter Lely, ca. 1670.

De bestseller van Defoe verscheen in 1719, – al in 1720 lag er een Nederlandse vertaling – dertig jaar na Oroonoko, dat verscheen in 1689, het jaar van de kroning van William & Mary, als reactie op de afzetting van Jacobus II. Opmerkelijk genoeg was het Albert Helman die in 1983 (pas!) de eerste Nederlandse Oroonoko vertaling in boekvorm publiceerde.[50] Bij hem heet de held Oroenoko. In het nawoord gaat hij uitgebreid in op mogelijke niet fictieve omstandigheden, zoals hij in hetzelfde jaar ook Crusoe behandelde in Waar is Vrijdag gebleven? Hij noemt de personages Oroenoko en Vrijdag zelfs in een adem, waar hij schrijft over Behns indianen en ‘vorstelijke negers’.[51] Maar hij geeft geen blijk van het besef dat ook in Crusoe het thema van een tot slaaf gemaakte prins of natie een rol zou kunnen spelen.

Oroonoko draagt een niet erg Coramantiense naam; de naam kan niet afkomstig zijn van de Afrikaanse goudkust, aldus Helman. Hij laat het bij deze constatering.[52] En hint niet op de overeenkomst met Orinoco, de naam van de machtige rivier – een van de grootste rivieren op aarde – die dwars door Venezuela stroomt. De Orinoco mondt uit in de oceaan ter hoogte van Trinidad en Tobago, het decor van Defoe’s Crusoe. De rivier stroomt dus door het land van Defoe’s wilden van de tegenovergelegen vaste wal. Hij noemt de rivier zelfs in de ondertitel van deel I als Oroonoque; net als Behn dus maar dan met een Franse twist. Ook in Crusoe deel II speelt deze naam een rol bij de plaatsaanduiding.[53]

Defoe’s rivier Oroonoque lijkt een echo van Behns titelheld Oroonoko, waarmee de eerste in dat geval verwijst naar het land van de menseneters: Frankrijk, waar de katholieke Jacobus II verbleef nadat hij gedwongen afstand had gedaan van de Britse tronen.

Helmans vertaling van Behns Oroonoko (1982)

Restoration en Glorious Revolution

Defoe’s boeken spelen zich af in de periode dat in Engeland twee belangwekkende revoluties plaatsvonden: de ‘Restoration’ in 1660 en de ‘Glorious Revolution’ in 1688-89.[54] De eerste volgde op de periode van het protectoraat Engeland (1649-1660) onder Oliver Cromwell en uiteindelijk diens zoon. Uit de voorafgaande burgeroorlog was hij als overwinnaar aan de macht gekomen en droeg de titel lord-protector. Gedurende deze periode was het land een republiek want Cromwell liet koning Karel I Stuart onthoofden en schafte de monarchie af. Hij stierf op 30 sept. 1658. Het volgende jaar schoof een nieuw Engels parlement zijn zoon en opvolger aan de kant. [55] Dit parlement herstelde de monarchie en benoemde in 1660 koning Karel II.

Dit noemde men de ‘Restoration’ van de Stuart dynastie. ‘Restoration’ is behalve de aanduiding voor deze gebeurtenis ook een tijdperk in de Britse geschiedenis, politiek gezien, maar vooral cultureel.[56] Een belangrijk verschil met de koningschappen voor de Cromwell-periode was de relatie met het Engelse parlement. Waar voorgaande koningen eigenmachtig optraden, liepen Karel II en zijn opvolgers in financieel opzicht aan de leiband van het parlement. En het parlement benoemde de monarchen, zoals duidelijk blijkt bij Willem III & Mary Stuart. Zij ontvingen in 1689 de kronen uit handen van het parlement.

Met het aanspoelen van Robinson Crusoe, op zijn verjaardag, als schipbreukeling op het eiland, verwijst Defoe waarschijnlijk naar koning Karel II die op zijn verjaardag (29 mei 1660) in London terugkwam. In dat geval verwijst hij naar de ‘Restoration’. Karel leefde in ballingschap in Nederland sinds 1649, maar was in 1651 kort op Engelse bodem. Om die reden kan ook de datum 1 sept. 1651 (Crusoe’s vertrek uit Engeland) met deze prins te maken hebben want op 3 sept. van dat jaar was hij betrokken bij de Battle of Worcester, de laatste veldslag in de Engelse Burgeroorlog (1942-1651), die gewonnen werd door Oliver Cromwell en de zijnen. Karel overleefde en wist per schip te ontkomen naar Nederland. Volgens de overlevering verstopte hij zich na de verloren slag in een eik.[57]

De ’Glorious Revolution’ ontstond door de crisis waarin Engeland geraakte tijdens het koningschap van Jacobus Stuart (1633-1701), hertog van York, die in 1685 zijn overleden broer Karel opvolgde als koning Jacobus II. York was slechts een tussenpaus. Men zag hem als de wettige opvolger, maar hij is welgeteld drie jaar in functie geweest. Bij de kroning had hij geen mannelijke opvolger, dat veranderde echter in 1688 met de komst van een zoon. Wettelijk gezien gold deze als eerste troonpretendent, boven zijn oudere en protestant opgevoede zusters Mary en Anne. De geboorde van de zoon leidde in protestante kringen tot ongerustheid over de vorming van een katholiek koningshuis, en was zo een belangrijke aanzet voor de ‘Glorious Revolution’.

Stadhouder Willem III van Oranje, koning van Engeland (Rijksmuseum)

Protestante leiders en Engeland vroegen de stadhouder van Holland en Zeeland, prins Willem III van Oranje (1650-1702), om zijn oom en schoonvader koning Jacobus te verdrijven en het koningschap op zich te nemen. Willem trouwde in dec. 1677 met zijn volle nicht prinses Mary II Stuart (1662-1694). Het paar vestigde zich te Den Haag. Door het huwelijk werden Willem en Mary de belangrijkste kandidaten voor de Britse tronen. Koning Karel was tegen het anti-Franse huwelijk van zijn oomzeggers, maar Willem stond sterk; op last van het parlement kon de koning niet anders dan ermee instemmen.

Willem gaf gehoor aan de oproep en stak in 1688 met een leger de Noordzee over. Met steun van Engelse protestanten kreeg hij de macht in handen. De ‘Glorious Revolution’ was een feit.[58] De kroning van Willem & Mary volgde in 1689. Jacobus vluchtte naar Frankrijk. Het nieuwe koningspaar van Engeland, Schotland en Ierland stond sterker onder controle van het Engelse parlement dan hun Stuart voorgangers.[59] Het parlement was beducht op Hollandse inmenging in geloofszaken en hield vast aan de eigen protestantse Anglicaanse kerk.

Defoe lijkt in de avonturen van Crusoe geen aandacht te hebben besteed aan het huwelijk van Willem & Mary.[60] En evenmin aan de regeerperiode van koning Jacobus. De ‘Glorious Revolution’ is te belangrijk om aan voorbij te gaan, zou men denken, maar overduidelijk is een eventuele zinspeling niet. Crusoe’s terugkeer in Engeland, vergezeld door Vrijdag, zou de gezochte episode kunnen zijn. Helaas lijkt de datum geen aanknopingspunt te bieden: I arriv’d in England the eleventh of June, in the year 1687.[61] Willems oversteek vond volgens de Engelse kalender plaats op 1 nov. 1688. Op 5 nov. ging hij aan land en op 28 dec. trok het aanstaande koningspaar Londen binnen. Misschien blijkt nog eens dat de door Defoe genoemde datum gewoon een wat ingewikkeld chronologisch struikelblok is.

Terug naar het eiland

Crusoe en Vrijdag waren op 19 dec. 1686 van het eiland vertrokken op een Engels schip. Deze buitenkans deed zich voor nadat er muiterij op dit schip uitbrak en de muiters van plan waren de kapitein met enkele getrouwen op het eiland achter te laten. Dankzij de slimheid van Crusoe liep het anders en kwam de kapitein uiteindelijk weer in bezit van zijn schip. Defoe spendeert geen woord over de overtocht zelf; al in de volgende regel zijn ze in Engeland. Het laatste stuk in deel I, na de terugkeer in Engeland, omvat de periode tot 1694. Binnen een jaar na aankomst zijn Crusoe en Vrijdag alweer onderweg, nu per schip naar Lissabon. Na diverse avonturen in Europa en zelfs een gevecht met beren en wolven komen ze op 14 jan. 1690 in Engeland terug, waar Crusoe trouwt. Er komen twee zonen en een dochter. Maar dan overlijdt zijn vrouw en wil hij weer op reis.

Hier noemt Crusoe voor het eerst zijn neef, die in deel II de kapitein blijkt te zijn van het schip, waarmee hij in deel II een nieuwe wereldreis onderneemt.[62] Het doel is Oost-Indië. My man Friday is ook aan boord en de gezagvoerder is Crusoe’s neef. And now uncle, says he, if you will goto sea with me, I’l engage to land you upon your old habitation in the island, for we are to touch the Brasils. Op 8 januari 1695 gaan ze aan boord.[63] De reis gaat dus via Zuid-Amerika, the Brazils, en ze willen daarbij Crusoe’s eiland aandoen. Verderop in het verhaal gaan de wegen van Crusoe en zijn neef de kapitein uiteen in de Straat van Bengalen, tijdens een muiterij.

Robinson en de man Vrijdag

Aan het begin van de reis dwingt stormweer hen in eerste instantie naar het noorden en achter Ierland om te zeilen. Op volle zee redden ze vervolgens een groep Franse Canadezen van een brandend schip en brengen hen naar Newfoundland. Een Franse priester uit het gezelschap besluit op het schip van Crusoe te blijven. Na enige omzwervingen komen ze op 10 april bij de eilanden voor de Oronooque rivier. Vrijdag is dolblij, en helemaal als hij zijn nog altijd levende vader aantreft. Ook de Spanjaard blijkt nog in leven. Defoe laat ‘s mans baard hier achterwege.[64] Ze wonen nog op het eiland met enkele Engelse muiters die Crusoe daar eerder achterliet.

Terug op het eiland verhaalt Crusoe eerst tientallen bladzijdenlang over gebeurtenissen in de periode dat hij afwezig was. Daarna volgt een conversatie met de priester, tot wiens nadeel, in de ogen van protestanten, hij moet vermelden: as first that he was a papist, secondly a popish priest, and thirdly a French popish priest. Ze blijken over veel zaken hetzelfde te denken. Om de wilden te bekeren stelt de priester voor Vrijdag bij hem achter te laten als tolk, maar dat kan Crusoe niet over zijn hart krijgen. Uiteindelijk besluiten ze bij het aansporen van de wilden tot het Christendom geen onderscheid te maken tussen het protestante en het Roomse geloof, maar hen in de algemene kennis van de ware God te onderwijzen.[65]

Het woord kannibalen gebruikt Defoe niet in dit deel. Vrijdag was onafscheidelijk van zijn vader en lijkt geen rol te spelen. De toon waarop Crusoe tegen Vrijdag spreekt en diens antwoorden lijken in deel II kinderlijker dan in deel I. Uit het gesprek van Crusoe met de Franse priester spreekt tolerantie voor katholieken. Dit was normaal gesproken niet een denkbeeld van Defoe.[66] Veeleer behoorde hij tot de door Crusoe aangehaalde protestanten die een hekel hadden aan met name Franse katholieke priesters.

Waar is Vrijdag gebleven?

Na het uitgebreide bezoek aan het eiland gaat de reis verder. Op de vijfentwintigste dag gaan ze weer aan boord om de volgende dag te vertrekken. Na nog eens tweeëntwintig dagen bereiken ze Brazilië, meeting nothing remarkable in our passage but this: Op de avond van de derde dag na vertrek, door kalm weer en een sterke oostnoordoostelijke stroming, die zij daar ondervonden in een baai aan de landzijde, waren ze iets uit koers geraakt. Once or twice our men cry’d land to the east-ward, but whether it was the continent or islands, we could not tell.

Tobago is een bovenwinds eiland. Dat wil zeggen: gezien vanuit het Caribisch gebied. Vanuit Brazilië gezien ligt het benedenwinds. De koers naar Brazilië ging dus tegen de heersende windrichting. Men moest laveren en er was weinig wind. Kennelijk zeilden ze niet de oceaan op, maar volgden ze een zuidelijke- of zuidoostelijke koers richting het vasteland van Zuid-Amerika want na drie dagen hadden ze land in zicht. Daar ondervonden ze in een baai of golf een sterke oostnoordoostelijke stroming, dus vanaf het land. Dit duidt op een rivier. Op deze ondoorzichtige wijze legt Defoe uit dat het schip van Crusoe zich bevond in de monding van de Orinoco, die inderdaad de vorm van een baai heeft. Maar hij gooit er ook een tegenstrijdigheid in want het land dat ze zagen lag uiteraard in het westen en niet in het oosten.

Orinoco is een Indiaanse benaming die volgens de Encyclopædia Britannica betekent: ‘a place to paddle’. Defoe kende mogelijk deze betekenis. Ze menen een leger van wel duizend geheimzinnige kano’s te ontwaren, die vanuit de verte dreigend op hen afkomen. Ook dit duidt op de aanwezigheid van land. Bij nader inzien zijn het er slechts honderd, maar de inzittenden hebben vijandige bedoelingen. Ze komen steeds dichterbij. Een regen van pijlen daalt neer op Crusoe’s schip. Er valt een enkele gewonde. Ze beschermen zich afdoende waardoor de pijlen geen bedreiging meer vormen. Na een half uur komen de kano’s zo dichtbij dat Crusoe ziet dat de inzittenden dezelfde wilden zijn met wie hij eerder te doen had. Kennelijk doelt hij op ‘de wilden van de vaste wal’.

Crusoe stuurt Vrijdag aan dek om in hun eigen taal te vragen wat ze willen. Deze geeft nog een schreeuw dat ze gaan schieten om vervolgens dood neer te vallen, getroffen door drie pijlen. Vrijdag sterft in een waarschuwende schreeuw. Crusoe noemt zichzelf de meest ontroostbare persoon. And now I name the poor fellow once more, I must take my last leave of him; poor honest Friday! Vrijdag bleef in de monding van de Orinoco rivier en kreeg daar een zeemansgraf, begeleid door elf saluutschoten. We bury’d him with all the decency and solemnity possible, by putting him into a coffin, and throwing him into the sea. And I caused them to fire eleven guns for him. And so ended the life of the most grateful, faithful, honest, and most affectionate servant, that ever man had.[67]

Komend vanaf de Orinoco, de Oroonoque, zorgden de wilden van de vaste wal voor een dreigende situatie voor Crusoe en sneuvelde Vrijdag door hun pijlen omdat deze zich op Crusoe’s verzoek blootgaf. Nothing remarkable, is Crusoe’s onderkoelde reactie. Over de datum van Vrijdag’s sterfdag is Defoe tamelijk precies: ze verlieten het eiland op 16 mei 1695 (o.s.) en ontwaarden de dreigende wilden in de kano’s op de derde dag, dat is dus op 18 of mogelijk 19 mei.

In Engeland was toen sprake van een dreigende situatie die alles te maken had met Frankrijk en die de inspiratie kan zijn geweest voor de scene over de dood van Vrijdag in Crusoe deel II. In mei 1695 namelijk, de door Defoe genoemde datum, enkele maanden na de dood van koningin Mary, zouden Jacobieten in London bijeen zijn gekomen om met hulp vanuit Frankrijk, een moordaanslag op Willem III voor te bereiden. Met daaraan gekoppeld een invasie voor de beoogde terugkeer van Jacobus II vanuit Frankrijk.[68] In feite beraamden ze een staatsgreep. Maar door verraad kwam deze dreigende situatie begin 1696 aan het licht en wist men het onheil te voorkomen.

De eerste editie van Robinson Crusoe

‘My nephew the captain’

Ook in deel II komt een muiterij voor, nu op Crusoe’s schip. Voorafgaand verschilt hij van mening met de bootsman, aanvoerder van de opstandelingen, die vindt dat Crusoe zich als passagier niet met de gang van zaken moet bemoeien. Hij legt de man uit dat hij niet slechts een passagier is maar de considerable owner of the ship en daarom recht van spreken heeft en zich niet hoeft te verantwoorden. Dat niet hij, maar zijn neef de kapitein het commando voert doet daar niets aan af. I was very angry with my nephew the captain. Neef-lief wiens naam nergens staat genoemd had in plaats van de zaak te sussen de bemanning tegen hem opgehitst. De muiterij bestond erin dat Crusoe om de lieve vrede uiteindelijk vrijwillig aan land werd achtergelaten in de Straat van Bengalen, met enkele bedienden en voldoende voedsel en contanten om zelfstandig naar Engeland te kunnen terugkeren. Zonder ruzie gingen hier de wegen van Crusoe en zijn neef uiteen.[69]

Deze scène speelt zich af in het jaar 1695. Het zou de verbeelding kunnen zijn van Willem III die na het overlijden van Mary zelfstandig het Engelse koningschap vervult. Zij overleed op 28 dec. 1694. Zolang Mary leefde, kon zij nog als buffer dienen tussen de koning en de natie, maar na haar dood vervreemdde Willem III steeds meer van het Engelse volk.[70] Mede door de oorlog tegen Frankrijk raakte Engeland in een financiële crisis. Volgens de Jacobieten was Willem III de schuldige en moest hij worden afgezet. Het was een uiterst gecompliceerde situatie, politiek gezien en zelfs binnen de Anglicaanse kerk. Als koning was Willem tevens het hoofd van deze kerk, maar vele geestelijken weigerden hem als vorst te erkennen. Jacobus II Stuart was in hun ogen nog steeds de enige rechtmatige en wettige soeverein. Willem was een usurpator, een onrechtmatige heerser.[71] Toch bleef hij in het zadel.

My nephew the captain lijkt een overduidelijke verwijzing naar Willem III. En als dat zo is lijkt hij niet langer in aanmerking te kunnen komen als gegadigde voor het karakter Vrijdag. Waaruit zou resulteren dat Vrijdag de verbeelding van de Staten-Generaal dan wel de Republiek is. Defoe liet hem sterven in 1695. Was het in zijn ogen tegen die tijd gedaan met grootmacht Nederland? Of was in 1695 de politieke situatie in Engeland zodanig dat steun van de Republiek niet langer nodig was? Hoe dan ook, Crusoe kon het voortaan wel alleen af, de taak van Vrijdag zat erop en daarom was hij voor het verhaal niet meer van belang.

Waar kwam Robinson Crusoe vandaan?

Maar wie is dan Robinson Crusoe? Bij de aankomst op het eiland, op zijn verjaardag lijkt hij op Karel II. Maar deze is in 1695 al tien jaar dood als Crusoe de considerable owner of the ship is en daardoor de baas van de kapitein, alias Willem III. Crusoe lijkt uit meerdere personen en/of entiteiten te bestaan. Ook al omdat Defoe duidelijk iemand voor ogen had toen hij aan deel I begon, namelijk king George (1660-1727), de opvolger van queen Anne.

Koning George I, portret uit het atelier van Sir Godfrey Kneller

In het voorwoord van Crusoe deel III bestrijdt Defoe de in zijn ogen jaloerse en kwaadwillige kritiek dat zijn verhalen slechts fabels zijn. Om vervolgens als Crusoe, op plechtige wijze te verklaren dat, hoewel allegorisch, de drie boeken ook historisch zijn en dat het hele verhaal een beautifull representation is van de omstandigheden uit het bestaan van een nog in leven zijnde bekende persoon: Farther, that there is a man alive, and well known too, the actions of whose life are the just subject of these volumes, and to whom all or most part of the story most directly alludes, this may be depended upon for truth, and to this I set my name.

De drie boeken verschenen toen, sinds 1714, deze George op de Britse tronen zat. Groot-Brittannië was zeer verdeeld geraakt over hun nieuwe koning, Georg Hannover, hertog en keurvorst von Braunschweig Lüneburg, ofwel George I Hanover, duke of Brunswick Luneburg, zoals men hem in Engeland noemt. Hij kwam in aanmerking door zijn moeder, een Stuart-verwant, en omdat hij protestant was. Er waren meer dan vijftig pretendenten die hoger in de lijn van troonsopvolging stonden, maar zij waren allen katholiek.[72]

Robinson Crusoe had net als George een Duitse vader. Die van Crusoe kwam uit Bremen, welke stad tijdens het leven van George aan diens hertogdom is toegevoegd. Defoe maakte duidelijk dat Robinson Crusoe de Engelse verbastering is, the usual corruption of words in England, van de dubbele achternaam Robinson-Kreutzner (door zijn collega’s aan boord wordt hij bij zijn voornaam Bob genoemd). Moeder behoorde tot de familie Robinson uit York, a very good family in that country.[73] (De Stuart-familie is weliswaar Schots van oorsprong, maar ook eigenaar van de titel hertog van York.)

‘The greatest of panegyricks’

Defoe stelt ons voor steeds grotere raadsels met betrekking tot de ware identiteit van Robinson Crusoe. Telkens heeft hij het over een natuurlijk persoon, met ouders en familie. Het verhaal op het eiland lijkt om meerdere redenen te passen bij koning Karel II. Meermaals refereert Crusoe aan het eiland als my kingdom of dergelijke termen.[74] Maar onmiskenbaar heeft Crusoe ook bepaalde trekken van king George, die pas in 1714 aan de macht kwam terwijl de avonturen van Crusoe stoppen in 1705.[75] Als Crusoe voor de Stuart dynastie zou staan past George daar helemaal niet bij en dit zou ook wringen met het koningschap van Willem III en Mary Stuart. Bovendien lijkt Willem al een andere rol in het boek te hebben.

Ook deel III, verschenen in 1720, geeft weinig aanknopingspunten. In het voorwoord presenteert Defoe dit deel als de moraal van het verhaal in de andere twee delen.[76] Hij bestrijdt vervolgens het denkbeeld dat hij satire bedrijft, onder verwijzing naar de Spaanse satire Don Quichot, gebaseerd op historische voorvallen uit het leven van hertog van Medina Sidonia. Crusoe is geen satire maar een lofrede; the greatest of panegyricks, zo verklaart Defoe als Crusoe. De dwaze schrijver die in the abundance of his gall spoke of the quixotism [Don Quichotisme] of R. Crusoe, as he called it, toont daarmee aan de strekking van zijn verhalen niet te begrijpen.

The adventures of Robinson Crusoe are one whole scheme of a real Life. Defoe, als Crusoe, vervolgt in het voorwoord met het noemen van waargebeurde taferelen in zijn avonturen: de voetafdruk op het strand, de verrassing van de oude geit, the Thing roling on my bed and my jumping out in fright, de droom te zijn gepakt door boodschappers, de arrestatie door gezagsdragers, de wijze aan het strand te zijn gedreven door de stroming van de zee, het brandende schip, de beschrijving van de honger, the story of my man Friday, dat hij een papegaai had and taught it to call me by my name, het verhaal van de beer in de boom en het gevecht met de wolven in de sneeuw, en nog veel meer, ook de pagina’s in deel III met religious reflections, are all historical and true.

Op zoek naar verborgen aanwijzingen is het voorwoord ook meteen het meest interessante stuk. De uitvoerige hoofdstukken, over vroomheid, matigheid en tolerantie, lijken er aan de haren te zijn bijgesleept.[77] In ieder geval wat teveel van het goede omdat deze thema’s al aan de orde kwamen in de avonturen van Crusoe. In het laatste en langste hoofdstuk van dit deel geeft Defoe zijn visie op de Angelick world, de wereld van de Engelen; niet (of misschien juist wel) te verwarren met de Engelsen.[78]

Kerkelijk gezien hoorde Defoe bij de ‘Presbyterian dissenters’, de niet-Anglicaanse protestanten, die vrijheid van godsdienst voorstonden. Politiek gezien was hij een liberaal, behorend bij de Whigs.[79] Onder koning Karel II waren de Tories en de Anglicaanse kerk de bovenliggende partij. Dissenters werden hardhandig vervolgd, met name in Schotland.[80] De Tories verloren hun greep op de macht in de ‘Glorious Revolution’. De Whigs waren op de hand van Willem III.

Tobago. Foto © Michiel van Kempen

Waar is Robinson Crusoe gebleven?

Het is echt allemaal waar gebeurd benadrukt Defoe in het laatste deel voor de derde maal. En Robinson Crusoe is geen satire maar een ode. De litanie betreft dan ongetwijfeld de hoofdpersoon. Wat weten we van hem, behalve dat hij trekjes vertoont van zowel Karel II als George I? Hij kwam ter wereld kwam op 30 sept. 1632 te York, in een gegoede familie, als jongste van drie broers, zo leren we al op de eerste bladzijden van deel I. Verderop staat te lezen dat hij ook nog twee zusters had, en twee neven, zoons van een broer.[81] Maar veel duidelijker wordt het niet, integendeel. Defoe zaait verwarring met de aanwijzingen over Crusoe en houdt zo zijn ware identiteit zorgvuldig verborgen.

Defoe’s listen als schrijver beperken zich niet tot het personage Crusoe, zoals ook Helman al constateerde. Het blijkt bijvoorbeeld uit de verwisseling van oost en west, de onjuiste coördinaten van het eiland, versluierde en onjuiste geografische namen en plaatsen. Het was destijds niet ongewoon om teksten te verrijken met literaire vrijheden, anagrammen en andere dubbelzinnigheden. Bovendien: als voormalig spion was hij uiteraard gewend om op zo’n wijze te berichten. Sommige van zijn ‘vergissingen’ zijn opzichtig genoeg om de aandacht te trekken als spoor naar de werkelijke betekenis. Daniel Defoe, door zijn biograaf Novak bestempeld tot master of fictions lijkt zich in zijn werken over Crusoe duchtig uit te leven op dat gebied.

Een belangrijke tactiek is het benevelen van tijdaanduidingen. De betreffende data, het zijn er zes, zijn controversieel omdat Defoe ze met andere aanwijzingen in twijfel lijkt te trekken. Wel is duidelijk dat ze te maken hebben met grote gebeurtenissen in het verhaal. In deel I het vertrek voor de eerste wereldreis (1 sept. 1651), de stranding op het eiland (30 sept. 1659), het vertrek naar- (19 dec. 1686) en de terugkomst in Engeland (11 juni 1687). En in deel II het vertrek voor de volgende wereldreis (najaar 1694) en de terugkeer in Engeland (10 jan. 1705). Aan het eind bleef Robinson Crusoe niet in een gevecht zoals Vrijdag, of op andere wijze. Als 72-jarige keerde hij het laatstgenoemde jaar definitief terug in Engeland, hoewel zijn reislust noch niet was uitgedoofd.

Het heeft er alles van dat hij duidelijk wil maken dat er een nieuwe fase aanbreekt, telkens als Crusoe op reis gaat of terugkomt. En bij elk van deze belangrijke gebeurtenissen lijkt hij tevens te transformeren. Maar waar Crusoe ook is, op een schip of op zijn eiland, altijd is hij in Engeland. Op deze wijze wellicht smeedde Defoe meerdere personen en/of entiteiten aaneen tot de hoofdpersoon Robinson Crusoe. De natuurlijke personen Karel II en George I kunnen zo deel zijn van hetzelfde karakter. Entiteiten die in aanmerking komen zijn het Engelse parlement en de Whig-partij. Het geheim zit mogelijk in de combinatie en/of de samenwerking tussen de natuurlijke persoon en de entiteit.

Het relatief beperkte onderzoek voor dit artikel levert aanknopingspunten voor Defoe’s claim dat zijn werken over Crusoe op waarheid zijn gebaseerd. Hij lijkt met de drie boeken een heel aantal zaken uit de Engelse en Europese politiek aan de orde te stellen. Zo steekt hij openlijk de draak met de katholieke Fransen door hun als menseneters en barbaren voor te stellen. De nobele wilde Vrijdag kan de literaire plaatsvervanger zijn van de Republiek en/of de Staten-Generaal die in zijn ogen, tussen omstreeks 1685 en 1695, een slaaf was van Engeland. Het koningspaar Willem III en Mary Stuart lijkt er nog het best van af te komen. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of deze beelden juist zijn. En ook om de chronologische struikelblokken eventueel op te lossen en de in het voorwoord van deel III genoemde ‘waargebeurde’ taferelen aan historische gebeurtenissen te koppelen.

De Atlantische zijde van Tobago, gezien vanaf het terras van het huis van Albert Helman. Panoramafoto door Peter Lichtveld

[1]* Mijn dank gaat uit naar prof. dr. Reinier Salverda voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel.

[1] Defoe, Daniel, The Life and Strange Surprizing Adventures of Robinson Crusoe, of York, mariner: Who lived Eight and Twenty Years, all alone in an uninhabited Island on the Coast of America, near the Mouth of the Great River of Oroonoque; Having been cast on Shore by Shipwreck, wherein all the Men perished but himself. With an Account how he was at last as strangely deliver’d by Pyrates (London 1719); De voor dit artikel gebruikte Nederlandse bewerking is die van Frans van Oldenburg Ermke: Daniel Defoe, Het leven en de zeer ongewone belevenissen van Robinson Crusoe (Den Haag 1977). Van Oldenburg Ermke nam zoals veel vakbroeders niet de vertaling van het voorwoord op. Ook de laatste 34 bladzijden, die handelen over het verblijf in Europa van Crusoe en Vrijdag, zijn weggelaten in deze vertaling.

[2] Defoe, Daniel, The farther adventures of Robinson Crusoe; being the second and Last part of of his life, and of the strange surprizing accounts of his travels round three parts of the globe (London 1719); Defoe, Daniel, Serious reflections during the life and surprising adventures of Robinson Crusoe: with his vision of the Angelick world (London 1720). Scans van de originele boeken van Defoe zijn beschikbaar op books.google.nl (laatst geraadpleegd 3 april 2018).

[3] Helman, Albert, Waar is Vrijdag gebleven? Drie studies over een klein eiland (Tobago W.I. 1983). Zie over Helman: Kempen, Michiel van, Rusteloos en overal, het leven van Albert Helman (Haarlem 2016).

[4] Wikipedia.org.

[5] Defoe, Crusoe I, tussen 80 en 81; Defoe, Farther adventures, na het voorwoord.

[6] Helman, Vrijdag, 60.

[7] Defoe, Crusoe I, 255; Defoe (Ermke), Crusoe, 186, vgl. Helman, Vrijdag, 59.

[8] Helman, Vrijdag, 47.

[9] Exquemelin, Alexandre Olivier, De Americaensche Zee-Roovers, behelsende een pertinente en waerachtige beschrijving van alle de voornaemste roveryen, en onmenschelijcke wreedheden, die de Engelse en Franse rovers, tegens de Spanjaerden in America, gepleeght hebben; verdeelt in drie deelen […] beschreven door A. O. Exquemelin, die self alle dese roveryen door noodt bygewoont heeft (Amsterdam 1678); H. de la Fontaine Verwey, ‘The ship’s surgeon Exquemelin and his book on the buccaneers’ in: Quaerendo 4, (1974).

[10] Hubbard, L.L., Sjouke Gabbes. Een Nederlandsche bron van den Robinson Crusoe. De historie van den El-Ho. Een episode uit de beschryvinge van het magtig koninkryk Krinke Kesmes door Hendrik Smeets 1708. Herdrukt naar het origineel, vertaald uit het Nederlandsch in het Engelsch en vergeleken met de historie van Robinson Crusoe (‘s Gravenhage 1921).

[11] Smeeks, Hendrik (ed. P.J. Buijnsters), Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes (Zutphen 1976) 55, beschikbaar op: DBNL.org (laatst geraadpleegd 6 maart 2018). In Heerenveen staat een standbeeld van Sjouke Gabbes. Nog in 1994 wijdde Museum Willem van Haren een expositie aan hem (Jutta Chorus, ‘De Heerenveense Robinson Crusoe’, in: NRC, 8 juni 1994).

[12] Hubbard, Lucius L., Is Tobago Robinson Crusoe’s island? (Trinidad 1927). Macmillan was uitgever van de West Indies illustrated (London 1909).

[13] Ottley, C. R., Tobago: Robinson Crusoe’s island in the West Indies (Trinidad 1969); Ottley, Carlton Robert, The story of Tobago, Robinson Crusoe’s island in the Caribbean (Trinidad 1973). Trinidad en Tobago regeringsambtenaar Ottley, geboren te Scarborough (T), had een speciale interesse in Tobago’s geschiedenis en cultuur. Hij diende in het bestuur van het Nationaal Museum en was lid van de Trinidad Historical Society (met dank aan Gérard Besson, Trinidad).

[14] Lichtveld, L., Crusoe’s only isle, imagination supported by facts (Tobago 1974).

[15] Zie bijvoorbeeld ‘Robinson Crusoe Island’ op Wikipedia.org (laatst geraadpleegd 9 maart 2018).

[16] Novak, Maximillian E., Daniel Defoe, master of fictions (Oxford 2001).

[17] Poyntz, John, The present prospect of the famous and fertile island Tobago (London 1684); Helman, Vrijdag, 64.

[18] Boomert, Arie, An outline of Tobago history (niet gepubliceerd) 7.

[19] Defoe, Crusoe I, 74.

[20] Helman, Vrijdag, 58, 65.

[21] Defoe, Crusoe I, preface.

[22] Helman, Vrijdag, 86.

[23] Defoe (Ermke), Crusoe, 61.

[24] Helman, Vrijdag, 86. In deel II herhaalt hij deze fout (Defoe, Serious reflections, preface).

[25] Defoe, Crusoe I, 157; Defoe (Ermke), Crusoe, 120.

[26] Defoe, Crusoe I, 7 en 330-364.

[27] Defoe Crusoe I, 5.

[28] Duinkerken was in 1658 tijdens de Frans-Spaanse oorlog genomen van Spanje door Engelse troepen onder gezag van Cromwell, bondgenoot van Frankrijk. De in ballingschap levende Karel II was bondgenoot van Spanje. Aan Spaanse kant vochten diverse regimenten Engelse, Schotse en Ierse royalisten onder leiding van Karels broer Jacobus, hertog van York. In 1662, na het tijdperk Cromwell werd Karel koning. Hij verkocht Duinkerken aan Lodewijk XIV, koning van Frankrijk.

[29] Helman, Vrijdag, 94. De tekst op de bladzijden 32-36 is niet gebaseerd op diepgaand onderzoek.

[30] ‘De voetafdruk’ leende Defoe van Hendrik Smeeks, aldus Helman.

[31] Defoe (Ermke), Crusoe, 146.

[32] Zie over Jacob Benckes: Vries, Jan de, Verzwegen zeeheld. Jacob Benckes (1637-1677) en zijn wereld (Zutphen 2018).

[33] Jonge, J.C. de, ‘De geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen’ (2e druk, Haarlem, 1858-1864; herdruk, Franeker, 1993) 717-723.

[34] Bulderen, Hendrik van, Gedenckwaerdighe voyagie naer West-Indien, onder het beleyt van den commandeur Jacob Binckes, neffens desselfs voorval met de France op Tabago (Amsterdam, 1677). Het citaat is hertaald.

[35] E.V.D.H., ‘Net verhael van’t verlies van ’t eylandt en’t Fort Tabago’, in: Bosch, L. van den, Leven en daden der doorlughtige Zeehelden (Amsterdam 1683) 453-455.

[36] Defoe, Crusoe I, 157; Defoe (Ermke), Crusoe, 120.

[37] Defoe (Ermke), Crusoe, 150.

[38] Defoe (Ermke), Crusoe, zesentwintigste hoofdstuk.

[39] Defoe (Ermke), Crusoe, 171-172.

[40] Defoe (Ermke), Crusoe, 179 en 187.

[41] Defoe (Ermke) Crusoe, 204-206.

[42] timeanddate.com (laatst geraadpleegd 8 febr. 2018).

[43] Wikipedia; Verdrag van Regensburg.

[44] Wachelder, Tim, ‘Karel II: de laatste Habsburger die koning van Spanje was’, beschikbaar op: historien.nl (laatst geraadpleegd 8 febr. 2018).

[45] Behn, Aphra, Oroonoko; or, the royal slave. A true history (London 1688); Behn, Aphra, ‘Oroonoko; or, the royal slave. A true history’, in: Philip Henderson (ed.), Shorter Novels: seventheenth century (London 1967) pp. 145-224, beschikbaar op: DBNL.org (laatst geraadpleegd 19 maart 2018).

[46] Behn (Henderson), Oroonoko, 147.

[47] Novak, Defoe, 196, 289 e.v.; Todd, Behn, 85 e.v.

[48] Todd, Janet, Aphra Behn, a secret life (London 2017) 435-441.

[49] Minto, William, Daniel Defoe (London 1902) 31, 113; Novak, Defoe, 513-534.

[50] Behn, Aphra, Oroenoko of de koninklijke slaaf. Vertaald en van een nawoord voorzien door Albert Helman (Amsterdam 1983). Dit nawoord verscheen ook als zelfstandige publicatie: Helman, Albert, ‘Mrs. Behn en haar Oroonoko’, in: Maatstaf (jaargang 30, 1982). De eerste Nederlandse vertaling van Oroonoko verscheen in 1919: Behn, Aphra (vertaling H.D. Benjamins), ‘Een koninklijke slaaf in Suriname’, in: Westindische gids (1919, deel 1) 474- 495 (1919, deel 2) p. 52-70 en 339-360; Van Kempen, Helman, p. 128, 592-593, 738.

[51] Helman, Oroenoko, 190.

[52] Helman, Oroenoko, 200.

[53] Defoe, Serious reflections, 244. Defoe, Farther adventures, 37 en bij de advertenties in dit deel 4e bladzijde. In deel II is de spelling Oronooque. Dat moeten zetfoutjes zijn want in deel III is het weer Oroonoque.

[54] Zie hierover: Harris, Tim, Restoration, Charles II and his kingdoms (London 2005).

[55] Het lijk van Cromwell is in 1661 opgegraven en op 30 januari postuum geëxecuteerd, op de datum dat hij Karel I Stuart in 1649 had laten ombrengen. Cromwells hoofd gespietst op een staak was tot 1685, het jaar van overlijden van Karel II, voor iedereen te zien bij Westminster Hall.

[56] In politiek opzicht wordt meestal alleen het koningschap van Karel II bedoeld, cultureel gezien kan de term ook gelden voor Stuart monarchen na Karel II: Jacobus II, Willem III en queen Anne, zelfs tot en met de troonsbestijging van king George, die dankzij de Stuart dynastie op de troon kwam.

[57] Wikipedia.org, ‘Escape of Charles II’ (laatst geraadpleegd 16 april 2018).

[58] Troost, Wout, Stadhouder-koning Willem III, een politieke biografie (Hilversum 2001) p. 136-144.

[59] Troost, Willem III, 211.

[60] Hoewel het plaatsvond slechts enkele dagen voor de fatale Franse aanval op Tobago.

[61] Defoe, Crusoe I, 330.

[62] Defoe, Crusoe I, 362.

[63] Defoe, Farther adventures, 10, 13.

[64] Defoe, Farther adventures, 41.

[65] Defoe, Farther adventures, 139, 155, 194.

[66] Novak, Defoe, 561.

[67] Defoe, Farther adventures, 205-212.

[68] N.N., A complete history of England: with the lives of all the Kings and Queens thereof, to the death of King William III (London 1706) 709.

[69] Defoe, Farther adventures, 239-243.

[70] Troost, Willem III, 215.

[71] Troost, Willem III, 213-218.

[72] Zie over koning George I: Hatton, Ragnhild, George I elector and king (1978).

[73] Defoe, Crusoe I, 1, 8.

[74] Defoe, Crusoe I, 117, 162; Defoe, Farther adventures, 9.

[75] Defoe, Farther adventures, 373.

[76] Defoe, Serious reflections, preface.

[77] Novak, Defoe, 562; Hopes, Jeffrey, ‘Real and Imaginary Stories: Robinson Crusoe and the Serious Reflections’, in: Eighteenth-century fiction (vol 8, nr. 3, april 1996) op: ecf.humanities.mcmaster.ca (laatst geraadpleegd 3 april 2018).

[78] Defoe, Serious reflections, 271.

[79] Novak, Defoe, 120.

[80] Harris, Charles II, 203-209.

[81] Defoe, Crusoe I, 331, 340, 362.

Jan de Vries (Staveren 1958) was ondernemer en is sinds 2005 onderzoeker van de maritieme geschiedenis van de Friese Zuidwesthoek. In 2018 publiceerde hij: Verzwegen Zeeheld, Jacob Benckes (1637-1677) en zijn wereld.

1 comment to “Waar is Robinson Crusoe gebleven?”

  • Een boeiend en leerzaam relaas.

1 Trackback/Ping

Your response at Cees van den Hof

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter