blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Sluis Miriam

De God van de liefde

door Jeroen Heuvel

‘En waar is in dit alles de God der liefde?’ Dit vraagt de hoofdfiguur in Schilden van leem zich af, nadat hij heeft geconstateerd dat er veel onrecht in de wereld is, veel leugens in dit vuil bestaan. Jean Claude, zo heet de hoofdpersoon, geeft God de schuld van de ellende die mensen elkaar aandoen.
We zijn begonnen aan de repetitieperiode van Schilden van leem, beter gezegd van de bewerking van deze roman uit 1985 van Boeli van Leeuwen. Of nog beter gezegd van de aanpassing van de bewerking van. Volgt u het nog? Laat me op een andere manier beginnen. read on…

Ini Statia schrijft beste column workshopreeks Columns Schrijven & Bloggen

WILLEMSTAD – ‘Antilliaans gevoel’ van Ini Statia is als beste column gekozen uit de inzendingen uit de reeks Workshops Columns Schrijven & Bloggen van Mondi Writing en Coaching Magazine. De tweede plaats was voor Denise Vijber en de derde voor Marion Schroen. read on…

Willemstad: workshops columns schrijven en bloggen

Mondi Writing, een nieuw schrijfplatform van Miriam Sluis, organiseert in samenwerking met Coaching drie Workshops Columns Schrijven & Bloggen.

Columns Schrijven is een vak apart. Het voor het voetlicht brengen van je standpunt, op een subtiele manier, in een beperkt aantal woorden, vereist specifieke vaardigheden. Ook effectief bloggen doe je niet zomaar.

Jeroen Jansen en Roy Evers, columnisten van het Antilliaans Dagblad, en blogger Trix van Bennekom zijn er meesters in op Curaçao en Bonaire.

In drie Workshops behandelt ieder een apart aspect van deze schrijfkunsten.

Jeroen Jansen geeft op 15 september een workshop over het schrijven van politieke columns. Jeroen gaat daarbij in op hoe je de actualiteit kunt gebruiken om tot een onderwerp te komen. En hoe de continuïteit van de columns te behouden.

Roy Evers geeft op 22 september een hand-on workshop. Roy gaat in op het begin van een column, het einde en de flow in het midden. Aan het einde van deze workshop heeft de deelnemer een zelf geschreven tekst in handen.

Trix van Bennekom geeft op 29 september een workshop over bloggen. Zij gaat in op bloggen en voor je mening uitkomen in een kleine samenleving, waarbij ook wordt gekeken hoe je in die context eventuele problemen met je werkgever of overheidsinstanties kunt voorkomen. Daarbij wordt ook het onderbouwen van je mening door middel van onderzoek belicht. Lees Trix’ blog op http://trixvanbennekom.blogspot.com/

Prijs voor de beste column

De Workshops Columns Schrijven & Bloggen worden georganiseerd in samenwerking met Coaching Magazine. Na afloop van de drie lesdagen worden de drie beste columns bekroond met een prijs door een jury onder leiding van publiciste Bernadette Heiligers. Deze drie columns worden tevens gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad. Alle deelnemers krijgen een aparte reader met tips en informatie plus een certificaat van deelname van Coaching Magazine.

Inschrijven kan op mondiwriting.com

De workshops kunnen apart worden gevolgd, maar gezien de meerwaarde van de gecombineerde stof, worden deelnemers nadrukkelijk aangeraden alle workshops als een package te volgen.

De kosten bedragen t/m 5 september NAf. 75,- per workshop, en NAf. 200,- voor alle drie. Na 5 september is het NAf. 90,- per workshop en NAf. 250,- voor alledrie.

Datum: 15 september 2013, 14.00-17.00 uur
Plaats: Teatro Luna Blou

Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (12)

door Willem van Lit
Deel 12 gaat over ‘het volk’, de armoede en de basiscondities om tolerantie tot ontwikkeling te brengen.
De vierde lijn waarlangs ik het pleidooi voor tolerantie laat lopen, begint met een wat merkwaardige titel. Het gaat hier om de basiscondities voor veel groepen in de samenleving (dikwijls genoemd met een amorf begrip ‘volk’) die van dag tot dag moeten knokken om overeind te blijven. Iemand op Curaçao zei me eens: “een ware held is degene die vandaag nog geen idee heeft hoe hij de volgende dag zal doorkomen”. Hij keek me veelbetekenend aan. Ik zweeg en dacht, dan zijn er op dit eiland veel helden. Dat geldt voor meer Caribische eilanden. Als je maar genoeg helden hebt, dan weet je zeker dat de samenleving op den duur ontwricht raakt. Armoede is geweld. Dat is een axioma. Mahatma Gandhi wist dit al. Armoede ontneemt mensen de mogelijkheden op een effectieve manier deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Het ontbreekt hen aan middelen, bekwaamheden en veiligheid keuzes te maken. Daarbij kunnen zij (meestal deels) ook geen gebruikmaken van hun burgerlijke rechten [1]. Uit de lezingenbundel, waar ik Jeanette Juliet – Pablo citeer, staat een overzicht van de armoedesituatie op de Nederlandse Antillen. Deze is substantieel. Ik zal hier verder niet veel details naar voren halen. Ik volsta hier met de opmerking dat in 2005 een vijfde deel van de bevolking met duizend gulden of minder de maand door moeten komen. Dat is nog geen vijfhonderd euro. De groep die het meest te lijden heeft onder armoede, zijn vrouwen (als moeders). Het analfabetisme is hoog, evenals de jeugdwerkeloosheid. De situatie is ná die tijd niet verbeterd. In 2010 bericht de stichting Mai (een stichting die zich inzet tegen armoede) dat op Curaçao ruim 30% van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Dit bericht komt ook bij RNW terug op 5 oktober 2010. De armoedegrens is dan 940 Antilliaanse guldens.
“Velen vragen me, waarom maak je je druk om een totaal achterlijk eiland, dat door en door corrupt is, en geen enkele neiging heeft dat te veranderen? Wat moet ik zeggen?”. Jacob Gelt Dekker stelde op 16 augustus 2012 deze vraag op Facebook. Het betreft hier een vraag over Curaçao. Zoals gewoonlijk kreeg hij tientallen reacties. Een van de reacties was de volgende. “Het probleem is niet (alleen) dat de politici/regering corrupt zou zijn, het allergrootste probleem is dat de mensen niet kunnen samenwerken, dat een steeds groter deel van de bevolking alleen maar aan zichzelf denkt en alleen geïnteresseerd is in materiële zaken (uiteraard voor zichzelf). EN dat zij die zichzelf daarin niet op eigen (legale) kracht kunnen voorzien, aangewakkerd worden tegen hen die het WEL hebben. En door het ontbreken van rolemodels en het slechte voorbeeld van onze bestuurders steeds weer van mening zijn dat stelen geoorloofd is om aan hun behoefte naar materiële zaken te voldoen. want het is allang geen stelen meer om de honger te stillen. Het gaat om blackberries, plasma tv’ s, laptops, gouden sieraden, etc.”. Deze reactie was van een mevrouw – ik noem haar voor het gemak even A – die docent is op de UNA en die bij een van mijn afleveringen van dit boek op Facebook de opmerking had geplaatst dat ze meer belang hecht aan empirisch wetenschappelijk onderzoek en dat ze daarom niet veel ziet in mijn stukken.
Haar reactie komt neer op het volgende:
1)       mensen op het eiland kunnen niet samenwerken;
2)       steeds meer mensen denken door begeerte bevangen alleen maar aan zichzelf;
3)       echte armoede is niet aan de orde; het gaat enkel om afgunst;
4)       politici en bestuurders stimuleren het verkeerde gedrag;
5)       het volk heeft geen goede rolmodellen/voorbeelden.
Ik haal deze opvatting – want dat is het – die met enige stelligheid is verwoord met opzet hier aan om een aantal redenen. Hij viel me op omdat ze qua inhoud en formulering aansluit bij hetgeen ik hier bespreek: de ontwikkeling van de verdraagzaamheid. Ten eerste geeft A hiermee aan dat mensen niet kúnnen samenwerken. Ieder gaat voor zichzelf. Ruilinteractie – de interactie voor dienst en wederdienst – is dus niet mogelijk. Er bestaat dan ook geen basis voor het op gang brengen van de noodzakelijke dynamiek in onderlinge menselijke verhoudingen, waarbij de waardigheid wordt gerespecteerd. Het gebrek aan dit vermogen komt niet voort uit armoede of drang tot levensbehoud. Het komt wel voort uit afgunst en begeerte. Daarbij, het ontbreekt aan leiderschap en goed voorbeeldgedrag van bestuurders en regering; die hebben geen enkele intentie en wil dit vermogen bij te brengen of te ontwikkelen. Erger nog: zij versterken met hun voorbeelden de afbreuk aan verdraagzaamheid door onevenwichtigheid in ruilinteractie aan te moedigen.
Een tweede opmerking is dat in deze opvatting de ondertoon van verwijten te lezen is. Dat gebeurt wel meer bij dergelijke stellingen: het volk begrijpt het niet, is misleid, kan niet of wil niet anders. De vraag blijft dan: wát precies kunnen of willen mensen niet? Waaruit bestaat die misleiding dan en wát begrijpt het volk niet? In deze opmerking draait het om het niet-kunnen door begeerte en afgunst gedreven. Het verwijt blijft hetzelfde. In feite is het een vorm van beschaming, een opvatting die ‘het volk’ wegzet en waartegen niet veel te doen is. Dergelijke beschamingen komen meer voor; het is een steeds terugkerende houding van minachting die hiermee naar voren komt. In dit boek komt dit op meerdere plaatsen tot uiting. Ik verwijs naar hoofdstuk vier onder ‘De tragedie van de herinnering’ waarbij Marcha en Verweel zeggen dat mensen zichzelf en de samenleving in gijzeling houden door beschaming en angst en dat men op een eiland woont waar men zegt dat men “kampioen is in het ten ondergaan”. Voorts in hetzelfde hoofdstuk onder ‘De ultieme behoefte onaantastbaar te zijn’, waarbij gezegd is dat sluwheid en listigheid verzetsdaden voor zelfredzaamheid zijn. Onder ‘Geschiedenis maken’ laat ik Jandi Paula zeggen dat de negroïde bevolking identiteit ontbeert; men zou vervreemd zijn, waardoor er allerlei uitwassen zijn in de samenleving. Girigori is in zijn proefschrift over de tambú nog het meest stellig (zie hoofdstuk vijf onder ‘De tambú als totem’) als hij zegt dat er sprake is van (moreel) verval, dat mensen zijn ontaard en verwelkt en dat men de weg kwijt is. Men psychologiseert erop los met onderhuidse verwijten en terechtwijzingen. Dit laatste ligt in de lijn van wat A over “delen van de bevolking” zegt.
 
‘Brood en spelen’. Dat is dikwijls wat als eerste opkomt als je een dergelijke vraag hoort. In elk geval is duidelijk dat er een verschil is tussen de opvattingen van mevrouw A of de ideeën van publicisten en opiniemakers als Marcha, Verweel, Paula, Allen, Girigori of Miriam Sluis willen van het volk én wat het volk zelf vindt. Opiniemakers willen onder andere dat mensen meer gaan samenwerken, dat zij minder egocentrisch gaan leven, dat ze minder materialistisch zijn, zich minder moeten laten misleiden (door de commercie bijvoorbeeld) en dat zij meer patriottistisch zijn. Ze vinden dat mensen minder angstig moeten zijn, minder afgunstig en minder behept moeten zijn door begeerte. Zij vinden ook dat mensen zich meer bewust moeten zijn van hun afkomst, dat ze zich sluwer en geslepener moeten gedragen en dat ze zichzelf bewust verloochenen en zich schamen voor hun verleden. Dit is nog maar een voorlopige lijst, denk ik, maar het is nogal wat. Wat ‘het volk’ niet allemaal zou moeten, willen, denken, voelen, zijn, doen, enz.
Doorgaans gaat dat volk zijn eigen gang. Het heeft te maken met de tred van dag in dag uit, de keuzes die wat minder bevlogen of verheven zijn. Sommigen kunnen niet anders dan van moment tot moment overleven, het eigen belang in de gaten houden, uitkijken dat men geen loer wordt gedraaid of meegaan in de waan van de dag. En of dat altijd zo redelijk is? Tja. En dan moet men zich nog allerlei verwijten van opiniemakers laten welgevallen. Merci!
Voor ‘het volk’ wil men doorgaans steeds het ‘hogere’, het betere, elan, inzet, een kloeke geest met daadkracht en motivatie. Men wil dat mensen sociaal gedrag vertonen, op elkaar zijn ingesteld en bereid zijn zich over elkaar te ontfermen. Men eist mensen die ferm, weloverwogen en bewust in het leven staan: verheven. De vraag is dan: wat is redelijk? Wat is volgens de rede als het gaat om de wil en de leefwijze van het volk?
Het volk. Het volk wordt vaak aangeroepen in tijden van nood en bij vertwijfeling. Het volk lijkt een amorfe massa, een abstractie, die men oproept in het geweer te komen en die men lethargie verwijt, die nooit luistert. Het volk doet maar wat. Maar het volk is geen homogene klomp onwil; het is een volkomen heterogeen samenstel van groepen die allemaal een eigen positie innemen en een eigen belang hebben. Ongeveer een derde van dat volk op Curaçao verkeert in armoede. De grote meerderheid daarvan zijn vrouwen en kinderen, die het meest te lijden hebben. Daarna de immigranten, illegaal of niet. Voorts is de jeugdwerkeloosheid hoog. En laten we de ouderen in dit verband ook niet vergeten te noemen. Op deze manier hebben we al uiteenlopende groepen te pakken die in hun eigen positie dagelijks heldentoeren moeten uithalen om de volgende dag te halen. Als men verder denkt, dan kan men nog meer subgroepen onderscheiden met allemaal hun specifieke kenmerk en belang. Armoede isoleert en ontneemt mensen mogelijkheden, bekwaamheden en veiligheid om beroep te doen op hun burgerlijke rechten. Zij zijn niet in staat te voldoen aan de hooggestemde oproepen en de verwachtingen van opinieleiders. Dat armoede geweld is, wil zeggen dat mensen dit ervaren als één grote wandaad. En men wil wandaad met wandaad vergelden, zoals dat in de gedachte van ruilinteractie past. Het is het simpele mechanisme van de sociale dialectiek. Hierbij gaan mijn gedachten uit naar wat Boeli van Leeuwen schreef in De eerste Adam (zie mijn hoofdstuk 2, onder ‘De pioniers’). Twee oude bekenden (priesters) komen op Curaçao uit bij een vrouw die kennelijk van plan is haar kind om te brengen: “Ze hield het kind nu naast de teil tegen de grond gedrukt. Adam liet haar los en zei zacht en dringend: ‘Dunami e jioe’ (vert. ‘geef mij het kind’). Ze sloeg plotseling dubbel, bleef met haar kin op de rand van de teil liggen en begon spasmodisch te braken. Adam stak zijn hand uit en zei weer zacht gebiedend: ‘Dunami e jioe’. De vrouw kwam op haar knieën overeind, haar kin en hals glinsterend van schuimend braaksel, de tong kwijlend uit de mond en liet het kind los. Adam nam het kind in de kromming van zijn rechterarm en keerde zich om het aan Pater Bodin door te geven. Net toen hij zich had omgedraaid, greep de vrouw naast de teil een keukenmes, sprong overeind en stak het mes met een zoevend geluid tot aan de greep in zijn rug”. Ik herhaal deze passage hier omdat het in de kern uitdrukt waar het om gaat: de opiniemakers die willen redden, krijgen – uit wanhoop – zelf het mes in de rug. Boeli van Leeuwen had het niet schrijnender kunnen verwoorden.
De rede, dat wat redelijk is, ligt hier ergens tussenin, tussen wat opiniemakers zeggen dat het volk moet voelen, denken, willen en doen (een thymotische drang van eer) en wat de mensen zelf doen, hun behoeften en dagelijkse leefpatroon. Voor velen de noodzaak te overleven, instinctief zelfbehoud, het materiële, ja. Voor velen zijn die minimale condities nog niet vanzelfsprekend [2]. De geneigdheden die voortkomen uit lijfsbehoud of de noodzaak tot overleven rekent men tot het instinctieve deel van de menselijke geest; het is het deel waarover ook dieren beschikken. Het andere deel, dat men als het hogere of nobele betitelt, is hetgeen de mens zou onderscheiden van het dier: het vermogen tot een (moreel) oordeel, het sociale leven en de mogelijkheid tot het maken van weloverwogen keuzes. Hiertoe wordt dan ook de thymotische energie gerekend, zoals bevlogenheid die mensen kan stimuleren.
(wordt vervolgd)

 

[1]Juliet – Pablo, Jeanette. ‘Een structureel en integraal armoedebeleid is op de Nederlandse Antillen nooit gevoerd’, pag. 14. Uit de bundel: Een aanzet tot integrale ontwikkeling. UNA-lezingen 2005.
[2]Peter Venmans beschrijft dit aan de hand van Plato en Hume, waarbij de rede (logos) een tussenpositie inneemt bij ‘epithimia’ – dit is de begeerte, die als de lage driften wordt gezien – en ‘thymos’, het hogere of nobele streven. Het derde deel van de ziel, pag. 42 – 61.

Vreemdelingen in het paradijs (deel 16)

door Willem van Lit

In dit deel het vervolg van de bespreking van Zoutrif van Miriam Sluis: alles blijft bij het oude en dit zolang de verstrengeling in ziekmakende ongrijpbaarheid en stilte blijft. Broeiend. Niet los te wrikken. Somberheid troef.

Met een zweem van huiver, de last van eeuwen (vervolg)
Bijna toevallig krijgt Sluis contact met een sociale wetenschapper van Curaçaose afkomst, die in Nederland werkt en woont. Zij werkt onder andere als adviseur en coach voor Antillianen. Ze heeft een familiaal verband met Rif. Sluis trekt met haar op als ze naar het eiland komt. Sluis laat haar kennismaken met haar onderzoek en ze praten er onderling veel over. Samen komen ze min of meer tot deze conclusie over de Antilliaanse jongeren, mannen of vrouwen, “of ze nu crimineel zijn of niet” : dat zij in feite gewoon hun gang gaan. En verder:

“Wat iemand ze ook aanbiedt, of welk leven je ook voor ze uitstippelt, ze doen toch waar ze zelf zin in hebben. Dat is hun manier van protesteren, terwijl ze dat zelf misschien niet eens beseffen. En ik denk dat het op die manier ook op Rif is gebeurd.
‘Ja.’, knik ik. ‘Ik denk dat die manier van sabotage al heel oud is. Al weten mensen nu waarschijnlijk niet eens meer dat ze het doen’.
‘De dynamiek leeft nog,’ zegt Nynoshca. ‘Op die manier zijn we nog hartstikke trouw aan wie we vroeger waren, maar dan onbewust. We hebben geen tastbare traditie. Want we hebben dat gat tussen wie we zijn en wie we waren. Maar onbewust hebben we wel dynamiek meegenomen. En die dynamiek vindt men in Nederland heel erg lastig. Want die is heel sterk, heel krachtig’.
‘En totaal ongrijpbaar,’ denk ik hardop.
‘Ja zowel voor onszelf als voor anderen’.”[1]

In haar nawoord neemt Sluis een excuus-bij-voorbaat op. Alsof ze zelf mee gaat in het grote zwijgen. Ze zegt dat het niet de bedoeling is geweest iemand te kwetsen als dat zo ervaren zou worden. Ze vervolgt daarbij dat de geschiedenis van Rif té belangrijk is om “onder ons te houden”. Het mág niet verborgen blijven. Om te begrijpen wat er is gebeurd en om lessen te trekken, maar dat blijft in de lucht hangen. Ze eindigt met een verzuchting en een halve sneer. Ze vraagt zich af wie ze dan zelf wel is “in deze geschiedenis”. Ze voelt zich verbonden met de Afro-Caribische culturen en ze denkt dat sommigen dit haar wel zullen verwijten, maar ze wil zich niet hoeven te verontschuldigen. Ze wil zich “hoeden voor mensen die vernederen of dominant gedrag en een gebrek aan inlevingsvermogen vertonen”.

Men kan zich afvragen waarom ik zoveel aandacht besteed aan dit boek. Ik schreef al dat ik zo’n boek zelf had willen schrijven. Aanvankelijk. Evenals de romans van Marugg, Martinus Arion of Van Leeuwen, roept de kennismaking met Curaçao een zekere fascinatie op bij de bezoeker. Sluis is op dezelfde manier sensitief bevangen geraakt door het mysterie van Curaçao, zoals ze het zelf schrijft. Ikzelf heb in mijn weekboeken (die voor het grootste deel zijn opgenomen in “Atlantisch rendez-vous”) dezelfde sensaties beschreven. Sluis heeft zich op passionele wijze verbonden met het eiland en haar bewoners. Regelmatig beschrijft ze haar verbazing, verwondering, onthutsing en gepassioneerde betrokkenheid. Het boek begint met dezelfde zinsbegoocheling waarover ik eerder schreef in dit hoofdstuk. In deze zin vervult ze op dezelfde manier als Van Kempen dat noemde, de gidsfunctie. Sluis doet dat zowel voor de externe wereld als voor de eilandbewoners. Daarbij kan ze zichzelf ook regelmatig verbazen bij haar ontdekkingstocht: ze toont zich zelf de weg. Het gaat, zoals Van Kempen zegt, over thema’s van ras en de vermenging daarvan. En Sluis wil ook beter begrijpen, het begrip bij anderen vergroten, misverstanden ruimen, nationale en individuele identificatie vorm geven. Meer nog, ze wil die geschiedenis in een groot kader plaatsen: mondialiseren zelfs, zoals ze zegt. Hetgeen dáár gebeurd is, is té belangrijk om verborgen te houden: de wereld moet het zien omdat het een mondiale dimensie heeft, denkt Sluis. Bijna wil ze uitroepen: “Kijk dan naar deze structuur van vernederingen en onmenselijkheid, leef mee met de strijd en het verzet. Verzet uzelf”! Maar ze blijft een buitenstaander, hoezeer ze ook probeert door te dringen tot het geheim en de verhalen. Ze is de buitenstaander die woorden wil geven aan de nostalgie, zoals Ramdas dat bedoelt. Ze wil geschiedenis geven; sterker nog: ze wil via het gevoel (“Het voelt als culminatie …”) de transitie tot stand laten komen tussen het verleden, het heden en de toekomst. Transitie… alsof er niets veranderd is, alsof in bepaald opzicht alles nog bij het oude is gebleven. Ze betrekt dat verleden op zichzelf doordat ze zich erin wil verplaatsen met geest, lijf en hart. Dat wil zeggen met haar verstand, gevoel en instinct. Ze loopt door de mondi. Ze laat cactussen kappen. Ze snuift de geuren op. Ze probeert de stemming in zich te laten neerdalen als ze bijvoorbeeld door de kerk loopt op Willibrordus. Ze probeert zich met alle macht in te leven in de geest van verdrukking, vernedering en zeker ook verzet. Soms lijkt ze zelfs enigszins in paniek: “Ik voel het slavernijverleden door mijn vingers glippen …”, laat ze zich ontvallen.

Ze geeft haar ervaring met dreiging, mysterie en mythevorming door. Regelmatig huivert ze, is ze onthutst of roept ze de sfeer op van ongemak en onzekerheid. Er zijn thrillerachtige scènes; rillingen die over de rug lopen, zweet, boosheid, irritatie, quasi onverschilligheid. Ze draait mee in de vorming van legendes en mythen, bijvoorbeeld als ze zegt dat Rif St. Marie symbool is van mondialisering, maar tegelijkertijd een “heel gevoelig gebied”, dat omgeven is door de stilte van een mysterieus conflict. Zoiets zet de trein van speculaties in gang. De raadsels zijn onoplosbaar. Hoewel ze zegt dat het niet verborgen mag blijven, lijkt het er dikwijls op dat ze het ook onoplosbaar wil laten. Anderen moeten weten van “onze” raadsels, “onze” ondoorzichtigheid. Deze onoplosbaarheid wordt nog versterkt door het grote zwijgen, dat – zoals ook Marcha het stelt – een manier is om overeind te blijven, onverzettelijkheid te tonen. Men wil in diepe ondoorgrondelijkheid hautain afstand nemen. Zoals Sluis dit ook beschrijft, maar zonder een flinter ironie te gebruiken. Het is diepe ernst, waar je bijna bang voor wordt. Daarvan is dit boek doortrokken: alsof we ons nooit genoeg kúnnen beseffen wat het allemaal betekent. De ondoorzichtigheid, het mysterie wordt op diverse momenten bevestigd, ook als ze de Curaçaose coach en trainer Nynoshca aan het woord laat: de dynamiek (van verzet) die de Curaçaoënaars hebben meegenomen uit een “ontastbare traditie” die “ongrijpbaar” blijft, zoals Sluis bijna gretig beaamt. En deze ongrijpbaarheid maakt het des te onbegrijpelijk: wij zullen nooit in staat zijn die diepe betekenis van een dergelijk verleden te beseffen. Dat is wat ze met nadruk wil zeggen. Daardoor maakt ze dat verleden nog groter: het heeft universele waarde; het is dé universele waarde. Wij moeten goed begrijpen dat dit ongrijpbare de diepe alomtegenwoordige waarheid en betekenis is; het is onontrafelbaar. Het is hét stigma van de mensheid en de verhoudingen liggen onwrikbaar vast; het zijn de verhoudingen van schuld en schaamte. Dit laat ze een deel van haar persoonlijkheid worden; ze is de mythe zelf: ze verklaart zichzelf onderdeel van de universele beschaming doordat ze zich verbonden acht aan de Afro-Caribische culturen en hierdoor verwacht ze direct de hoon van anderen over zich heen te krijgen. Die anderen, die “vernederen of dominant gedrag en een gebrek vaan inlevingsvermogen vertonen”.

Al bij al zet ze zichzelf in die patstelling neer. Iedereen die ook maar een vingertip kritiek levert, is fout wil ze zeggen. Ze gaat zelf deel uitmaken van het zwijgen omdat ze zich in haar nawoord verontschuldigt voor het geval ze iemand gekwetst zou hebben. Dat is spijt bij voorbaat en dat wil zeggen dat ze het niet gezegd zou hebben als…. Ssshht…

Zo wordt ze zelf deel van de pathetische omhelzing: ze plaatst zichzelf er middenin. Dit boek is daar bij uitstek het voorbeeld van. Daarom sta ik er ook zo lang bij stil. En ik denk hierbij aan hetgeen Naipaul en Ramdas zeggen: nostalgie van ontworteling en ziekelijk heimwee. En wat Finkielkraut ook noemt: de tragiek van Amerika in samenhang met de lafheid van blanke politieke correctheid, hét brandmerk van schuld en schaamte: “Iederéén wéét.” Hetgeen tot verlamming leidt. Sluis ging op zoek naar wat deze tragiek betekent voor de toekomst van het nieuwe land. Dat is niet zo moeilijk te zeggen: alles blijft bij het oude, maar dat had ze zelf ook al verwacht en dit zolang de verstrengeling in ziekmakende ongrijpbaarheid en stilte blijft. Broeiend. Niet los te wrikken. Somberheid troef.

Maar ze is wel wat vergeten. De situatie is niet zo ernstig als zij beschrijft. Afro-Caribische mensen zijn ook opgewekt en uitbundig van aard. Wie zal ooit de geschiedenis van hun feesten schrijven? In de ernst van de betogen over schuld en schaamte wordt ook wel verwezen naar de tambú. Dat is eigenlijk een vroege vorm van rappen; het is een symbool geworden van verzet. Maar het is ook muziek, die opzweept. Het maakt de omstanders vrolijk en het biedt openingen om tot elkaar te komen. Dat is maar een voorbeeld. Er is meer; er zijn veel feesten. Men viert graag. Er is in feite altijd muziek, uitbundigheid, opgewektheid en vrolijke herrie. Hierbij rolt niet alleen schamperheid over het podium; er is onbevangenheid en plezier. In tegenstelling tot de bijna onoplosbare ernst en verdriet vormt dit ook een onderdeel van de Caribische geest met een rijke historie. Misschien dat de gedachte daaraan kan helpen. Of kan men dit niet serieus nemen?

(wordt vervolgd)

[1] Sluis, Zoutrif, pag. 231.

Vreemdelingen in het paradijs (15)

door Willem van Lit

In dit vervolg een aanzet tot een beschouwing over het boek Zoutrif van Miriam Sluis. Zij probeert de geschiedenis van ellende tastbaar, hoorbaar en ruikbaar te maken. In het volgende deel de tweede helft van deze beschouwing.

Met een zweem van huiver, de last van eeuwen
Miriam Sluis, een Nederlandse journaliste die al diverse jaren op Curaçao woont, schreef Zoutrif. Het is een boek waarvan ik aanvankelijk dacht dat ik wilde dat ik het zelf had geschreven. Ze heeft veel historisch onderzoek gedaan. Ze is op jacht geweest in archieven en ze heeft uren en dagen in de mondi bij St. Willibrordus en de oude plantage Rif St. Marie op Curaçao rondgezworven op zoek naar spullen en overblijfselen, die konden getuigen van het verleden. Ze heeft met veel bekende en onbekende Curaçaoënaars gesproken. Ze wisselt fictie af met werkelijke verhalen en onderzoek. Ze laat feiten en opvattingen horen. Ze reconstrueert sleutelpassages van de Curaçaose geschiedenis in de context van de plantage Rif St. Marie. Ze laat zien hoe levens en locaties op soms verbazingwekkende wijze met elkaar verbonden zijn. Hoewel in het boek een bepaalde opbouw wordt nagestreefd – in haar historische verhalen zit een chronologische opeenvolging – blijft het een beetje een lappendeken, waarbij de lezer aan de hand probeert te blijven van de vertelster.

Ze wil geschiedenis verlenen en dat is zo ongeveer hetzelfde als een gezicht verlenen, reliëf krijgen in patronen en verschijnselen en op deze manier pijn blootleggen; ze wil het mysterieuze aan het licht brengen, zodat duidelijk is wat er gebeurt. In haar voorwoord schrijft ze: “Op de slavenmuur blaast de noordoostpassaat mijn haar uit mijn gezicht. Is het toeval dat de protesten tegen de toenemende Nederlandse invloed escaleren op het moment dat het resort (nabijde oude plantage Rif St. Marie –WvL) steeds verder ontwikkeld wordt? Het voelt niet als toeval. Het voelt als een culminatie van wat ik de afgelopen tweeënhalf jaar heb onderzocht in relatie tot Zoutrif; de invloed van het slavernijverleden op de verhoudingen in de huidige Curaçaose samenleving én op het staatkundige proces waaruit het eiland over drie tot vijf jaar als land tevoorschijn moet komen”[1].

Ze probeert het tastbare, het materieel feitelijke van het verleden – de slavenmuur als symbool voor onderdrukking – te verbinden met het heden – de huidige ontwikkeling van een vakantiepark – én de toekomst – over drie tot vijf jaar. Smoel geven via het gevoel (“het voelt als culminatie …”). Een land een gezicht geven. Maar het wordt niet goed duidelijk. Er zitten veel vaagheden in de geschiedenis en de lijn is niet zo gemakkelijk door te trekken. Velen proberen het: de geschiedenis te interpreteren.

Het boek draait om Rif St. Marie. Sluis heeft hierover contact met een beambte van de dienst die gaat over ruimtelijke ordening op het eiland. Ze zegt dat ze onderzoek doet naar mondialisering en dat “Rif St. Marie daarvan een symbool is; al vierhonderd jaar”. De beambte wil haar wel helpen maar zegt: “’Rif St. Marie’, zegt Janga langzaam ‘is een heel gevoelig gebied’.” Terughoudend legt hij uit dat de oude plantage al jarenlang inzet is van een rechtszaak tussen een projectontwikkelaar en de Curaçaose overheid. Dat betekent dat er geen openheid is; het klinkt dreigend en het werkt geheimzinnigheid in de hand. Speculaties. Mysteries. Niemand weet het fijne.[2]

“Curaçao was een groot mysterie. Ik zag van alles maar kon niets plaatsen. Alsof er van alles broeide, maar ik wist niet wat”[3] Dat was toen Sluis voor het eerst op het eiland kwam, schrijft ze. Het liet haar niet meer los. Ze gaat op zoek naar betekenis, de achterkant van het hetgeen zich vertoont. Het is geheimzinnigheid troef en ze laat de lezer daarin mee bewegen. Ze denkt: “Wat op Rif is gebeurd, is veel groter, universeler ook. Rif vertelt een verhaal van onderdrukking en geloochende schaamte. Dat is niet alleen een Curaçaos verhaal”[4]. Dat klinkt cryptisch. De vraag is: groter of universeler dan wat dan? Mondialisering ook? Hoe ver strekt het verhaal van geloochende schaamte dan? Dat blijft tussen de regels hangen. Het blijft achter in de spanning van een niet afgemaakte redenering. Maar het intrigeert de lezer wel.

Haar zoektocht gaat verder: de vroege geschiedenis van de plantage met de eerste eigenaars, de slaven, de eerste slavenoproer met de moord op de plantage-eigenaar in 1716. Ze verhaalt over de herdenking van de opstand van 1795 en dat maakt indruk op haar. Er ligt constant een zweem van huiver en ontzetting over de verhalen, alsof ze het soms zelf niet kan geloven dat het gegaan is zoals ze het zelf opschrijft. Er is afstand; ze vertelt met ingehouden respect en met onderhuids de sluimering van het niet kunnen begrijpen met soms wat ongrijpbare formuleringen. Als ze verteld heeft over de herdenking van de opstand van 1795, zegt ze: “Zolang alles bij het oude blijft, de scheidslijnen overeind staan en de Ruta Tula louter voor zwarte Curaçaoënaars is bedoeld, zal de pijnlijk harde Curaçaose lach over het stoffige diabaas blijven klinken”.

De schamperheid; dat zit in die lach. De herinnering aan de loden last van eeuwen. De slavengang en alles wat ermee samenhangt: de smerigheid, de verdrukking, het werk, de straffen, de verkrachtingen en andere vernederingen. Zo stelt Sluis het voor. En alles blijft bij het oude. Dat is de verwachting. Waarom zou het anders worden? En ze probeert de generaties van Afro-Caribische families ook namen te geven; ze vlooit door de namenlijsten (inventarislijsten) van de plantages en ze zoekt naar verbindingen met het heden in die namen. Aanvankelijk zonder achternaam: Maria, Agathie, Tula, Constantia, later achternamen: Fecunda of Martina. Ze zoekt naar vrijbrieven (waarbij slaven gemanumitteerd werden) en borderellen (de bewijzen van vrijlating in 1863).

Ze probeert ook de voortgang in tijd bij de plantage-eigenaars te vertellen, de opvolging. Rif St. Marie is dikwijls in andere handen overgegaan. Er komen voor Curaçao bekende namen voorbij: Reijninck, Daal, Jesurun, Capriles, Van Uytrecht bijvoorbeeld. Nederlandse en Joodse families. Het zijn ook fragmenten van familiesaga’s: hun zorgen, gevechten tegen verval en natuur, inspanningen om overeind te blijven. Het gaat om het soms harde bestaan bij de winning van indigo, maïs of zout. Het optimisme en doorzettingsvermogen, maar ook teloorgang en grofheid, de hebzucht, inhaligheid en arrogantie.

Ze probeert mensen te materialiseren, gezichten te tonen, aanraakbaar te maken en hen te laten spreken, maar dat blijft natuurlijk moeilijk, zo niet onmogelijk. “Ik voel het slavernijverleden door mijn vingers glippen en ik wil iets tastbaars zien”[5]. Ze zoekt in de hitte tussen de cactussen en de stekelige wabistruiken.

Na 1863 – het jaar van de afschaffing van de slavernij – moeten herinneringen op gang komen. Dat gaat eerst met proberen het te vergeten, maar het trauma blijft. Daarna komen de herdenkingen, de musea en de gedenkstenen, publicaties over de era van de grote schaamte. Sluis laat het een historicus zeggen: “De historie van de Afro-Curaçaoënaar moet een geschiedenis worden als iedere andere. Maar deze rouwperiode duurt misschien nog twintig jaar”. Sluis vindt dat optimistisch. “Twintig jaar, om al die pijn, schaamte en krenking weg te werken”. [6]

Ze speurt naar de bewegingen van mensen in de eerste jaren na 1863 toen iedereen op zoek was naar een nieuwe plek, een andere bestemming, maar ook geborgenheid. Bij Willibrodus (dat toen nog niet zo heette), maar ook op andere plekken op het eiland kwam de katholieke kerk naar voren. Missieposten. Maar ook hier trad de beschaming op. Mensen die op zoek waren naar een nieuwe plek en die ook wel de gemeenschap rond de kerk zochten, merkten dat de pastoors soms strikte regels hanteerden. Kinderen die buiten het huwelijk waren geboren, – en er waren er die na verkrachting door de meesters ter wereld waren gekomen – werden niet gedoopt of begraven in gewijde grond. Ze werden niet opgenomen in de gemeenschap. Sluis waart rond in de kerk bij Willibrordus, een kerk die symbool staat voor de invloed van de katholieke kerk. Ze merkt suggestief op:

“Net naast de ingang klappert het gordijn van de biechtstoel in de wind. Door het gaas kijk ik naar binnen. Als niet-kerkelijke heeft de biecht mij altijd verwonderd. Ik snap niet goed hoe iemand door een ultieme onderwerping, waarbij de diepste geheimen in een donker hokje moeten worden prijsgegeven, met een schoon geweten door het leven kan gaan. Het bordje aan de buitenkant maakt een griezelige indruk. ‘Oefening van berouw,’ staat erop. ‘Barmhartige God ik heb spijt van mijn zonden omdat ik uw straffen heb verdiend. Maar vooral omdat ik mijn grootste weldoener en het hoogste goed heb beledigd. Ik verfoei al mijn zonden en beloof, met de hulp van uw genade, mijn leven te beteren en niet meer te zondigen. Heer, wees mij daarbij genadig’.
Ik slik en vraag me af hoe dit soort boodschappen aankwamen bij mensen die onder de slavernij waren grootgebracht. De psychologische druk sluit wel erg goed aan bij het eerdere concept van een allesoverheersende shon en zijn bullenpees-hanterende bomba”.

Zo’n bordje met deze tekst. Zou dat ook de geest vertolken uit de jaren zestig en zeventig van de 19e eeuw? Misschien, maar kun je dit dan één op één doortrekken naar het heden? Religie vertegenwoordigt ook rituelen, waar mensen troost aan ontleenden en dit nog steeds doen. Ook de biecht is zo’n ritueel, de tekst vaak niet meer dan een prevelement. Maar de betekenis is duidelijk natuurlijk. Het gaat om de greep van de kolonisator via de kerk op het volk. Sluis interviewt in dit verband ook Rose Mary Allen. Zij zegt dat de kerk bij het vestigen van haar parochies en kerken voor strategische posities koos op het eiland. Zoiets lijkt me voor de hand te liggen.

“’Jazeker, sociale controle was essentieel in de beschavingsmissie van de Curaçaose priesters’, zegt Rose Mary. De zwarte plattelandsbevolking moest gedrag vermijden dat als negatief werd gezien en zich er juist op richten een hende drechi, ofwel een fatsoenlijk mens te worden. Ze plooit haar neus. ‘Mensen die buiten het land van de kerk op Mondi Afó gingen wonen, werden als krakers gezien en met de nek aangekeken. Ze werden bagamundu genoemd, een scheldnaam die sommigen juist als geuzennaam opvatten. Degenen die wel op het land van de kerk woonden, moesten zich aan de regels van de kerk houden, anders werden ze eraf gegooid’”.

Bedoeld wordt dat er geen vrijheid heerste en verzet werd buiten de orde geplaatst. Ik denk ook dat het een normaal patroon was in die dagen. In feite wordt zoiets heden ten dage nog gedaan en niet alleen op Curaçao. Sociale controle en beschaming door de kerk was geen exclusiviteit voor dat deel van de wereld waar de katholieke kerk zijn invloed deed gelden. Het is ook niet exclusief voor de katholieke kerk. Beschaming is praktijk bij meer religies. Het is universeel.

(wordt vervolgd)

[1] Sluis, Zoutrif, pag.10 – 11.

[2] Sluis, Zoutrif, pag. 20

[3] Sluis, Zoutrif, pag. 20.

[4] Sluis, Zoutrif, pag. 21

[5] Sluis, Zoutrif, pag. 103

[6] Sluis, Zoutrif, pag. 98.

Krusa Laman/Writers Unlimited in Cariben

Een week lang – van 15 tot 21 april 2012 – reisden Rodaan Al Galidi (Nederland/Irak), Petina Gappah (Zimbabwe), Helon Habila (VS/Nigeria) en David van Reybrouck (België) door de Cariben. De schrijvers traden op voor algemeen publiek, scholieren en studenten op Sint Maarten, Aruba en Curaçao. Ruim 2500 mensen genoten van de optredens. “Een van de indrukwekkendste ervaringen uit mijn schrijverschap”, aldus Petina Gappah. Onder de Antilliaanse deelnemers waren schrijvers/dichters Frank Martinus Arion, Richenel Ansano, Lucille Berry-Haseth, Cathleen Giterson, Dora Lauffer-Mathilda, Miriam Sluis en Jossy Tromp. De tournee kwam tot stand door samenwerking van Writers Unlimited met de Philipsburg Jubilee Library op St. Maarten, Biblioteca Nacional Aruba en het FPI (Fundashon pa Planifikashon di Idioma) op Curaçao.

Curaçao: vijfde maal Literatuurfestival Krusa Laman

Curaçao tekent voor de vijfde editie van het Internationaal Literatuurfestival Krusa Laman Writers Unlimited Willemstad

Tussen 12 en 22 april 2012 wordt op Curaçao voor de vijfde keer het internationale literatuurfestival Krusa Laman-Writers Unlimited Curaçao georganiseerd. Krusa Laman/Crusa Lama/Crossing the Seas is een schrijverstournee van het Internationale Literatuurfestival Writers Unlimited Den Haag (voorheen Winternachten), dat sinds 2003 op Curaçao, Aruba en Sint Maarten wordt gehouden.

read on…

Vreemdelingen in het paradijs (9)

door Willem van Lit

Dit is deel 9 van het vierde hoofdstuk van mijn boek in ontwerp over de Nederlands Caribische eilanden. Onaantastbaarheid en het gebruik van ironie, maar ook list en bedrog om te overleven. Met verwijzingen naar onder andere Miriam Sluis, Rose Mary Allen en Rutgers en ook weer Boeli van Leeuwen.


De ultieme behoefte onaantastbaar te zijn

Ironie. Ik kom nog even terug op de humor van Van Leeuwen. De verontschuldigingen die hij noemt, liggen in dezelfde lijn als uitspraken dat je niet jezelf hebt verwond aan het mes, maar dat het mes jou heeft gesneden. Daar zit een serieuze ondertoon in. Zelf heb ik daarvan ook een aantal voorbeelden kunnen noteren uit de krantenberichten. In aflevering 88 van mijn weekboek 1) schreef ik over een krantenartikel. Een politieagent was op heterdaad betrapt bij het doorlaten van drugskoeriers. Hij beweerde onschuldig te zijn. Anderen hadden hem erin geluisd, beweerde hij. Hij was niet tegen de lamp gelopen; hij was “tegen de lamp geduwd”. Hij bedoelde dit zelf niet ironisch; hij was ten diepste verontwaardigd over het vileine verraad dat hem getroffen had. Het illustreert op geheel eigen wijze de “strategische retraite”, door niet te verwijzen naar de reden van aanhouding, maar naar het feit dat hij buiten zijn schuld om was betrapt op iets strafbaars.

Een dergelijke instelling duidt des te meer op het anarchistische karakter, waarvan de daden als volkomen terechte handelingen worden ervaren; het hoort bij het ingeslepen gedrag en het is een structureel onderdeel van deze houding en instelling. Ook Anthony Godett, de politicus van de FOL 2) was verontwaardigd en teleurgesteld toen hij in 2004 voor fraude werd veroordeeld tot veertien maanden in de gevangenis. Hierdoor kon hij geen premier van de Antillen worden. Hij liet zich vervangen door zijn zuster Mirna. De verontwaardiging betrof het feit dat hij zei verraden te zijn, niet het criminele karakter van de daad zelf. Ondanks het feit dat hij vervolgd was, haalde hij met zijn partij vlak voor zijn veroordeling een klinkende electorale overwinning. Het was alsof een deel van de Curaçaose bevolking hem wilde belonen. Hij werd in die periode door sommigen zelfs gezien als volksheld. Hij beleefde zijn hoogtijdagen als politicus.

Anarchie. Onaantastbaarheid en zelfredzaamheid. Deze laatste twee begrippen hanteert Miriam Sluis om een dergelijke houding te verklaren, maar tegelijkertijd ook het succes van zo’n houding. 3) Mensen herkennen de werking van deze drang tot overleven onmiddellijk als het gaat om de verhouding tussen de meester en de ondergeschikte. Het lijkt een reflex te zijn uit het verleden, eentje die altijd op begrip kan rekenen; de herinnering uit de tijd van de knechting en onderdrukking. Het is de manier van sluw opereren die hier bewondering wekt en dit komt ook naar voren uit de verhalen van Compa Nanzi, de spin; het zijn verhalen die meegenomen zijn uit Afrika.4)

“De spin is geweldig vraatzuchtig en in staat tot alle immorele daden om aan voedsel te komen. Daarvoor bedriegt hij zijn eigen gezin en doodt hij eventueel wie hem in de weg staat. Met zijn onuitputtelijke slimheid weet hij zich steeds voedsel te verschaffen.
Interessant aan de Compa Nanzi-verhalen is hun inhoudelijke ontwikkeling. Was de spin in zijn web in zijn Afrikaanse oorsprong een sacrale figuur, voor de slaven in het Caribische gebied personifieert hij in de eerste plaats het sociale protestkarakter van de zwakke maar slimme underdog die het tegen de ogenschijnlijk veel sterkere opneemt en steevast wint: de slaaf contra de meester. Met de migratie van de Caribische mens naar Europa is de spin tot allochtoon geworden die als minderheidsmens zich in het voormalige moederland moet leren handhaven. Compa Nanzi is onuitroeibaar en het genre is springlevend”.5)

En dus, als we de “strategische retraite als nobele onderneming” van Boeli van Leeuwen rechtstreeks als ironie ervaren, herkennen we de serieuze onderstroom van de bewonderde geslepenheid te overleven hier ook direct. De verhalen van Nanzi zijn doortrokken van spot en men lacht hartelijk om zijn sluwe streken, waarbij men eigenlijk het wrange van de sociale verhoudingen weet te relativeren doordat men doortrapt gedrag door de vingers ziet, ja zelfs – soms luidkeels – goedkeurt. De perfide daad is niet waar het om draait; het feit dat men betrapt of verraden wordt, is object van woede in dit geval. Pas bij de heterdaad loopt men beschaming op; men kan zich niet verweren; men verliest de onaantastbaarheid op dat moment.

Zelfredzaamheid en de ultieme behoefte onaanraakbaar of onaantastbaar te zijn, roepen de toestemming op tot bedrog te komen en anarchie te voeren: hún moraal is niet de onze. Het is een vorm van trotseren van macht: ontkomen aan de beschaming. In het woord trotseren zit het woord trots; men wil hoe dan ook uitstijgen boven de fataliteit waarin de ongelijkheid onwrikbaar verankerd ligt.

De cultureel antropologe Rose Mary Allen geeft in haar proefschrift ook voorbeelden van deze uitingen. 6) Het zijn verhalen die zij uit de orale overlevering op Curaçao heeft opgetekend en die een beeld geven van de emancipatie en ontwikkeling na de vrijlating in 1863. Een van de verhalen gaat over Wan Pe, een slaaf die wordt bewonderd als een bijzonder iemand omdat hij de moed had zijn meester op verschillende manieren te bedriegen. Hij steelt uit de boomgaard, vlucht en duikt onder. Het is een daad van verzet. Hij dreigt betrapt te worden, maar niemand kan hem vinden. Wan Pe verbergt zich op een listige manier die uiteraard bewondering wekt. Het is ook een daad van overleving en zelfredzaamheid. Als op een dag de vrouw van de slavenmeester ziek wordt, brengt men haar gedragen op een stretcher naar de stad. Wan Pe ziet vanuit zijn schuilplaats dat de dragers dit niet goed doen. Hij komt tevoorschijn en zorgt ervoor dat de meesteres op een goede manier de stad bereikt, terwijl hij liedjes zingt in het Guinees (de oude Afrikaanse taal). Doorgaans wordt het zingen in die oude taal als iets brutaal en slecht gezien. De meesteres geeft aan dat men Wan Pe met rust moet laten. Zij geeft hem echter niet zijn vrijheid en hij is gedwongen zich toch weer te verstoppen. De moraal van het verhaal is volgens Allen dat Wan Pe, ondanks dat hij slecht behandeld werd door zijn meesters en dat hij gedwongen is door list en bedrog zijn status hoog te houden, hij toch geen wrok koesterde. Hij bleef zijn waardigheid behouden. Trots. Daar gaat het in dit verhaal om. Maar dat moet mede met list en door sluwheid gebeuren, naast de grootsheid geen wrok te koesteren. Na het voorval moest hij terug naar zijn schuilplek en hij moest constant op zijn hoede zijn. List als overlevingsmiddel is dus volkomen verantwoord. Niemand is echter ook te vertrouwen. “Bo no mester konfia ni bo planta di man, pasó e ta manda bo boka”. “Je mag zelfs niet je eigen hand vertrouwen omdat deze ook je mond beheerst”.

De tragiek van de pathetische omhelzing, die zich constant voortsleept van de ene beschaming naar de volgende, kan dus gevat worden in de innige fataliteit van de menselijke verhoudingen. Deze worden gekenmerkt door de herinnering aan de slavernij, die zo klip en klaar zichtbaar en voelbaar blijft door het kleurverschil van de huid. Men kán zichzelf niet bevrijden door bijvoorbeeld kleurloos te worden. Men ontsnapt niet aan elkaars dodelijke verbondenheid. List lijkt de enige uitweg te zijn.

[vervolg klik hier]

1) Willem van Lit, Atlantisch Rendez-vous, pag. 158 – 159.

2) Frente Obrero i’Liberashon, FOL, politieke partij op Curaçao.

3) Miriam Sluis, De Antillen bestaan niet, pag. 91. – 128.

4) Miriam Sluis, De Antillen bestaan niet, pag. 108.

5) Wim Rutgers, Tropentaal, 200 jaar Antilliaanse vertelkunst, pag. 26.

6) R.M. Allen, Diki manera? A social History of Afro-Curaçaoans 1863 – 1917, pag. 82.

Klik hier voor deel 1 , 2, 3, 4, 5, 6, 7 en deel 8.

Miriam Sluis: Distantie en sympathie

door Rosemarijn Hoefte

10-10-10: de datum waarop de Nederlandse Antillen als land werden opgeheven en het Koninkrijk der Nederlanden verder verbrokkelde zodat het nu bestaat uit vier landen en drie bijzondere gemeentes. Rond deze afsluiting van een tijdperk bestond er in Nederland wat meer belangstelling voor de eilanden in de Caraïbische Zee, maar over het algemeen is de interesse aan Nederlandse kant gering en dan ook nog vaak negatief. Miriam Sluis is een van de weinige Nederlandse journalisten die met enige regelmaat over de eilanden bericht. In Een koloniale speeltuin geeft de auteur in soepele stijl een beeld van de laatste vijf jaar van de Nederlandse Antillen: ze schetst de verhoudingen op de eilanden, tussen de eilanden, met Nederland en met de grote buitenwereld, lees Venezuela en de Verenigde Staten.

Sluis is op haar sterkst als ze de verschillende krachtenvelden op de eilanden observeert met een mengeling van distantie en sympathie. De hoofdstukken over St. Eustatius en St. Maarten zijn aanraders, maar over het algemeen komt de auteur toch niet veel verder dan het betere krantenartikel. Haar levendige beschrijving van de verkiezingen op Aruba in september 2009 doet een jaar later al weer gedateerd aan, omdat een diepere analyse van de Arubaanse politiek ontbreekt.

Dat gebrek aan echte diepgang kenmerkt het hele boek: het lijkt alsof de auteur op twee gedachten hinkt. Enerzijds gaat ze verder dan de publicaties gericht op de lezende toerist; anderzijds wil ze het leesbaar houden voor de abonnees van de NRC. Sluis poogt een paar rode lijnen in het verhaal te weven, zoals de geopolitieke positie van de Benedenwindse eilanden en de versterkte rol van Nederland. In ruil voor schuldsanering (1,7 miljard euro) krijgt Den Haag toezicht op de overheidsfinanciën en rechtshandhaving. Het zal de liefde tussen de partners in dit ‘gedwongen huwelijk’ waarschijnlijk niet doen toenemen (Sluis 2010: 11). Wat betreft de internationale geopolitieke situatie zijn de trefwoorden Hugo Chávez, George W. Bush, AWACS vliegtuigen en FOLs (Forward Operating Locations). Dat zijn strategische bases van het Amerikaanse leger op bestaande vliegvelden in El Salvador, Aruba en Curaçao. Officieel worden de vliegtuigen ingezet in de strijd tegen drugs, maar Chávez ziet de FOLs op de eilanden vlak voor zijn kust als een springplank voor een Amerikaanse invasie van Venezuela.

Over de verbale schermutselingen tussen Venezuela, Nederland en de Verenigde Staten brengt Sluis niets nieuws te berde; interessanter zijn haar observaties over de economische belangen van deze drie landen. Ze constateert dat steeds meer Nederlandse bedrijven (Shell, ABN Amro, Rabobank) Curaçao verlaten en dat het vacuüm wordt opgevuld door Venezolaanse investeerders die hun kapitaal elders willen inzetten en Amerikaanse bedrijven. Zo’n dertig pagina’s verder schrijft ze dat de economische invloed van Venezuela op het eiland kleiner wordt: ‘Door de instabiele financiële situatie in het Zuid-Amerikaanse buurland zijn steeds minder bedrijven actief op Curaçao’ (p. 62). Ik had graag meer gelezen over deze ‘de-hollandisering’ en ‘de-venezolarisering’ en zijn mogelijke consequenties voor de eilanden. Dat er op demografisch vlak sprake is van ‘internationalisering’ op de eilanden is bekend en al bijna een eeuw lang is in- en uitmigratie een belangrijke economische, sociale en demografische factor. Maar wat zijn de electorale en dus politieke gevolgen van de instroom van bijvoorbeeld Venezolanen, Colombianen en Dominicanen? Sluis stipt het af en toe aan, maar wat betekent het als kiesgerechtigde immigranten hun stempel gaan drukken op de politiek of andersom: als grote groepen buiten het politieke proces zijn geplaatst? En wat voor gevolgen heeft de ‘internationalisering’ van de bevolking voor die toch al gespannen relatie met Nederland?

Een koloniale speeltuin blijft teveel aan de oppervlakte om veel nieuwe inzichten op te leveren. Hoe zal de verhouding tussen de vier landen en de buitengewone gemeentes zich gaan ontwikkelen? Een informante zegt: ‘Er is geen funk’ (Sluis 2010: 239). Die opmerking lijkt de spijker op zijn kop te slaan; maar wat betekent dat voor de toekomst van het Koninkrijk der Nederlanden?

Zoutrif, ook geschreven door Miriam Sluis, is een heel ander boek. Het is een persoonlijk relaas van een zoektocht naar de geschiedenis van Curaçao, de huidige woonplaats van de auteur, en naar plantage Rif St. Marie in het bijzonder. Ze beschrijft haar verkenningstochten in de archieven en op de plantage zelf om zo te onderzoeken ‘of de erfenis van de slavernij als een verborgen gedragscode functioneerde. Een combinatie van versluierd verwijt en onbewuste onderdanigheid die ten grondslag lag aan de ongrijpbare broeierigheid die ik op straat voelde’ (Sluis 2008: 21). Ze gaat nog verder: heeft het slavernijverleden invloed op het staatkundige proces dat Curaçao een zelfstandig land, Pais Kòrsou, zal maken? De stijl verschilt van andere boeken van Sluis of een meer traditionele geschiedenis. ‘Opeens beginnen naast me twee bosjes te schudden. Ik blijf staan, roerloos. Het lijkt een boodschap, maar ben ik de juiste persoon om haar te ontcijferen? Langzaam loop ik verder het nieuwe Curaçao in’ (Sluis 2008: 11).

In Zoutrif kiest Sluis niet voor een chronologisch verhaal door een alwetende verteller, maar geeft ze verschillende actoren een stem: Hollandse kolonisatoren, slaven, een rotspunt en ‘Mirjam’ die over haar zoektocht – passie is misschien een beter woord – en haar twijfels en vragen vertelt. Hoofdstukken die in heden en verleden spelen wisselen elkaar af, maar de historische hoofdstukken, die strekken van 1688 tot 1969, zijn wel chronologisch geordend. Het is geen volledige geschiedenis van vierhonderd jaar Rif St. Marie, en dat is ook niet de bedoeling. Zoutrif is een voorbeeld van het momenteel populaire faction; door het af en toe ‘verlevendigen’ van gebeurtenissen, het gebruik van verschillende stemmen en het vervlechten van verschillende familiegeschiedenissen hoopt Sluis een breder publiek te bereiken. ‘Fact’ weegt echter duidelijk zwaarder dan ‘fiction’ in deze geschiedenis. Het boek bevat een verantwoording met verwijzingen naar archiefdocumenten, een personenlijst, een chronologisch overzicht, een woordenlijst en een bibliografie.

Met het verhaal van Rif St. Marie vertelt de auteur het verhaal van kolonialisme en slavernij en legt ze een verband met hedendaagse problemen, zoals de politieke polarisatie op Curaçao. Het verhaal reikt echter verder dan dit eiland. Zoals Mirjam Sluis zelf schrijft, ‘Rif vertelt een verhaal van onderdrukking en geloochende schaamte. Dat is niet alleen een Curaçaos verhaal’ (Sluis 2008: 22).

Miriam Sluis, Zoutrif, Amsterdam: KIT Publishers, 2008. 280 p., ISBN 978 90 6832 472 3, prijs € 19,50;
Miriam Sluis, Een koloniale speeltuin; De Antillen achter de schermen, Amsterdam: Prometheus / Rotterdam: NRC Handelsblad, 2010. 264 p., ISBN 978-90-446-1605-7, prijs €19,95.

Een koloniale proeftuin

door Quito Nicolaas

Een koloniale proeftuin is alweer het derde boek dat journalist Miriam Sluis schrijft over de ontwikkelingen op de Caribische eilanden voor de kust van Venezuela. Eerder publiceerde ze De Antillen bestaan niet (2004) bij Uitgeverij Bert Bakker en Zoutrif (2008) bij KIT-publishers. Haar nieuwste boek verscheen bij Prometheus i.s.m. NRC Handelsblad. Ditmaal plaatst zij het verhaal tegen de achtergrond van de geopolitieke ontwikkelingen in Zuid-Amerika. Sluis probeert op eigenzinnige wijze verslag te doen van sentimenten die onder het volk leven, die juist ten tijde van verkiezingen worden geuit.

Zoals in haar eerdere publicatie De Antillen bestaan niet, doet ze een uitstapje langs de verschillende eilanden. Bij het lezen van de boektitel ontstaat de indruk dat het gaat om de machtspelletjes tussen Nederland aan de ene kant en Aruba en Curaçao aan de andere kant. Althans van de moeizame betrekkingen tussen de regering van deze landen. Er doen verhalen de ronde dat de eilanden behalve als een achtertuin van Nederland ook als een proeftuin dienen. In dat geval is het interessant om een idee te krijgen van wat zich tussen de hoge heren afspeelt. De auteur heeft met de opzet van haar boek duidelijk er voor gekozen om the man on the street aan het woord te laten, waardoor je een beeld krijgt hoe zij tegen het politieke gebeuren aankijken en dit ervaren. Hetzelfde geldt voor de ambtenaren als uitgezonden kracht die hun verhaal doen.


Rivaliserende dynastieën
De familiemaatschappij die de zes eilanden zijn, worden doorgelicht. Een voorbeeld is Saba waar de families Johnson (Europa) en Levenstone (Caribische regio) om de macht dingen en waar de politieke oriëntatie langs etnische scheidslijnen loopt. Zo kan het gebeuren dat een neef van wethouder Johnson in de Koninkrijksministerraad als gezaghebber wordt benoemd. Niet vanwege zijn capaciteiten en bestuurlijke ervaring, maar louter omdat zijn familie tot het Europa-kamp behoort. Een vergelijkbare situatie van de heersende dynastieën tref je aan op Bonaire tussen de families Abraham (DP-partij) en Booi (UPB) en op Aruba tussen de familie Eman (AVP-partij) en Croes (MEP-partij). De situatie op Bonaire, waar je de gespannen sfeer tussen de lokale bevolking en de Nieuwe Nederlanders proeft, wordt treffend door de auteur opgetekend.

Geïnterviewden
Miriam Sluis laat haar verhalenvertellers uitgebreid aan het woord. Het resultaat is evenwel dat als je ze daarbij niet interrumpeert voor een vervolgvraag of om nadere uitleg een oppervlakkig verhaal ontstaat. Af en toe mis je een verdere diepgang van datgene wordt voorgeschoteld, want stel je eens voor dat zo’n schets van de werkelijkheid door anderen wordt overgenomen. Het reproduceren van sommige feiten en de volgorde waarin deze worden geplaatst, doet de vraag rijzen: hoe geloofwaardig is een journalist in haar verslaggeving? Hoe dan ook, het is de journaliste gelukt om een aantal kopstukken in die samenlevingen te interviewen en het schokkend relaas te registreren.

Informatisering
Door de jaren heen zijn deze Caribische maatschappijen door invloeden van buitenaf – als internet, media, mode-industrie – veranderd, maar dit is voorbehouden aan een kleine groep. Alleen de informatisering in de maatschappij is verder toegenomen, zoals tv-programma’s als Moru Bon Dia (Tele-Curaçao) en Nos Mainta (Tele-Aruba) laten zien. De samenleving is echter blijven steken op het niveau van de jaren zeventig. Dit zie je terugkomen in het beklag van de mensen en hun manier van denken in termen van verdeel en heers of van individuen en organisaties die als satellieten van de politieke partijen opereren.

Proeftuin
Jammer genoeg is de vraag niet voorgelegd of men denkt dat de situatie daadwerkelijk na 10-10-2010 zal veranderen? In die zin dat de corruptiepraktijken en het falend beleid worden aangepakt of dat de beeldvorming louter een ander gezicht krijgt. Of dat de statuswijziging van eiland naar land binnen het Koninkrijk enigerlei verbetering met zich meebrengt. Als we de recente ontwikkelingen van de laatste maanden als een eerste aanzet mogen beschouwen, dan is het met de regering-Schotte menens om bepaalde praktijken die door de jaren heen zijn scheef gegroeid, volledig uit te bannen.

Een koloniale speeltuin is een boek voor o.a. studenten die verkiezingsonderzoek verrichten, koninkrijksgenoten die geïnteresseerd zijn in het wel en wee van de eilanden, maar voor een breder publiek eveneens een lezenswaardig boek. Het biedt inzicht hoe het volk als kiezer over tal van zaken denkt en een standpunt heeft.

Miriam Sluis, Een koloniale speeltuin
ISBN 10 9044616056
ISBN 13 9789044616057

Een koloniale speeltuin?

door Yvette Cramer

NRC-correspondente Miriam Sluis beschrijft in haar nieuwe boek Een koloniale speeltuin de aanloop naar de ontmanteling van de ‘Nederlandse Antillen’. Ze reist daarvoor tot oktober 2010 alle zes de Nederlands-Caribische eilanden langs én peilt de stemming onder Nederlandse Caribiërs in de Bijlmer, de Caribische enclave in Nederland. Het beeld dat uit haar zorgvuldig opgebouwde verhaal naar voren komen, is weinig geruststellend. Gelóven Nederland én de zes overzeese gebiedsdelen wel in een toekomst? Is hun rol uitgespeeld, of moet het (post-)koloniale spelen nog beginnen?

Lees hier verder in Caribe Magazine

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter