blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Torent een man hoog met zijn poëzie’

door Jerry Dewnarain

Een paar jaar terug bezocht ik Michaël Slory om hem een pakketje van zijn laatste dichtbundel Torent een man hoog met zijn poëzie, afkomstig uit Nederland te bezorgen. Slory woont in een stille straat, vernoemd naar een beroemde Nederlandse schilder, in ‘Klein Brazilië’ oftewel Paramaribo-Noord. Na lang roepen, hoor ik een bedeesd stemmetje dat vraagt wie voor de poort staat. Ik kan Slory niet zien: zijn huis is potdicht. Mij bekruipt het gevoel alsof hij mij volgt op een tv-scherm vanuit zijn woning. In de blakende zon sta ik dan ruim een kwartier voor de poort te wachten, totdat Slory het pakketje komt ontvangen. Terwijl hij de beschutte trap afkomt, raast een ‘sula’ van woorden over mijn oren. Al pratend verschijnt Slory uit de deuropening. Daar staat de dichter van Torent een man hoog met zijn poëzie waarvan ik ongeveer een dozijn stevig vasthoud! Ik staar naar hem en mij lijkt het alsof onder de hete zon de Surinaamse Apollo voor mij staat. Of is het een droom? Je mag ernaar staren en uitroepen: ‘Ziedaar de God badend/ in het troostrijke zonlicht/ van mijn dromen!/ Hier lijkt wel het gebied/ van het wonder/ dat zo lang te boek staat!’ (p. 13)

SONY DSC

Michael Slory. Fotoportret door Nicolaas Porter

 

Michaël Slory (Coronie, 4 augustus 1935): in alle overzichten van de Surinaamse letteren komt zijn naam voor. Zes literaire onderscheidingen kreeg hij, waaronder de Literatuurprijs van Suriname, 1983-1985. Uit het Surinaamse straatbeeld is hij nog steeds niet weg te denken: jong en oud kennen hem van de markt en de bussen. Slory is een dichter die in Sranan, Nederlands, Spaans en Engels dicht. Met Sarka/Bittere strijd debuteerde hij in 1961. Een belangrijk deel van zijn oeuvre heeft hij in het Sranantongo geschreven. Hij heeft de Vlaamse dichter Hugo Claus, de Friese schrijver Theun de Vries en de bekende schrijver Harry Mulisch gekend. Slory is buiten het maatschappelijk gebeuren van Suriname moeilijk voor te stellen. Bijna al zijn gedichten, dus ook de liefdespoëzie en de natuurlyriek, hebben een tweede laag die pas verstaan wordt door wie enig inzicht heeft in de samenhang van maatschappelijk en mentaal verval in Suriname.
Al zou ik nu duizendmaal/ zijn bekonkeld,/ zie, in mijn eigen ik/ waterdicht. (p. 38)
Prachtig plaatst Slory de ‘eigen ik’ op een voetstuk, dat zelfs het gekonkel de ‘eigen ik’ niet kan ‘breken’. Hieraan relateer ik ook de odo ‘Mi na afu sensi, no wan man kan broko mi’ (Ik ben een halve cent, niemand kan mij wisselen).
De hoop op sociale en psychische heroprichting van de staat Suriname heeft Slory altijd mee gedragen, maar die hoop kon niet overeind gehouden worden, zonder dat de littekens zich in de huid kerfden. Slory is goed op de hoogte van het internationale gebeuren. Hij is ook kenner van goede muziek (Joaquín Rodrigo) en kunst (Pablo Picasso). De gedichten ‘Fu memre Guernica fu Pablo Picasso’ (uit: Fraga mi wortoe, 1970) en ‘Concierto de Aranjuez’ (van de Spaanse componist Joaquín Rodrigo) of ‘Aleksander Poeskin’ (Russische dichter) zijn hiervan mooie bewijzen. Zijn ruime algemene ontwikkeling, visie en dichtkunst maken Slory tot een kosmopoliet en een groot dichter-kunstenaar. Hij is veel meer dan die eenzame dichter die op straat met zijn dichtbundels loopt te leuren! Wie behoefte heeft om de mens Michaël Slory te leren kennen zou beslist het geschreven portret van Michiel van Kempen moeten lezen. Te vinden in het nawoord van de bundel Torent een man hoog met zijn poëzie. Op overtuigende wijze schetst Van Kempen met woorden een beeld van een wel heel bijzonder mens. Hij doet dat liefdevol en oprecht. Uit dit nawoord komt ons een mens tegemoet die inderdaad niet treffender omschreven kan worden dan als een man die hoog torent met zijn poëzie.

 

Met de volgende zinnen deel ik de mening van Nicolaas Porter, verschenen in een artikel over Slory in de Ware Tijd Literair nr. 1215 van 13 oktober 2012. ‘Wie ooit het geluk heeft gehad Slory tegen te komen tijdens zijn dagelijkse omzwervingen in Paramaribo zal niet makkelijk tot de conclusie komen dat dit “oude mannetje” een weergaloos dichter is, laat staan dat deze man niet alleen poëzie schrijft maar poëzie is. De belichaming van poëzie. De poëzie van verbinding, altijd, overal en onvoorwaardelijk. Deze verbinding is bij Slory aangeboren. Hij schijnt deze unieke eigenschap niet moeizaam op zichzelf te hoeven veroveren. Een stad, een land, een natie mag zich gelukkig prijzen met deze troubadour. In veel opzichten vervult Slory de functie van een spiegel met dat verschil dat een spiegel in ongewijzigde vorm terugkaatst wat op zijn oppervlakte verschijnt. Bij Slory gaan de opgevangen beelden naar binnen waar ze op geheimzinnige wijze worden omgevormd tot woorden die ons verwonderen, ontroeren, shockeren, doen glimlachen, woorden waarin we onszelf kunnen herkennen en woorden waarover we kunnen nadenken. Zo op het eerste gezicht een mooie gave maar Slory is de eerste die deze gave weet te relativeren in het gedicht “Bescheidenheid siert de mens”, stelt hij zichzelf een fundamentele vraag:
Vind je niet/ dat jouw eigen maaksels/ jouw handen al na één dag/ zijn ontgroeid? // Vind je niet? // Vind je niet/ dat ergens/ zonder jou/ iets anders broeit? // Vind je niet?’ (p. 18)

 

Torent een man hoog met zijn poezie

Michaël Slory: Torent een man hoog met zijn poëzie; met vertalingen uit het Sranantongo door John Leefmans. Haarlem: In de Knipscheer, 2012. ISBN 978 90 6265 806 0

 

In de Knipscheer logo

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter