blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Jagdew Eric

Nog steeds weinig wetenschappelijke publicaties

Op donderdag 5 december 2013 vond er een boekpresentatie plaats in het gebouw van de Institute for Graduate Studies and Research (IGSR). De titel van het boek is Verkenning in de historiografie van Suriname. Het boek is geschreven onder redactie van de historici Maurits Hassankhan, Jerome Egger en Eric Jagdew. Het boek is een product van de conferentie Geschiedschrijving van Suriname die in oktober 2012 werd gehouden. In het boek wordt een uiteenzetting gegeven hoe de geschiedschrijving zich vanaf 1940 heeft ontwikkeld. De boekpresentatie werd gedaan door dhr. Maurits Hassankhan. Tijdens de presentatie is naar voren gekomen dat er nog steeds te weinig wetenschappelijke publicaties plaatsvinden.

[uit Dagblad Suriname, 6 december 2013]

Nieuw boek geeft inzicht in geschiedschrijving

door Audry Wajwakana
Paramaribo – Met het nieuwe boek Verkenningen in de Historiografie van Suriname krijgt de lezer een beeld van de onderwerpen in de geschiedenis van Suriname, waar al over is gepubliceerd en welke meer verdieping behoeven. Ook vanuit welk perspectief die artikelen zijn geschreven wordt belicht. Het boek is het product van de conferentie ‘Geschiedschrijving van Suriname’ die in oktober vorig jaar door de Institute for Graduate Studies & Research (IGSR) en het IMWO werd georganiseerd.
Inzicht
Onder redactie van Maurits Hassankhan, Jerome Egger en Eric Jagdew hebben 24 auteurs uit Suriname, Nederland, India en Trinidad en Tobago meer dan twintig artikelen geschreven. In het 632 pagina’s tellend boek wordt behandeld hoe de geschiedschrijving van Suriname zich vanaf de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld. “Artikelen die vanuit een koloniaal standpunt zijn geschreven vooral met stereotypering van de verschillende bevolkingsgroepen komen ook voor”, zegt Egger. Volgens hem is er veel geschreven over marrons en Hindostanen en zijn de inheemsen over het algemeen in de geschiedschrijving minder belicht. Voor studenten en onderzoekers is het boek een aanbeveling om onderwerpen die minder belicht zijn of waar nog niet over is geschreven nader uit te zoeken. “Vooral nu we met onze nieuwe geschiedenisopleiding zijn gestart”, zegt Egger.

Buitenlanders

Het boek begint met vier artikelen over de dekolonisatie van de geschiedschrijving in het algemeen, waarna in de verschillende hoofdstukken specifieke onderwerpen worden behandeld. “Kabil Kumar van India heeft een artikel geschreven over de Indiase arbeiders en het artikel van Bridget Brereton van Trinidad en Tobago geeft bijvoorbeeld ook aan dat zij veel verder zijn met het schrijven van hun eigen geschiedenis”, indiceert Egger.
Een historica uit Nederland geeft in haar artikel aan hoe met beeldmateriaal de geschiedenis gesymboliseerd kan worden. Volgens Egger zijn de buitenlanders voor het boekwerk aangetrokken om inzicht te geven hoe ver die landen zijn met hun geschiedschrijving.

Het boek wordt op 5 december in het IGSRgebouw gepresenteerd. Op die dag wordt het verslag van de conferentie van vorig jaar aan de directeuren van het IGSR en het IMWO aangeboden. Het boek zal na de presentatie voor een gereduceerd tarief van SRD 100 verkrijgbaar zijn. Het ligt in de bedoeling dat het boek daarna in alle boekhandels te verkrijgen is.”
[uit de Ware Tijd, 29/11/2013]

Creolen, ontwaakt en ontwikkelt u!

Joop Vernooij: Creolenkerk en creools geloof

door Jerry Dewnarain

Zijn bijdrage is het langste artikel (34 pagina’s) in Ontwaakt en ontwikkelt u…. Hij opent met te stellen dat het algemene beeld in Suriname is dat de creolen christen zijn. Een prachtige openingszin, die mij nieuwsgierig maakte. Lange essays lees ik in het algemeen niet graag, want vaak genoeg slaagt de essayist er niet in helder en concreet te formuleren. Geen probleem bij Vernooij. Het is een informatief en verhelderend artikel, omdat de auteur gebruik maakt van veel cijfermateriaal (tabellen). Al in de inleiding legt de theoloog uit dat in Suriname niet alleen creolen christen zijn. Na deze etnische groep is er onder de hindostanen een grote groep christenen. De onderwerpen ‘creolenkerk en creools geloof’ zijn overigens complexe objecten volgens de schrijver. Wat Vernooij met zijn artikel doet: hij legt de wortels bloot van wat tot op heden door- en meespeelt in het christendom van de creolen. Hij doet dit door eerst het begrip creolenkerk uit te leggen dat rond 1900 in gebruik werd genomen door de broedergemeente, toen de Aziatische contractarbeiders ook christen werden. Deze materie wordt historisch behandeld en er wordt verwezen naar andere christelijke kerken in Suriname. Daarnaast legt hij uit dat voor veel creolen het creools geloof vaak van levensbelang is, wat te maken heeft met hun etnische identiteit. Vernooij behandelt voorafgaand de begrippen geloof, religie en kerk die vaak door elkaar worden gebruikt. Hij zegt dat in het Sranan er geen aparte begrippen zijn voor geloof (individuele intuïtie), religie (de vormgeving en beleving van geloof) en kerk (de sociale dimensie van geloof en religie). De auteur stelt verder dat zelfs het begrip ‘bribi’ (in ’t Engels belief) een leenwoord is. Voor religie is geen woord en kerki is ook een leenwoord. Vervolgens geeft hij een schets van het kerkelijk leven op basis van de ‘Koloniale Verslagen’ en verslagen van de ebg en de rooms-katholieke kerk in Suriname. Daarna wordt ingegaan op de geschiedenis van de creolenkerk, met name van de ebg en elementen van het religieus erfgoed der creolen. Verrassend vind ik het gegeven dat een karakteristiek der christelijke kerken stamt uit de koloniale tijd en dat deze kerken erg verdeeld waren. Ik wist wel dat er een verdeeldheid was tussen protestanten en rooms-katholieken, maar niet dat de hervormden en luthersen tegen de ebg waren. Wist u ook dat de christelijke kerken tegen de vrijmetselarij en andere instituties zoals de loge Concordia van de vrijmetselaars, waren? Of tegen de foresters en mechanics, terwijl het bij al die instituten voornamelijk creolen betrof? Wat de creolen meebrachten als religieuze bagage uit West-Afrika leefde voort op de plantages en onder de mensen in Paramaribo. De volksopera’s, de doe-spelen zijn enkele voorbeelden. Evenwel was de expressie verboden. Dat leidde tot de strategie van de-voorkamer-met-de-bijbel en de-achterkamer-voor-de-eigen-zaken: de voorzaal- en de bakadyari-strategie. Deze situatie werd ook wel kruis en kalebas genoemd naar een gedicht van Trefossa die christendom (kruis) en het eigen religieus erfgoed (kalebas) bijeenbrengt. Het gedicht verwijst naar de nauwe verbondenheid tussen christendom en winti. Die verbinding werkte goed en de mensen raakten eraan gewend. De slaven en ex-slaven hadden moeite met het christendom en hebben pogingen tot creolisering van het christendom gedaan. Dit is mijns inziens niet vreemd. Vernooij legt dit op pagina 159 duidelijk uit. Hij schrijft, dat in de wereld van de creool er plaats is voor vele zichtbare en vooral onzichtbare entiteiten, krachten, bewegingen en intuïties. Alles was nabij en dichtbij, dus niet zoals bij de christenen, waarbij alles geconcentreerd was (is) rond het kerkgebouw en een nieuwe samenhang – gemeente – van mensen. Het leven is van vroeg tot laat, van geboorte tot dood, geritualiseerd. Daar voorzag het christendom niet goed in. Vandaar dat het rooms-katholicisme met zijn sacramenten, ceremonies en heiligen de creolen aanspreekt. Het is daarom inderdaad verbazingwekkend, zoals Vernooij dat zelf aangeeft in zijn conclusie, dat de leiding van de christelijke kerken niet veel van de ondergrondse bewegingen in de bevolkingsgroepen oppikte, maar doorging met hun traditionele geest van rivaliteit en vooroordelen. Al met al, pater Joop Vernooij levert een grote bijdrage met zijn essay dat goed aansluit bij de titel van het boek.

Lila Gobardhan-Rambocus: Creolen en onderwijs

Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975 (Zutphen: Walburg Pers, 2001) is het proefschrift waarop Lila Gobardhan-Rambocus promoveerde. Een belangrijk werk vol informatie over de geschiedenis van ons onderwijs. Logisch dat zij in Ontwaakt en ontwikkelt u… het essay over creolen en onderwijs heeft geschreven. Het is een artikel met veel gegevens uit haar proefschrift, en niet altijd hebben die alleen betrekking op de creoolse bevolkingsgroep. Ze schetst in haar artikel een duidelijk beeld van de sociaaleconomische ontwikkeling van de creolen middels het onderwijs. Onderwijs had voor deze groep een grote betekenis, vooral na het ‘Staatstoezicht’ in 1873. De basis voor deze ontwikkeling werd al in de slaventijd gelegd. Godsdienstonderwijs was in de 17de en 18de eeuw belangrijk, vooral lezen en schrijven van bijbelteksten. De voertaal was Negerengels. Slaven mochten het Nederlands niet leren. Deze teksten werden uit het hoofd geleerd. Gebeurt het van buiten leren van bijbelteksten op bepaalde schooltypen niet nog steeds? Rekenen werd in de zeventiende eeuw en tot ongeveer 1750 niet gegeven op de scholen, althans niet aan slaven. In 1760 kwam de eerste school voor vrije mulatten en negers. Het betekent dat al in de achttiende eeuw deze groep tot welstand kwam. Het onderwijspeil was echter laag. Zeelieden, avonturiers, dansmeesters waren de onderwijzers toentertijd. Geen bevoegde leerkrachten dus. Het was de ebg die in 1754 probeerde onderwijs te geven aan slavenkinderen. Het hoofddoel was bekering der negerslaven en hun ‘beschaving’ bijbrengen. Missie en zending hebben een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van ons onderwijs. De zending begon rond 1831 en in 1844 mocht de ebg officieel scholen openen. Het doel was om jonge slaven op te leiden tot hulponderwijzer. Aan de slavenkinderen werden lezen, schrijven, bijbelkennis en godsdienstige beginselen onderwezen. De slaven werden in hun eigen taal opgeleid en ze mochten op hun plantage scholen openen, die de zending van tijd tot tijd inspecteerde. Vanaf 1854 kwam er een betere aanpak: de zusters van Roosendaal kwamen naar Suriname, speciaal voor het verzorgen van onderwijs. De voertaal was Nederlands. Na 1873 – de opheffing van het staatstoezicht – gingen mensen naar Paramaribo om zich daar te vestigen, maar velen hadden geen werk. Kinderen zwierven rond en veroorzaakten overlast. Om deze groep van de straat te houden werd vanuit de overheid in 1876 de leerplicht ingesteld. Als de ex-slaven niet massaal naar Paramaribo waren gekomen, was de leerplicht misschien nooit ingesteld of veel later, zoals dat onlangs op Aruba is gebeurd, pas in 2012. Gobardhan geeft in het artikel duidelijk de ontwikkeling van het onderwijs weer. De invloed die missie en zending erop hebben gehad wordt ook belicht, evenals de rol of bijdrage die de ebg heeft geleverd. Rond 1940 kende Paramaribo vier muloscholen en 26 lagere scholen. De scholen in de districten waren voor beperkt lager onderwijs en de scholen in het binnenland waren van het type blo en werden geëxploiteerd door de zending (15) en de missie (18). De voertaal was het Nederlands, maar op bijna alle scholen in het binnenland was de onderwijstaal het Negerengels. Hoewel er lang sprake is geweest van een negatieve beeldvorming, zegt Gobardhan in haar conclusie dat veel creolen het heft in eigen handen hebben genomen en hun eigen emancipatie hebben bewerkstelligd. Aanvankelijk vooral door het onderwijs.

Jack Menke: De wisselende betekenis van creool in Suriname

door Tessa Leuwsha

Dat het begrip creool rekbaar is toont socioloog Jack Menke aan in zijn bijdrage. Het onderwerp is boeiend en beslist interessant voor een breed publiek. Jammer dat het wetenschappelijke taalgebruik en de soms storende herhalingen dit bemoeilijken.

Het woord creool duikt aan het begin van het kolonialisme op voor een in de kolonie geboren blanke ter onderscheiding van de ‘zuivere’ blanke in Europa. Ook op vee was de term van toepassing. In de 19de eeuw kwam in Europa het wetenschappelijk racisme in zwang. Grondlegger Linnaeus plaatste al in 1735 het blanke ras bovenaan zijn hiërarchische rassenladder. Onder ras vallen uiterlijke en erfelijk bepaalde eigenschappen, met huidskleur als meest zichtbare indicator. Huidskleur werd dan ook synoniem aan ras. Toebedachte rassenverschillen in temperament en intelligentie dienden vooral een sociale constructie. In Brazilië bijvoorbeeld keurden de koloniale machthebbers de ideologie van vermenging (‘mestiçagem’) van blank en zwart af. Een grote groep kleurlingen zou een bedreiging voor de raciale hiërarchie kunnen betekenen.

Etniciteit benadrukt de verbondenheid van een groep in cultuur, taal en historie. Bij volkstellingen in Suriname zijn ras- en etniciteitgegevens belangrijke peilinstrumenten gebleken. Vraagstelling en formulering rond deze kenmerken wisselden echter nogal. Tussen 1921 en 2004 vonden er zeven algemene volkstellingen plaats. Ras – ook aangeduid als landaard – vormde in 1921 en 1950 nog een basiskenmerk, in de jaren zestig verdween het begrip ten gunste van etniciteit. Onder sociale en politieke invloeden verbreedde de aanduiding creool met de opname van de groep gemengden. Hindostanen groeiden in aantal, wat een bedreiging vormde voor de positie van creolen in de ambtenarij en in de politiek. In ieder geval op papier diende de demografische balans in evenwicht te blijven. Gevraagd naar het doel van etniciteitgegevens in volkstellingen reageerde het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) in 1972 als volgt: ‘Steeds weer wordt de vraag opgeworpen waarom wij bij elke volkstelling de bevolking naar landaard (…) onderscheiden. Naar ons gevoelen verschillen wij in etnisch opzicht zo zeer van elkaar (…) dat zonder meer voorbijgaan aan dit aspect van onze samenleving zou neerkomen op het miskennen van de aanwezigheid van een wezenlijk spanningsveld in onze gemeenschap.’Tegenwoordig wint binnen de eigen groep de term Afro-Surinamer het van creool.

Eric Jagdew en Martina Amoksi: De marrons in Suriname in de post-emancipatieperiode

Dit artikel van twee historici over de inburgering van marrons in de plantagesamenleving staat nogal los van de andere bijdragen in de bundel. Marrons hadden zichzelf al langere tijd van slavernij bevrijd, wat hun positie aanzienlijk van die van creolen deed verschillen. Meerwaarde van het artikel is de heldere beschrijving van de eerste zakelijke contacten tussen stadsbewoners en marrons, en van de beeldvorming ten aanzien van marrons. Na de afschaffing van de slavernij richtte de koloniale politiek zich op de voortzetting van de Surinaamse plantagelandbouw. Van de overgebleven plantages verbeterde de productie, hoewel dat ook in andere koloniën gold. Onverkoopbaarheid en ziekten gaven de grootschalige landbouw uiteindelijk de nekslag.

De integratie met marrons bestond in de 18de eeuw uit vredesverdragen, maar met de naleving van bepalingen liep het niet altijd even soepel: bosbewoners leverden niet graag weggelopen slaven uit. Na de periode van het staatstoezicht in 1873 beschouwde het gouvernement de marrons als een noodzakelijk arbeidsreservoir. Pogingen hen te werven liepen echter spaak: in geregeld werk zagen marrons een verkapte vorm van slavernij. Naast houtkap boden zij hun diensten aan als gidsen en vrachtvaarders in de opkomende goud- en balata-industrie. Hiermee viel een hoger dagloon te verdienen dan dat van de plantage- of stadsarbeiders. Niet zelden ontstonden er vanwege de hoge prijzen conflicten met houtopkopers of met klanten. In een poging tot beïnvloeding van de marrons stemde het gouvernement in met missie en zending in hun leefgebied. Rond 1900 kwamen bovendien contacten tot stand met leden van wetenschappelijke expedities die de marrons maar lui en onwillig vonden. Omgekeerd bleek uit een koloniaal verslag van 1904 dat marrons blanken als gierig en kwaadaardig beschouwden. Ook stadsbewoners hadden zo hun mening over marrons. De antikolonialist Anton de Kom schreef: ‘Wij, als kinderen keken naar hen op met een zekere angstige nieuwsgierigheid, als naar wilden (…)’. Marrons op hun beurt voelden zich helden boven de creolen die de slavernij op de plantages hadden uitgezeten. Negatieve beeldvorming over en weer bestond toen. En nu nog!

Jerome Egger (redactie): Ontwaakt en ontwikkelt U: Creolen na de afschaffing van de slavernij, 1863-1940. Paramaribo: IMwO, 2013. ISBN 987- 99914- 7-185- 3

Nieuw boek documenteert historie zwarten

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Het vastleggen van de Surinaamse geschiedenis wordt met Ontwaakt en ontwikkelt u, nog meer vervolmaakt. Dit nieuwe boek, uitgegeven door het Instituut voor Maatschappij en Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO), wordt vanavond uitgegeven. Onder redactie van Jerome Egger hebben zeven wetenschappers vanuit hun discipline de verschillende aspecten van creoolse nakomelingen laten optekenen in het boekwerk Ontwaakt en ontwikkelt u: creolen na de afschaffing van de slavernij 1863-1940.
 
 
 
Creool

Het boek komt voort uit een samenwerking tussen het IMWO van de Anton de Kom Universiteit en het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in Amsterdam. “Het eerste plan om de geschiedenis van de Afro-Surinamers te onderzoeken en vast te leggen, is in 2008 opgevat”, herinnert Egger zich. Na een seminar in 2010 over de vastlegging van de geschiedenis van nazaten van de slavernij, is besloten om in artikelvorm onderzoek te doen naar het onderwerp. In het eerste artikel wijdt Jack Menke uitgebreid uit over het ontstaan van het woord creool en de wisselende betekenis ervan. “Spaanse veroveraars noemden alle nakomelingen van Europa, creool. Dit gold voor blanken, niet blanken en zelfs dieren”, weet Egger. Ook voor Suriname heeft het woord een bepaalde betekenis gehad. “Menke heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van de volkstelling statistieken vanaf 1921 tot de jaren zeventig, waarover hij vanavond een inleiding zal geven.”

Economisch actief
In het artikel ‘Langzaam ontwaken’ geeft Egger een overzichtvan een aantal sociaal-economische ontwikkelingen die plaatsvonden bij de creolen vanaf 1873. “Na het Staatstoezicht is er een duidelijk beeld gegeven in welke branches de creolen economisch actief waren. Van landbouw, goud, balata tot de ambtenarij en onderwijs in de twintigste eeuw.” De vijf andere onderzoekers zijn Lila Gobardhan-Rambocus over creolen en onderwijs, Joop Vernooij onderzocht creolen in de kerk en het creoolse geloof. Alex van Stipriaan onderzocht Paranen tussen stad en bos, een complexe Afro-Surinaamse ontwikkeling. Eric Jagdew en Martina Amoksi onderzochten de Marrons in Suriname in de post-Surinaamse periode; de moeizame integratie in de plantage-samenleving.

Stimulans
“Dit boek moet een stimulans zijn voor andere groepen om hun eigen geschiedenis vast te leggen”, zegt Egger. Op den duur zal er van alle losse stukjes van de geschiedenis één geheel gevormd kunnen worden. Het boek telt 280 bladzijden en zal volgend week in de boekhandels verkrijgbaar zijn. Tijdens de presentatie die gehouden wordt in het IGRS-gebouw op het universiteitsterrein, zal het boek voor een gereduceerd tarief worden aangeboden.

[uit de Ware Tijd, 21/06/2013]

His/her Tori over dekolonisatie van de geschiedschrijving

door Els Moor

In juni 2010 kwam het eerste nummer uit van His/her Tori. Het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek (IMWO) bood de initiatiefnemers onderdak. Jerome Egger, Eric Jagdew en Hilde Neus-van der Putten vormden de redactie. Het doel, geformuleerd in het ‘Ten geleide’ van het nummer: ‘Het tijdschrift wil een forum zijn voor zowel docenten geschiedenis als studenten om te publiceren over de Surinaamse geschiedenis in de breedste zin van het woord […] Er wordt gezegd dat wij zelf onze geschiedenis moeten (her)schrijven. Er is nu een gelegenheid om dat inderdaad te doen.’    

Het is een geweldige prestatie van de redactie dat het tijdschrift nog bestaat. Vorige week kwam keurig op tijd nummer 3 uit. Je kunt wel mooie idealen hebben in dit land, maar de uitvoering ervan volhouden? Dat heeft deze redactie gedaan en daarvoor verdienen ze een groot compliment, temeer daar de kwaliteit alleen maar toegenomen is. Het tijdschrift ziet er aantrekkelijk uit, in A4-formaat, met een herkenbaar omslag en functionele illustraties. Bij elk artikel zijn bovendien de geraadpleegde bronnen duidelijk en correct vermeld.   Dit derde nummer is een themanummer. Centraal staat de vraag wat er in Suriname gebeurd is op het gebied van geschiedschrijving en opleiding van leerkrachten geschiedenis. Binnenkort start de bacheloropleiding geschiedenis aan de Anton de Kom Universiteit. Dat is een mooie aanleiding om een momentopname te maken van de ontwikkeling op het gebied van de geschiedschrijving en het geschiedenisonderwijs in Suriname. Behalve vijf artikelen in het kader van dit thema worden twee historici die lang hebben meegedraaid, in het zonnetje gezet: Eugène Gessel en ‘goeroe boeroe’ André Loor. Terecht: zij betekenen veel binnen de ontwikkeling van de eigen vastlegging van de Surinaamse geschiedenis.    

Het eerste artikel, van Eric Jagdew, slaat meteen de spijker op de kop met de titel: ‘Dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving’. Waarom is de dekolonisatie op dit gebied uitgebleven? Jagdew geeft een overzicht van de geschiedschrijving over de kolonie Suriname vanaf de 18de eeuw tot nu, bijna 37 jaar onafhankelijk. Waarom is er na de onafhankelijkheid zo weinig eigen geschiedschrijving uit de bus gekomen? Hierover bestaan verschillende meningen. Een voorbeeld: verscheidene wetenschappers in Nederland, onder anderen Gert Oostindie, beweerden in een publicatie van 1999 dat ‘Suriname meer consumeert dan produceert op dit gebied’. Sandew Hira gaf deze vraag een andere dimensie in 2009 door de beschuldiging aan Nederlandse historici dat ze ‘wetenschappelijk kolonialisme’ bedrijven. In een eigen artikel in dit nummer van His/her Tori gaat Hira dieper in op het begrip dekolonisatie, door de Franstalige ‘décoloniseur’ Frantz Fanon erbij te halen en zijn opvattingen en geschriften te vergelijken met wat er in Suriname gebeurt. Dekolonisatie is een kernbegrip binnen de stof  van deze His/her Tori.  

In zijn artikel geeft Jagdew veel overzichtelijke informatie over wat er sinds de 18de eeuw allemaal is vastgelegd en hoe dat gebeurde. Een belangrijk voorbeeld: tussen 1789 en 1955 zijn er 90 almanakken verschenen met veel informatie. Momenteel worden ze gedigitaliseerd. Binnen de Surinaamse ontwikkeling is de oprichting van de Surinaamse Historische Kring (SHK), in 1951 al, een belangrijke stap. Belangstelling kweken binnen Suriname voor de eigen geschiedenis en die van anderen is de kerndoelstelling van deze organisatie. Toen al werd aangedrongen op een eigen Nationaal Archief dat aan al de professionele voorwaarden zou moeten voldoen om het eigen archiefmateriaal te herbergen. Het feit dat het archiefmateriaal van de Surinaamse historie in Nederland was opgeslagen, was ook een minpunt dat de eigen ontwikkeling hier tegenwerkte. Mede door de grote inzet van Maurits Hassankhan is nu bereikt dat er in Paramaribo een Nationaal Archief is dat aan alle eisen voldoet en dat archiefmateriaal uit Nederland hier zijn plaats krijgt. Wetenschappers, leerkrachten en studenten kunnen voor hun onderzoek vaak al terecht in het Nationaal Archief aan de Jagernath Lachmonstraat. Ook Maurits Hassankhan noemt de grotere mogelijkheid tot onderzoek door het archief en Rita Tjien Fooh-Hardjomohamed, hoofd van het archief, besteedt er een artikel aan. Ze beschrijft de voorwaarden waaraan het archief moest voldoen, die Nederland stelde als medefinancier voor de bouw van het Nationaal Archief.      

Het artikel van Eric Jagdew geeft veel inzicht in wat er gedaan wordt in verband met de dekolonisatie van de geschiedschrijving en wat de problemen hierbij nog steeds zijn. Tekort aan wetenschappers die onderzoek kunnen doen vooral. Doordat er te weinig leerkrachten zijn voor de verschillende opleidingen, moet iedere historicus lesgeven. Hopelijk vermindert dit probleem binnenkort. De masteropleiding geschiedenis start immers aan de universiteit met 15 studenten. Over enkele jaren zal er meer mogelijk zijn. Over onderzoek gesproken: een probleem dat niet naar voren komt is dat van de recente geschiedenis, met name van de jaren ’80. De waarheid zal boven tafel moeten komen om vooral de jeugd inzicht te geven in onze recente geschiedenis. Een officiële uitspraak in de rechtszaak betreffende de Decembermoorden zou al een hele stap zijn.       In Maurits Hassankhans artikel is het belangrijkste onderwerp het Nationale Geschiedenissymposium van 1985. Behalve dat zijn er veel overlappingen met het artikel van Jagdew. Hij zou ‘het kort houden’, maar zijn bijdrage telt toch 13 pagina’s. Vanuit het symposium werden er veel aanbevelingen gedaan aan de regering, op het gebied van het archiefwezen (is gerealiseerd), onderwijs, goede investering van krachten in curriculumontwikkeling, met name wat betreft de samenstelling van geschiedenisboeken voor voj en vos (van voj is gerealiseerd), trainingen van leerkrachten, enzovoort. Ook werd aandacht gevestigd op het belang van ‘oral history’ en training in onderzoekstechnieken op dat vlak. Er zijn veel positieve ontwikkelingen geweest, maar de dekolonisatie van de geschiedenis is nog niet voltooid, aldus Hassankhan. De verschuiving van de geschiedschrijving vanuit het buitenland naar Suriname is daarbij een belangrijk punt.    

Het artikel van Jerome Egger gaat over de geschiedenisopleiding van het IOL. ‘Een dynamische opleiding’ staat al in de titel. Egger hield in 1996 het openingscollege van de opleiding, dat nooit gepubliceerd is. Hij gebruikt gegevens uit dat college voor zijn artikel. Hij beschrijft vooral hoe het geschiedenisonderwijs in Suriname, vooral aan toekomstige leerkrachten plaatsvond. Het Didactisch Instituut (DI), opgericht in 1966 neemt daarbij een belangrijke plaats in. In 1969 kwam de naamsverandering van DI naar IOL. Eugène Gessel en Jozef Siwpersad (1944-2007) zijn historici die een zeer belangrijke rol gespeeld hebben bij de dekolonisatie van het geschiedenisonderwijs. Siwpersad was een van de eerste studenten van Gessel op het DI. Later zette hij zijn studie voort aan de universiteit van Groningen en promoveerde op het proefschrift De Nederlandse regering en de afschaffing van de Surinaamse slavernij. In zijn artikel geeft Jerry Egger duidelijk aan dat de opleiding aan het IOL steeds meer gericht werd op het leraar-zijn. Dat is die dynamiek: theoretisch, maar vooral ook praktisch.   Dat er uitgebreid aandacht wordt besteed aan Eugène Gessel en André Loor, is goed. Hans Breeveld laat zien wie Eugène Gessel is. Hij belicht zijn rol binnen geschiedschrijving, onderwijs en politiek, van binnenuit. Over André Loor heeft Helga Banks een artikel en Hilde Neus een gesprek met hem. In dat gesprek is het gedeelte over ‘oral history’ interessant: wat is waar en wat is fantasie?    

Binnen het thema van dekolonisatie is het artikel van Sandew Hira belangrijk. Hij sluit aan bij de ideeën van  Frantz Fanon (1925-1962), afkomstig van Martinique, gestudeerd hebbend in Frankrijk en tijdens de periode van de strijd om onafhankelijkheid van de Algerijnen tegen Frankrijk, werkzaam als psychiater in Algerije. Hij stierf een jaar voordat Algerije onafhankelijk werd. Twee belangrijke boeken heeft Fanon geschreven: Zwarte huid, blanke maskers (1952), de titel is veelzeggend, en De verworpenen der aarde (1962). Wat betreft dekolonisatie was Fanon principieel. Bij dekolonisatie moet iedere relatie tussen het onafhankelijke land en de vroegere kolonisator zo zijn dat het gedekoloniseerde land op geen enkele manier meer van het vroegere moederland afhankelijk is. Dit gaat met ‘strijd’ gepaard, zoals in Algerije en andere Afrikaanse landen. Sandew Hira sluit daarbij aan. Decolonizing the mind is de titel van zijn boek.  

Hira onderscheidt twee benaderingen van wat dekolonisatie der geschiedschrijving is en achter elke benadering zit een visie op het kolonialisme. De eerste benadering is die vanuit vijf dimensies, de geografische, economische, politieke, sociale en mentale. De laatste houdt in dat het kolonialisme kennis over zichzelf produceert in een mens- en maatschappijbeeld, waardoor zijn ware aard van ‘onderdrukking en uitbuiting’ (kapitalisme? christendom? – E.M.) gemaskeerd wordt. Aan de dekoloniserende geschiedeniswetenschap dus de taak om te ‘ontmaskeren’. De tweede opvatting over het wetenschappelijk kolonialisme is die waarin het wordt gezien in termen van de vraag: ‘Wie produceert historische kennis?’ in plaats van: ‘Wat is de kennis die geproduceerd wordt als gevolg van dekolonisatie?’ Deze benadering hebben volgens Sandew Hira verschillende in Nederland wonende wetenschappers, onder anderen Gert Oostindie. Het verband met de taal is hierin een belangrijk element. Alle gekoloniseerde naties worden immers geconfronteerd met de taal van de koloniserende naties. Taal is vooral een begrippenkader dat de inhoud van de woorden bepaalt. Taal is niet neutraal!    

Sandew Hira geeft voorbeelden van titels van wetenschappelijke werken waaraan men kan zien of een werk koloniserend of dekoloniserend is. Van Gert Oostindie: De parels en de kroon. Het koningshuis en de koloniën, wijst in ieder geval naar een koloniale sfeer. Of van Armand Zunder: Herstelbetalingen. De “Wiedergutmachung” voor de schade die Suriname en haar bevolking hebben geleden onder het Nederlands kolonialisme. Of je het nu eens bent of niet met het principe van ‘herstelbetalingen’, de titel is duidelijk dekoloniserend! Hira geeft ook voorbeelden van werken waarin de slavernij als ‘wreedheid’ wordt opgevat. Sommige slavenhouders maken die opvatting waar, anderen niet. Wat is slavernij dan? Maar er zijn ook boeken waarin het gaat om het consequente ‘systeem’ van onderdrukking en uitbuiting.   Het artikel van Sandew Hira geeft veel stof tot nadenken over het principe van dekolonisatie. Niet iedereen zal het met hem eens zijn, maar het is een onderwerp dat veel aandacht behoort te hebben in publicaties, lezingen en uiteraard binnen het geschiedenisonderwijs. En het is daarbij goed om kennis te nemen van voorbeelden uit het verleden van andere landen, van voortrekkers in dekolonisatie. Het is tenslotte een universeel onderwerp, niet alleen Surinaams.   Een interessant tijdschrift, His/her Tori.Dit nummer geeft beslist een aanzet tot meer ‘dekolonisatie van de geest’ in wetenschappelijke publicaties en vooral ook in het onderwijs. Grantangi!    

IMWO, AdeKUS: His/her Tori, nummer 3, juli 2012

Een glimp van een nieuwe toekomst

door Sandew Hira

“Beste meneer Hira,
Met veel interesse lees ik uw columns op starnieuws.com. Ik studeer geschiedenis aan de universiteit van Groningen. Voor mijn masterscriptie doe ik onderzoek naar de invloed van het koloniale verleden op de relatie tussen Nederland en Suriname, die ik vergelijk met de relatie tussen België en Congo. In uw columns, artikelen en boeken presenteert u een visie op dit koloniale verleden die ik graag in mijn onderzoek zou willen verwerken. Is het mogelijk om met u in contact te komen?”

Dit verzoek kreeg ik begin mei per email van Hanneke Hofman. Ik beschouwde het als een routine verzoek en mailde terug: bel maar op.
Ze wilde niet bellen, maar persoonlijk langskomen. Helemaal uit Groningen, drie uur reizen van Den Haag.
Ze kwam bij me thuis, installeerde zich aan de eettafel met haar notebloc en begon: “Nederland en Suriname hebben een gemeenschappelijk verleden, een gemeenschappelijke band. Hoe kijkt u aan tegen die band?”
Ik: “Slavernij en kolonialisme waren een misdaad tegen de menselijkheid, net als de Joodse holocaust. Onze band is net als de band tussen de Jood en de nazi. Alleen een gekoloniseerde geest meent dat we blij moeten zijn met die gemeenschappelijke geschiedenis en die gemeenschappelijke band, alsof we samen veel plezier en leuke avonturen hebben beleefd tijdens slavernij en kolonialisme. Dekolonisatie van de geest betekent dat we moeten ophouden om dit valse beeld te schetsen van onze geschiedenis en zeggen hoe het werkelijk was: Nederland heeft met slavernij en kolonialisme een historische misdaad gepleegd in Suriname. En dat is niet iets om samen trots op te zijn.”

Zo, dacht ik bij mezelf, dat is nu opgehelderd.
Maar Hanneke ging door: hoe zit het met het Afrikaanse aandeel in de slavernij? Raak je met herstelbetalingen de Nederlanders niet in hun portemonnee en schep je niet meer tegenstellingen? Sinterklaas is diep geworteld in onze samenleving? Etc. etc.
Ik ging uitvoerig in op haar vragen.
Op enig moment veranderde haar houding. Ze zei: “Onze koloniale geschiedenis is niet iets waar ik trots op ben. Ik weet niet of ik me verantwoordelijk moet voelen voor wat onze Nederlandse voorouders hebben gedaan. Mijn eigen voorouders waren geen slavenhandelaren of bezitters van plantages, maar het is wel deel van onze geschiedenis als natie. Draag ik nu ook persoonlijk verantwoordelijkheid voor ons koloniaal verleden? Hoe moet ik daarmee omgaan?”

Ik raakte van mijn stuk door haar opstelling.
Hanneke is een leuke meid. Een jonge, knappe vrouw van in de twintig. En ze zat er ook echt mee. Ik zag haar worstelen met het Nederlandse koloniale verleden en wist even niet wat ik moest zeggen. Met mijn verstand hield ik het rationele verhaal over de verhouding tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid voor historisch onrecht, met de nodige voorbeelden van hoe in andere landen hiermee wordt omgegaan. Mijn gevoel vroeg zich af: moet ik haar nu geruststellen en voorkomen dat ze opgezadeld wordt met een gevoel van persoonlijke schuld? Hier zat een jonge Nederlandse vrouw voor me die vanuit een integer gevoel voor rechtvaardigheid worstelt met het koloniale verleden van haar land. Dat vind ik op zichzelf al nieuw en hoopvol, maar vooral ook inspirerend. Ze had mijn dochter kunnen zijn. Aan de ene kant wilde ik haar geruststellen en voorkomen dat ze een persoonlijk schuldgevoel ging ontwikkelen. Aan de andere kant zijn daar de harde feiten van de historische misdaad die de Nederlandse natie heeft gepleegd, net als de harde feiten over de Duitse natie die een historische misdaad heeft gepleegd met de holocaust. De verhouding tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid wordt dan plotseling meer dan een wetenschappelijke discussie. Het wordt iets emotioneels.

We eindigden de sessie met een lunch. Mijn vrouw kwam erbij. We spraken over haar studie, ouders, wonen in Groningen etc. Ze vertrok daarna voor een reis van drie uur naar huis.
Mijn vrouw zei: “Wat een leuk meisje! Hoe ging het interview?”
Ik: “Ze vroeg wat ik vond van de gemeenschappelijke band tussen Nederland en Suriname.”
Mijn vrouw: “Oh nee, wat heb je gezegd?”
Ik: “Ik maakte de vergelijking met de band tussen de nazi en de Jood.”
Mijn vrouw: “Jij, altijd met die dingen van je! Zo’n lieve meid, en je zadelt haar op met de last van een koloniaal verleden. Straks wordt ze depressief!”
Ik: “Je onderschat haar. Ze wordt niet zo gauw depressief. Weet je wie haar scriptiebegeleider is?”
Mijn vrouw: “Wie?”
Ik: “Doeko Bosscher.”
Mijn vrouw: “Doeko Bosscher!!??”
Prof. Dr. Doeko Bosscher is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Groningen. In mijn column over Anton de Kom in Starnieuws bij de viering van 35 jaar onafhankelijkheid had ik kritiek geuit op zijn positieve bespreking van de mislukte biografie van Rob Woortman en Alice Boots over De Kom.
Boscher mailde me naar aanleiding van mijn column: “U lijkt me vol haat en rancune te zitten, ook jegens mij.” Daarmee was de toon gezet voor een scherpe en kribbige correspondentie tussen ons. Ergens in die correspondentie echter feliciteerde hij mij met 35 jaar onafhankelijkheid. Het klonk oprecht. Een uitgestoken hand moet je nooit weigeren, heb ik geleerd. Ik besloot om niet te mailen, maar te bellen om hem persoonlijk te bedanken voor zijn felicitatie.
Bosscher was gevraagd om les te geven aan de nieuwe masteropleiding geschiedenis van de Anton de Kom Universiteit. Naar aanleiding van de correspondentie met mij trok hij zich terug van de opleiding.

Hanneke wordt opgeleid door Bosscher. Toen ik haar worsteling met het koloniale verleden observeerde, bedacht ik me dat haar begeleider geweldig werk doet. Ik besloot Bosscher te mailen en hem te complimenteren met zijn werk.
Een nieuwe mailcorrespondentie ontstond tussen ons in een geheel andere sfeer en op een geheel andere toon. Doeko stelde voor om in Amsterdam een discussie te houden met zijn studenten over mijn visie op het kolonialisme.
Afgelopen week waren ze in NiNsee om met mij en directeur Artwell Caine in gesprek te gaan.
Dezelfde worsteling die ik bij Hanneke zag, zag ik bij Doeko en zijn studenten. Zij stelden hun vragen. Artwell en ik gaven onze antwoorden. Dat ging in een kritische sfeer van openheid en debat.
Op enig moment vertelt Doeko over zijn dochter die met een Surinamer is getrouwd en in Suriname woont. Hij gaf uiting aan zijn diepe afkeer van de PVV. In zijn verhaal herkende ik wat alle vaders voelen voor hun kinderen en hun zorgen voor de toekomst. Net als Hanneke heeft Doeko me met zijn verhaal emotioneel geraakt.
Het is niet gemakkelijk: aardige integere mensen wier land zich schuldig heeft gemaakt aan een misdaad tegen de menselijkheid voorhouden dat er zoiets is als een collectieve verantwoordelijkheid voor historisch onrecht en tegelijkertijd sympathie voelen voor hun worsteling en diep in je hart hen toewensen dat ze er zonder kleerscheuren uit kunnen komen.

In de bijeenkomst bij NiNsee zag ik een flits van een hoopvolle toekomst temidden van een harde realiteit waarin we vandaag leven. In die week hoorde NiNsee dat de VVD-CDA-PVV regering had besloten om per 31 december 2012 de subsidie aan NiNsee stop te zetten (een handtekeningenactie is aan gang via www.ninsee.nl
In diezelfde week besloot Roy Groenberg, alias Kaikusi, om in Amsterdam het boek van Lawrence Hill getiteld Het Negerboek te verbranden vanwege het gebruik van de term Neger. Kaikusi is, net als ik, een anti-kolonialist, maar deze actie keur ik ten stelligste af. Waarom? Omdat het verbranden van boeken komt uit een traditie waar wij ons ver van zouden moeten houden, namelijk die van de nazi’s, die op grote schaal boeken verbranden als teken dat de vrijheid van meningsuiting definitief ten einde was gekomen. Die vrijheid is iets waar we voor zouden moeten vechten. Lawrence Hill moet je met argumenten bestrijden en niet met een boekverbranding als je het niet met hem eens bent.

Afgelopen week kreeg ik een andere realiteit onder ogen: de correspondentie van de werkgroep bestaande uit Maurits Hassankhan, Eric Jagdew en Jerry Egger, die in februari volgend jaar een conferentie voorbereiden over geschiedschrijving op de Anton de Kom Universiteit. De heren hadden me gemaild en verteld dat ik alleen welkom was als ik op “rationele en correcte wijze” wilde mee discussiëren. Maar ze weigerden om mij te vertellen wat “rationeel en correct” is, zodat je het risico moet nemen dat je ter plekke moet horen wat je niet mag zeggen. Exit Sandew Hira.
Armand Zunder, die later ook een uitnodiging ontving, stelde dezelfde vraag en hij kreeg het volgende antwoord van Hassankhan mede namens Jagdew en Egger: “De regels en normen die doorgaans in de geschiedwetenschap gelden. Wat die regels zijn, zullen de deelnemers uit de historisch wetenschappelijk literatuur moeten halen.”
Dit antwoord is typerend voor het bedenkelijke niveau van de werkgroep. Het wekt de indruk alsof er een wetenschappelijke discussie aan de gang is over wat “rationeel en correct” is en daar ook overeenstemming over zou bestaan. Maar ze hebben die onzin ter plekke verzonnen om mij uit de conferentie te weren. Er bestaat helemaal geen algemeen geaccepteerde stelling in de geschiedwetenschappen over wat “rationeel en correct” is. Ze kunnen geen enkele bron aanwijzen waaruit blijkt dat die overeenstemming wel bestaat. Het is je reinste boerenbedrog.
Ze denken: In het land der blinden is éénoog koning; niemand weet dat we het verzonnen hebben en niemand gaat het controleren.
Mijn oproep dat wetenschappelijke conferenties geen beperkingen zouden moeten leggen op de vrijheid van meningsuiting, werd beantwoord met stilzwijgen. Ik werd uitgesloten van de maildiscussie over de conferentie, die gewoon doorging. Alex van Stipriaan stuurde een mail rond waarin hij mijn opstelling karakteriseert als een “kruistocht tegen een aantal van ons” en pleit tegen “een te openbare bijeenkomst”. Ook die mail werd niet naar mij gestuurd. Zo werd voorkomen dat ik een weerwoord kon formuleren: het principe van hoor en wederhoor is onbekend in dit gezelschap. Ik ontving de mail via via.
In een andere mail schrijven ze dat ze niet alleen “rationeel en correct” willen discussiëren. Ze willen uitsluitend “positieve krachten” hebben op de conferentie. En daar hoor ik volgens hen niet bij. Double exit Sandew Hira.

Het is net als in die oude dagen op de plantage. De blanke meester roept: “Houdt die opstandige marrons weg van de plantage!” En de basja’s Hassankhan, Jagdew en Egger reageren gezagsgetrouw. Ze sluiten de poorten van de plantage en houden de wacht voor de meester.

Zo te zien wordt deze conferentie van de Anton de Kom Universiteit een vergadering van braveriken, van wie verwacht wordt dat ze in nederigheid en onderdanigheid applaudisseren als de meester aantreedt.
In november 2010 was mijn waardering voor Doeko Bosscher ver beneden nul. Ruim een half jaar later is mijn respect voor hem torenhoog gestegen nu ik hem beter leer kennen. We zijn het niet altijd met elkaar eens, maar zijn integriteit en intellectuele moed om samen met zijn studenten het debat met mij aan te gaan, hebben dat respect bij mij doen groeien.
Hanneke en Doeko hebben me een glimp van een nieuwe toekomst laten zien, die helaas nog ver weg is voor Suriname.

[van Starnieuws, 27 juni 2011]

Debat in Den Haag over 35 jaar onafhankelijkheid

Het afgelopen 35 jaar heeft veel betekend voor de Surinaamse geschiedenis. De viering van 25 november 1975 wordt dit jaar in Den Haag o.a. georganiseerd door KennisKring Nederland-Suriname, Milanfestival Zuiderpark, Radio Vahon FM en Radio Amor FM. Zij organiseren een debatavond.

Het programma
19.00 – 19.30: inloop en ontvangst.
19.30 – 20.15: Duo-inleiding van Sandew Hira en Eric Jagdew, met o.a.
-Φ- Wat hebben 35 jaar onafhankelijkheid de Surinaamse bevolking gebracht.
-Φ- Welke lessen kunnen getrokken worden uit deze periode.
-Φ- En, hoe zou de komende 35 jaar eruit kunnen zien?
20.15 – 21.00: Interactie met de zaal.
21.00 – 22.00: Gezellig samenzijn onder genot van een hapje en een drankje.

Informatie over de inleiders:
Sandew Hira, de schrijversnaam van Dew Baboeram, is historicus en econoom. Hij heeft meer dan 20 boeken en talloze artikelen geschreven over o.a. geschiedenis en kolonialisme. Hij is auteur van o.a. het boek over Eddy Jharap en de geschiedenis van Staatsolie waarin onder meer de economische ontwikkeling van de onafhankelijkheid wordt behandeld.
Hij is nu bezig met de productie van een 40-delige encyclopedie van de koloniale geschiedenis van Suriname. Sandew Hira is directeur van het International Institute for Scientific Research IISR.

Eric R. Jagdew is historicus en heeft geschiedenis gestudeerd aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) en de Universiteit van Amsterdam (2008). Van 1998 tot en met 2006 heeft hij als leraar geschiedenis en curriculumontwikkelaar gewerkt op het HAVO en de afdeling Curriculumontwikkeling van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling. Thans is hij als voltijdse onderzoeker, werkzaam op het Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO) van de Anton de Kom Universiteit van Suriname.

Datum: donderdag 25 november 2010
De locatie : Centrum Ons Huis, Beatrijsstraat 120, 2531 XE te Den Haag.
Toegang: gratis, om organisatorische redenen aanmelding gewenst.

Programmacoördinator: Robby Makka. U kunt zich aanmelden via 06 54748655 of 06 26218099

Een eigen tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur: His/her Tori

door Els Moor

His/her Tori, nr 1 verscheen in juni 2010. Het is een belangrijke, zelfs feestelijke gebeurtenis, de verschijning van het eerste nummer van een tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur, van binnen uit. ‘Is het het begin van iets moois, of het einde van een leuk idee?’, is de best wel realistische vraag in het ‘ten geleide’ van de redactie die bestaat uit Jerome Egger (links op de foto naast Harold Jap A Joe), Eric Jagdew en Hilde Neus-van der Putten. Een Surinaams tijdschrift met bijdragen van in Suriname schrijvende gevestigde en beginnende deskundigen, dat is de grote uitdaging en het is een geruststellend feit dat het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek ( IMWO) van de Anton de Kom Universiteit van Suriname onderdak biedt aan dit initiatief.

Geschiedenis is voor iedereen: voor hem (his) en haar (her), voor jong en oud, voor studenten en geïnteresseerden. Aan ons allen de taak om dit tijdschrift levend te houden. Niet alleen op het IOL en de universiteit, maar ook op middelbare scholen, in bibliotheken en in boekwinkels moet het aanwezig zijn, zodat iedereen er kennis van kan nemen. De medewerkers zijn docenten en studenten en belangrijk is het dat het tijdschrift ‘leesbaar’ is, dus niet vol staat met voor de gewone lezer onbegrijpelijke wetenschappelijke termen.

Hieronder volgen besprekingen van de artikelen.
‘Een verdwenen tak van de Surinaamse literatuur: Volksepen en volkstoneel in Suriname’ door Narinder Mohkamsing
Dit artikel gaat over hindostaanse orale volksliteratuur. Het is jammer dat de titel dat niet aangeeft. De Surinaamse volksliteratuur houdt wel wat meer in dan wat oorspronkelijk uit India kwam. Het artikel geeft veel informatie, overzichtelijk ingedeeld met duidelijke tussenkoppen. Mohkamsing geeft een overzicht van de volksliteratuur in India en vervolgens die binnen de hindostaanse literatuur in Suriname. Een belangrijk onderscheid dat hij geeft is dat in een ‘grote traditie’, van de hogere klassen, in het Sanskriet, een klassieke taal en een ‘kleine traditie’ in regionale talen en dialecten. Tot de ‘grote traditie’ behoort bijvoorbeeld Rám-lí, spel van Ráma, dat jaarlijks wordt opgevoerd in Suriname, pas geleden nog te Leiding 9, verdeeld over zeven dagen . In het artikel wordt informatie gegeven over de uitvoeringspraktijken, vooral tijdens de contractperiode, met alle ups en downs van dien. Tot slot beschrijft Narinder Mohkamsing de inhoud van de verschillende verhalen. Rijk materiaal dus, met een uitgebreide literatuurlijst. Het artikel is geen essay; het geeft geen visie, geen lijn en het gaat als een nachtkaars uit, geen slot, conclusie of terugblik.

‘Renovelling the Past: A Suriname woman rewriting history’ door Hilde Neus
Dit artikel, nota bene over het werk van Cynthia McLeod, staat in het Engels in het tijdschrift. Dat misstaat wel, vind ik en bovendien lezen mensen hier graag over het werk van Cynthia McLeod en dan is het toch het prettigste in een taal die je dagelijks spreekt en leest. Het is een verkorting van de presentatie die Hilde Neus hield in mei 2008 op de ACWWS-conferentie (over literatuur van vrouwen in het Caraïbisch gebied) te Grenada .
Hilde Neus begint met een overzicht van historische romans vóór Hoe duur was de suiker. Dan brengt ze ons terug naar de presentatie bij VACO in de Domineestraat in 1987. Een moeilijke tijd; suiker was schaars. In de etalage van de winkel stonden papieren zakken met zand in verband met de titel van de roman, maar natuurlijk dachten veel mensen dat er suiker in was. Gevolg: dikke rijen voor de winkel!
Uiteraard is er een samenvatting van de inhoud en de plaats binnen de historie. Bekende stof voor de lezer! Hoe duur was de suiker is immers de meest populaire roman hier geworden. In het begin ging het bezoek van hand tot hand. De eigen historie wordt er op een boeiende manier van binnen uit in beschreven, met veel Sranan erin. Helemaal in die moeilijke tijd, maar ook nu nog spreekt dat de Surinaamse lezer aan. Neus geeft ook de receptie weer: hoe werd het boek ontvangen door critici. Dat was hier heel positief, later in essays ook zakelijker en afstandelijker en in Nederland kritischer. Michiel van Kempens recensie heeft als laatste zin dat Hoe duur was de suiker geen literatuur is. Dat verwekte hier woede. (Van Kempen op de foto in het midden, rechts Mc Leod, links Jit Narain.) In het artikel staat leuke beelden voor verschillende visies op literatuur. Die in Europa lijkt op een ui. Met vele lagen, die je afschilt en dan kom je tot de kern, waardoor je gaat huilen! Hier heb je suikerriet. Een lange steel met segmenten, geen lagen; gewoon van top naar wortels, stevige wortels en het suikerriet zelf smaakt zo lekker zoet! Een goed artikel dus, jammer van het Engels.

‘Van Vernederlandisching naar Surinamisering: Het geschiedenisonderwijs in Suriname’door Eric Jagdew
Ook dit is een heel bruikbaar artikel. Het geeft een overzicht van de ontwikkeling van het onderwijs in Suriname in het algemeen in verschillende periodes. Van ‘onderwijs binnen de slavenkolonie’ tot en met’ Onderwijs binnen de soevereine staat Suriname na 1975’. Die ‘Vernederlandisching’ staat geboekt van 1863 tot 1945. Het koloniale bestuur voerde toen zo’n politiek Zwijgzame onderdanen, dat wilde Nederland en in die tijd kwamen er ook veel broeders en priesters die vanuit christelijke visie onderwijs gaven. Geschiedenis komt pas laat op het Europese rooster en dient vooral om vaderlandslievendheid aan te kweken. Na 1945 wordt het onderwijs, en ook het geschiedenisonderwijs steeds meer eigen, Surinaamser en nu is die ontwikkeling al ver gevorderd. Goed dat dit allemaal zo overzichtelijk is vastgelegd, met een lange literatuurlijst erbij.

‘Acht december 1982 in de geschiedschrijving van Suriname’ door Jerome Egger
Jerome Egger valt met de deur in huis en is verder ook steeds ‘to the point’ in dit praktische en goed leesbare artikel. Geen vage inleiding, in de eerste zin al de kern: ‘De geschiedenis van Suriname na de militaire coup van 25 februari 1980 is niet voor iedereen een gemakkelijk onderwerp om over te praten’. Ook binnen het onderwijs, voj en vos, geeft dit problemen, hoewel de leerlingen en studenten graag informatie erover willen. De gebeurtenissen uit die tijd, vooral van 8 december 1982 liggen vaak nog gevoelig en studenten staan er totaal verschillend tegenover, door hun leeftijd en door hun houding ten opzichte van de huidige president van Suriname. Egger heeft besloten de mo-B-opleiding geschiedenis via een module met deze stof bezig te laten zijn, ‘Historiografie van Suriname voor mo B-studenten’. Surinamers moeten zelf hun standpunt over gevoelige zaken in de historie kunnen bepalen. Daarom liet Egger zijn studenten (14, in verschillende leeftijden, waarvan 12 al lesgeven) veel artikelen lezen, vooral over de gebeurtenissen rond 8 december 1982. Vooral veel artikelen van hier, met verschillende meningen. Daarnaast gebruikte Egger de documentaire Het dilemma van Fred Derby (2003), gemaakt door Sandew Hira en Yvette Foster. Met het materiaal gingen de studenten aan het werk. Alle studenten schreven een essay en enkele hielden een presentatie met discussie. Heel duidelijk was hoe groot de meningsverschillen waren. Hoe ga je daar in de klas mee om? Dat was het grote dicussiepunt. Docenten zelf moeten zo neutraal mogelijk zijn, was een belangrijke conclusie. Egger zelf straalt dat op een voortreffelijke manier uit in zijn artikel. Hij geeft belangrijke conclusies: dat studenten geleerd hebben kritisch om te gaan met geschreven materiaal over de eigen geschiedenis en hoe bruikbaar ook audiovisuele producties zijn in een klassensituatie. Een artikel dat niet alleen over moeilijke geschiedenisstof gaat, maar vooral over het vinden van de ideale didactiek voor zulke lessen..

‘Wilfred Teixeira en de ontwikkeling van het toneel- en hoorspel in Suriname’door Eartha Grootfaam
Van Eartha Grootfaam is het artikel over Wilfried Teixeira. Het is een bewerking van haar afstudeerscriptie voor mo-a geschiedenis. In een tijd waarin vooral Europees toneel in Suriname aanzien had, heeft Wilfred Teixeira (1920) werkelijk Surinaamse toneel (zowel wat taal als inhoud betreft) geïntroduceerd, zelfs in Thalia. Zijn stukken zijn in het Sranan en gaan vaak over voor gewone mensen herkenbare maatschappelijke toestanden. Teixeira is ook 24 jaar lang actief geweest als schrijver en producent van hoorspelen. Ook die gaan meestal om dagelijkse problemen. Velen zullen hem nog kennen van populaire series, zoals Famirie Misma. Veel mensen bleven ervoor thuis! Eartha Grootfaam benadrukt in haar artikel dat Teixeira het fundament gelegd heeft voor wat we nu kennen als ‘echt Surinaams toneel’. Wilfred Teixeira is nu 90 jaar en heeft vele onderscheidingen gekregen tijdens zijn lange loopbaan. Wat volgens mij in zo’n artikel niet thuishoren zijn ups en downs van Teixeira’s ambtenarencarrière. Liever was Grootfaam dieper op de thematiek van zijn toneel- en hoorspelen ingegaan dan de lezers te vergasten op minder leuke details in zijn werkleven. Die horen thuis in een uitgebreide biografie.

‘Van inheems dorp naar stedelijke woonwijk: Bernarddorp nader bekeken’ door Meredith Woei
Ook dit artikel, over de ontwikkeling van Bernarddorp, inheems dorp in de Para (foto hierboven), is de bewerking van een mo-a- geschiedenisscriptie. Het is een leuk artikel. Je kunt de geschiedenis van Bernarddorp zien als een miniatuur van die van het hele land Suriname: ondanks verschrikkelijk veel dyugu dyugu op bestuurlijk gebied, heeft het dorp zich ontwikkeld tot een modern dorp met electriciteit, waterleiding en telefoonaansluiting, ‘echte’ huizen en een bevolking die niet afhankelijk is van kostgronden. Bernarddorp ontleent zijn naam aan een bezoek van prins Bernard in 1950, die zo graag een ‘echt’ inheems dorp wilde zien. Ook de dyugu dyugu rond zijn bezoek, de financiële bijdrage die hij wel of niet deed en die in ieder geval het dorpsbestuur nooit bereikte, zijn herkenbare zaken die eigenlijk nu nog spelen in de verre inheemse dorpen van ons land.

Het blad wordt afgesloten met een recensie vaneen studente in het kader van de module ‘recensies schrijven’ en een fotoreportage van de 40ste ACH (Association of Caribbean Historians) Conferentie in 2008 in Paramaribo. Of dit hier passende bijdragen zijn? Ik twijfel.

Tot slot:
Wij feliciteren de redactie van His/her Tori met dit eerste nummer waarin leerkrachten, studenten en geïnteresseerden stof kunnen vinden die interessant is, maar vooral bruikbaar voor onderzoek en onderwijs. Veel achtergronden worden er gegeven, maar ook praktische aanwijzingen. Jan Bongers en Ton Wolf hebben hun werk goed gedaan: er zitten nauwelijks onrechtmatigheden in betreffende taal en stijl. Het kan natuurlijk altijd nóg beter. Hopelijk gaat de redactie zelf ook grondig evalueren. Welke lengte moeten artikelen hebben, wel of niet in het Engels, of ook een Engelse versie voor de landen in de buurt? Samen oefenen in echt boeiend schrijven zou ook een idee zijn. ‘Het begin van iets moois? Of het einde van een leuk idee?’ Het eerste, hoop ik!

IMWO/ADEKUS: His/her Tori. Tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur. Nr.1, juni 2010

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter