blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Bakboord Nellie

Anansi: Stoelriemen vast!

Eigentijdse verhalen van Surinaamse schrijvers. Deze anansitoribundel is voortgekomen uit een project van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in Paramaribo en uitgevoerd door de Schrijversvakschool Paramaribo in maart 2016. read on…

Ham Tau en Tau té

door Nellie Bakboord

Surinamers weten dat Ham tau en Tau té geen Chinese familienamen zijn. Bij het horen van Ham tau en Tau té gaan wij samen watertanden. Lekkernij op azijn. Bijna elke Chinese winkel verkocht zuurgoed. Die enorme flessen op de toonbank bij Philip staan op mijn netvlies. Als kind kon ik er uren naar kijken. Zodra ik wat centjes had rende ik naar Philip op de hoek van de Prins Hendrik- en de Regentessenstraat. Zakgeld kende ik niet. read on…

Een Buru tori

door Nellie Bakboord

“Sommigen verzwijgen de armoede. Maar bij veel Buru’s was het armoe troef. Mijn ouders moesten dagelijks de eindjes aan elkaar knopen.” Ik luister aandachtig naar de nu 69-jarige Thea van Brussel die openhartig vertelt over vroeger. Zij is één van de nazaten van de Nederlandse kolonisten. Deze kolonisten waren arme boerengezinnen uit de Betuwe en de Veluwe die in 1845 naar Suriname vertrokken. read on…

Een Boeroe tori

door Nellie Bakboord

Arme boerengezinnen uit Nederland werden in de negentiende eeuw onder valse voorwendselen naar Suriname gelokt. Nellie Bakboord sprak met een aantal van hen. read on…

Niagara falls. En meer

door Nellie Bakboord

Over Toronto wil ik het hebben. En natuurlijk over mijn familie daar. Wim en Viveca die Suriname eerst inruilden voor Holland. Jaren geleden. Niet veel later werd Holland ingeruild. Voorgoed. Voor Canada. Toronto. Toen ik in december samen met Viveca en Urmila in Paramaribo rondreed had ik geen flauw besef wat Canada allemaal te bieden heeft. Behalve dat wat bijna iedereen weet. read on…

Madeirese Surinamers

door Nellie Bakboord

Als ik met Cynthia Brandflu, één van de nazaten van de Portugezen uit Madeira, in gesprek ga over deze groep contractarbeiders, zeg ik dat ik een persoonlijk verhaal wil horen. Zij verwijst mij liever naar het stuk wat ze in 2006 geschreven heeft in Wi Rutu. “Mijn artikel in Wi Rutu vertelt het verhaal van de Portugezen uit Madeira die naar Suriname kwamen.
Wi Rutu is een tijdschrift van de Stichting voor Surinaamse Genealogie. Een halfjaarlijkse uitgave. Het stuk ga ik lezen. Dat staat. Jammer dat juist die uitgave in mijn boekenkast ontbreekt. Ik dring een beetje aan en krijg haar persoonlijke verhaal. Ook zij stelt zich vragen waar nazaten mee zitten. Vooral vragen die beginnen met ‘waarom’ en ‘wanneer’. Aan mijn schrijftafel voel ik de boosheid van Cynthia wanneer ze zegt dat zij het ‘zat’ is dat de groep contractarbeiders uit Madeira nergens wordt herdacht. Met name in het jaar 2013 waar herdenking van de afschaffing van de slavernij centraal staat. Plus de aandacht voor de nakomelingen van de Chinese, de Hindostaanse en de Javaanse contractarbeiders. “De Madeirezen”, zegt ze, “hebben ook als contractarbeiders op plantages gezwoegd en zijn er als ratten gestorven. Ze moeten ook herdacht worden.” Uit mijn jeugd ken ik familienamen die ik nu pas in verband breng met Madeira. Gouveia, Dos Ramos, Vasconcellos, Miranda, Correia, Gonsalves, Texeira, Rodriques, Defaria, Fiqueira, de Gama, Balanco, Moniz.
Sommigen ken ik van school, sommigen uit de Prins Hendrikstraat. Mijn straatje. Als kind sta je er niet bij stil wie waar vandaan komt. Nu wil ik alles weten. Ik moet, voor ik Cynthia aan het woord laat, op de kaart kijken waar Madeira precies ligt. Madeira. Een eilandje in de Atlantische oceaan. Behorend tot Portugal. Bijna recht boven de Canarische eilanden. Brandflu zat met onbeantwoorde vragen. Waarom verlieten zij hun schitterend eiland om te emigreren naar een verre bestemming? Zouden zij hun achtergebleven familieleden ooit terugzien? Hoe was het leven in hun geboortestreek? De eerste Madeirezen kwamen in 1853 naar Suriname. Ze waren eigenlijk op weg naar Brits-Guyana, Demerara.
“Mijn overgrootouders van moederskant kwamen uit Madeira. Mijn overgrootvader rond 1880 en wanneer de moeder van mijn overgrootmoeder naar Suriname kwam, weet ik nog steeds niet. Ik vermoed dat zij bij de groep contractarbeiders hoort. Ik heb Portugees bloed, van moederszijde. Mijn vader is Creools/Indiaans/Europees en heeft niets met Madeira te maken. Op 6-jarige leeftijd vertrok ik naar Nederland. Ik ken de Portugese nazaten die in Suriname wonen niet persoonlijk; behalve mijn familieleden.
Mijn overgrootvader, Nunes Agrella, was geen contractarbeider. Hij kwam op eigen gelegenheid naar Suriname. Hij had winkeltjes op verschillende plantages en hij kocht in 1917 een groot deel van plantage Rac a Rac waar hij koeien hield en boten bouwde. Boten bouwen leerde hij ook aan zijn zoon en kleinzoon. Behalve Rac a Rac, had hij een woning in de stad. In de Costerstraat. Zijn dochters kregen bij hun huwelijk elk een huis. Ook in de Costerstraat. Zijn vrouw, de Simoes, overleed al op 32-jarige leeftijd en liet hem met zes kinderen achter, vijf dochters en één zoon. Zijn dochters huwde hij uit volgens de Portugese traditie met in Suriname woonachtige Portugezen. Zijn enige zoon werd naar het grootseminarie in Trinidad gestuurd. Deze ontmoette daar een Portugese vrouw en werd geen priester meer. De derde generatie, de kleinkinderen van de immigranten, zijn bijna allemaal met niet-Portugezen getrouwd onder wie mijn moeder, haar broer en zuster, neven en nichten. Eén kleinzoon in Amerika is getrouwd met een Portugese vrouw, die ook de achternaam ‘Agrella’ droeg evenals mijn familie. Da Silva, Azevedo, de Freitas, Gomes, Netto en Abreu, familienamen die in mijn stamboom voorkomen. “Iedereen”, zegt Cynthia en ze klinkt strijdvaardig, “die Portugees bloed heeft en afstamt van bovengenoemde Portugezen uit Madeira mag mij aanspreken.”
Historia: Immigratie uit Madeira
Heel weinig is er gepubliceerd over de groep Portugezen uit Madeira. Cynthia Brandflu, afstammeling van voornoemde bevolkingsgroep, heeft onderzoek gedaan naar de herkomst van haar voorouders en hun komst naar Suriname. Het lag in de bedoeling dat het Nationaal Archief een kleine expo zou opzetten in verband met de herdenking van de komst van deze groep. Echter, vanwege de technische problemen in het NAS, kan deze expo niet meer worden gehouden.
Uit het onderzoek van Brandflu blijkt dat de eerste contractarbeiders vanuit Madeira op 15 augustus 1853 in Suriname arriveerden. Hun komst was aan het toeval te danken. Ze waren eigenlijk op weg naar Brits-Guyana (Demerara) maar door een vergissing voer hun schip de Surinamerivier op.
Deze eerste groep werd in 1854 gevolgd door een van 155, die met de schoener (schip) Libania en Adelaida naar Suriname kwam. Immigratiewetgeving bestond er toen nog niet. Om de komst van meer immigranten aan te moedigen, verleende het gouvernement echter faciliteiten en stelde regels vast. Latere pogingen om meer Madeirezen naar Suriname te halen hadden desondanks niet veel succes. In 1863 kwamen er nog 36 Madeirezen over en nadat het op grond van de Emancipatiewet mogelijk was geworden om premies toe te kennen bij aanvoer van immigranten, kwamen er in 1864 nog 188 uit Madeira. Hiermee kwam een einde aan de contractmigratie van Madeirezen, want een nieuwe poging in 1884 mislukte. In latere jaren zijn er nog immigranten uit Madeira en Brits-Guyana naar Suriname gekomen, echter niet meer als contractarbeiders maar als vrije immigranten.
In totaal zijn van Madeira 500 immigranten als contractarbeider naar Suriname gekomen, van wie ongeveer 60% mannen, 20% vrouwen en 20% kinderen. Op de plantages was de sterfte onder hen groot: van de 224 migranten uit de jaren 1863-1864 bijvoorbeeld, was binnen drie jaar de helft overleden. In het Koloniaal Verslag van 1855 schuift de gouverneur de schuld van de sterfte in de schoenen van de bevolkingsgroep.
De meeste migranten gingen na afloop van hun contract terug naar Madeira. De achterblijvers verlieten de landbouw en zochten een bestaan in de handel. In 1879 waren er in Paramaribo circa 25 Portugese winkelzaken; in 1898 was dat aantal gegroeid tot 50. De Madeirezen zijn volgens Brandflu desalniettemin nooit tot een belangrijke handelsgroep uitgegroeid, vanwege hun kleine aantal en door de concurrentie van de Chinezen en de Libanezen.
Bronvermelding: Cynthia Brandflu, artikel Wi Rutu: De Portugese immigranten uit Madeira
Koloniaal verslag 1855
[uit de Ware Tijd, 22/06/2013 en 14/08/2013]

Boosheid

door Nellie Bakboord

Een verschrikkelijk boosheid maakte zich die dag in Amersfoort van mij meester. Een soort boosheid waarbij het lijkt alsof je alle controle van beheersing verliest. Van alles schoot er door mijn hoofd.

read on…

Een niet-alledaagse biografie

door Nellie Bakboord

In mijn herinnering scheen de zon die ochtend driftig toen mijn vader langs het Sint Vincentius ziekenhuis de Prins Hendrikstraat links insloeg. Met zijn vrouw en drie kinderen en de kleine auto volgeladen.

read on…

Mijn vader: Willy Soemita

door Nellie Bakboord­
Sandra Soemita is het met de kop van het artikel eens. “Hiermee”, zegt ze, “ zet ik een beeld neer zoals ik Willy Soemita zie. In zijn rol als vader. Met mijn verhaal heb ik dan een beeld wereldkundig gemaakt”. Terwijl Sandra dit zegt, tovert zich een glimlach op haar gezicht. Tovert? Als je Sandra een beetje kent, dan ken je haar gezicht. Open, en vriendelijk. Altijd.
Ik vroeg Sandra om met mij in gesprek te gaan over haar vader. “Niet over zijn politieke loopbaan of geleverde politieke prestatie”, zeg ik haastig. “Niets over politiek”. Ik wilde gewoon weten wat voor vader schuil ging achter de politicus Soemita. Hij stapte in de voetsporen van zijn vader. Iding Soemita, Sandra’s grootvader. Dat wist ik al. En ik weet ook nog precies, hoe Sandra die dag reageerde. We zaten aan mijn donkerbruine eettafel, midden in mijn woonkamer en smulden die dag, met meerdere gasten van mosselen. Een deel was gekookt in witte wijn. Een deel in bier. Sandra zat recht tegenover mij, keek me aan en moest eventjes nadenken. Zag ik een lichte twijfel? Niemand had haar eerder gevraagd wat voor vader Willy Soemita was. Dat hoorde ik haar denken. En misschien twijfelde haar koppie, maar haar pretoogjes verraadden haar enthousiasme. Kort daarna was het: hand erop! Sandra en ik hadden een deal.
Die woensdagavond trotseerde ik die krachtige wind. Guur. Een oostenwind. Onherkenbaar vermomd, door capuchon, muts en roodgrijze wollen sjaal druk ik op het afgesproken tijdstip op de deurbel.
In Sandra’s woonkamer is het aangenaam warm en stijlvol ingericht. En er heerst een serene rust. Een voorwaarde om ongestoord in gesprek te blijven. Terwijl een pot geurige thee napruttelt luister ik vol interesse naar een dochter die zorgvuldig naar woorden zoekt. Woorden die ervoor moeten zorgen dat van pappa een beeld wordt neergezet zoals zij hem kent. “Streng”, zegt ze. “Ouderwets in de opvoeding. Toegewijd. Verantwoordelijk.” Ze herhaalt nogmaals dat papa streng was. “Aan zijn houding kon je aflezen wat hij bedoelde. Daar is mijn vader goed in. Nonverbaal. Zijn lichaamstaal spreekt boekdelen. Maar hij is vooral erg ijdel. Hij is al drie keer uitgeroepen tot man van het jaar. Het ging om ‘welldressed’. Kleding en presentatie”. Voor mij zit een dochter die trots uitstraalt. Zonder te interrumperen luister ik verder. “Hij heeft een walk-in-closet, en alles moet altijd passend. Met zijn dochters gaat hij graag shoppen. En hij gaat elke twee weken naar de kapper”. Sandra lacht breeduit, vult onze glazen aan met heerlijke rode wijn en presenteert hierbij verleidelijke hapjes. Willy Adang Soemita is geboren op 1 maart 1939 in Commewijne. Daar heeft hij de lagere school doorlopen. Bijna letterlijk citeer ik Sandra.
“Mijn vader komt uit een nest van zeven. Twee jongens. Vijf meisjes. Mijn vader is de oudste. Zijn ouders hebben hem behoorlijk verwend. Hij werd ‘anders’ behandeld. Iding, mijn opa, besprak alles met hem. Hij werd meer betrokken en kreeg meer verantwoordelijkheden. Een aparte treatment. Misschien gebeurt dit in meer gezinnen. Je weet toch? Zijn eten werd apart gezet. Altijd. Of hij kreeg als eerste. Ik ken mijn vader als een hartelijke man. Hij beschikt over een charismatische uitstraling. Toon je interesse, dan staat hij voor je open. Met mijn vader kan ik goed sparren. Urenlang praten wij over wat de wereld bezighoudt. Politiek is zijn ding. Ook daarover spar ik graag met hem. Hij leest graag en analyseert snel. Hij is vaak naar Mekka geweest. Hij is een Imam en kent Arabische gebeden uit het hoofd”. ”Sandra”, zeg ik knipogend, “ik zoek een onhebbelijkheid”. “Huishoudelijk werk”, roept ze spontaan en gaat, alsof ze goed wakker is, rechtop zitten. “Hij houdt er echt niet van. Mijn moeder heeft hem verwend. Alleen zij mocht voor hem koken. Zij kent zijn lievelingsgerechten”. “En,” zeg ik, “werd jij door je pa verwend?” Terwijl Sandra zichtbaar teruggaat in de tijd vertelt ze zachtjes: “Mijn verjaardagswens kwam uit. Een schommel. Voor mijn achtste. Die dag, ik zat in de schoolbus, passeerde een vrachtwagen met daarop een schommel. Maar in tegengestelde richting. Toen ik thuiskwam bleek dié schommel mijn cadeau”. Toch slokte de politiek hun vader op. “We moesten hem altijd delen. Maar als wij hem nodig hadden, was hij er.”
aaybaya@gmail.com

“Een bijzonder huis”

door Nellie Bakboord

Met dezelfde belangstelling, noem het gezonde nieuwsgierigheid, blijf ik in 2013 vastberaden op mijn doel afstappen. Een beetje brutaal, maar ik stond in ieder geval op de hoogste trede van een vrij kleine stoep. De stoep van het geboortehuis van Anton de Kom in de gelijknamige straat. Ik keek die dag een stukje brutaler via een verleidelijk openstaand raam naar binnen. Terwijl ik mijn ogen pijlsnel de kost geef, roep ik keurig netjes ‘klop klop klop, goedemorgen’ en zie direct in mijn linkerooghoek een jongedame. Midden in de woonkamer waar De Kom meerdere kopjes koffie moet hebben gedronken. De Anton de Komstraat  is een vrij drukke straat. Over en weer gaan snel en langzaam verkeer. Schuin tegenover het huis staat, aan de overkant van de straat, in de felle ochtendzon een groepje mannen rond de dertig elkaar het ene sterke verhaal na het andere te vertellen. Eén van die mannen zit heel relaxed op het zadel van zijn brom terwijl de rest met volle aandacht luistert. Ze hebben schijnbaar alle tijd.  

De jongedame stopt, als door een wesp gestoken, abrupt met haar bezigheden, groet vriendelijk terug en begeeft zich naar het open raam. In die tussentijd overval ik haar met een tiental vragen, wacht geen antwoord af, maar kijk intussen naarstig naar binnen alsof ik iets kan ontdekken wat mij aan De Kom kan herinneren. Het is tenslotte zijn geboortehuis, waarvan ik overigens benieuwd ben of het een museum gaat worden. Ik las dat men in 2003 gestart was met de sloop en herbouw, maar kan nergens info vinden wat er hierna zou gebeuren. Voor het huis staat een prachtige gedenkplaat. ‘Binnen een kijkje nemen’ willen de huidige bewoners niet meer. “Mijn vader wil niemand meer binnenlaten”, zegt Norita. In het verleden kwam Jan en alleman een kijkje nemen in het geboortehuis van de Kom. Men maakte foto’s en beloofde trouw die op te sturen. Ook kwamen er mensen langs, volgens Norita, familieleden van de Kom die toezegden het één en ander te komen opknappen. “Tot nu toe”, zegt ze, “is er niets opgeknapt en heeft maar één persoon een foto gestuurd”. Norita klinkt niet eens verbitterd als ze mij dit vertelt, maar uit het verhaal begrijp ik dat het beter is niet te hosselen voor een rondleiding. Wel laat ze me die ene foto zien.

Intussen probeer ik een voorstelling te maken van hoe de jonge Anton hier gewoond moet hebben. Zelfs vragen die er op dat moment niet toe doen, schieten door mijn kop. Zouden er tussen de planken documenten te vinden zijn die destijds uit veiligheid zorgvuldig verstopt werden? Een plankenvloer is een niet ongebruikelijke bewaarplek. Misschien zou ergens op het erf een diep gat gegraven zijn. Ook een bewaarplek. Voer voor archeologen of nieuwsgierige mensen zoals ik. Als ik op mijn tenen sta zie ik slechts een klein stukje van het erf, maar als er toch iets gevonden zou worden, dan zouden die voorwerpen iets kunnen vertellen over die jongeman zijn leven. Aan de prikkels in mijn rug voel ik dat de heren aan de overkant me scherp in de gaten houden. Misschien houden ze onderling wel kraak dat ik niet binnen gelaten word. Intussen vertelt Norita honderduit. “Beneden is een woonkamer, keuken en één kamer. Boven zijn er twee. Bad en toilet hebben wij bijgebouwd. Op het kleine erf staat een kersenboom en voorop twee manjabomen. Ook ik ben hier geboren dus we wonen er langer dan 23 jaar. Het huis stond leeg en mijn ouders konden het destijds via familie van Anton de Kom huren. Wij zijn geen familie maar ik besef wel dat wij in een bijzonder huis wonen.”

Is het voor een wassie?

door Nellie Bakboord

Op de tweede dag van het jonge nieuwe jaar zit ik aan mijn lange donkerbruine eettafel met daarop diverse heerlijke schaaltjes. Schaaltjes gevuld met onverpakte restjes, nog uit het verse oude jaar. Kaasjes, toastjes en, zoals gebruikelijk, half leeg gedronken flessen wijn. Een tafel kortom, om heerlijk aan te zitten nadenken over wat komt en over wat gaat. Overpeinzen. Beschouwen. Diep nadenken. Twee januari 2013. Een glas borgu doen we dit keer niet. Volgens John moest ik allang ook aan de Appleton. December 2011 liet ik me, voorzichtig nippend, terwijl hij met zijn pretoogjes verwachtingsvol bleef kijken, glimlachend overtuigen. Nu staat standaard bij mijn voorraadje naast de borgu een 750 ml dikke fles Aplleton Estate. Extra. Zacht van smaak en verlangend naar meer. “John mi gudu, vanaf mijn donkerbruine eettafel, ‘thanks a lot”. Een betere tip in 2011 had ik niet kunnen krijgen. John, altijd boordevol humor, is de oudste broer van Shirley. Heel Suriname kent hem. Terwijl ik na een slokje verder knabbel op een toastje, laat ik mijn voetjes rusten op een daarvoor bestemd voetenbankje. Een direct merkbaar aangenaam gevoel in mijn rug. Een niet onbelangrijke houding bij het overpeinzen en tegelijk een blik werpen in 2013. Door mijn kop schieten opvallend veel positieve gebeurtenissen. Je zou dan denken dat een sweet watra tegen het eind van zo een jaar niet echt meer nodig is. Een sweet watra voor nog meer geluk en meer welzijn?
Heel eventjes verschijnt een gebeurtenis langs mijn hersenen. Rakelings. Wildwest-taferelen. Op mijn netvlies. Toen cowboys aan landjepik deden. Typerend uit wildwestperiodes. Anno 2012 eigenlijk ondenkbaar in Paramaribo. Cowboys, op paarden gezeten, stofwolken achter zich latend. Gewapend met revolvers. In Suriname wonen misschien geen cowboys maar je zal hen die zich als zodanig opstellen de kost geven. Met plezier geef ik Nina op 31 december de kost. Vijf schepjes poedermelk in 150 cc  gekookt water. Goed schudden. Dat zei haar vader, met een vette knipoog tegen een ervaren grootmoeder vlak voordat hij, pontificaal gekleed, op weg ging naar een owruyari party. Nina liet geen traan. Deed beide handjes rondom de fles en dronk. Teug voor teug. Mooiere jaarwisselingen zijn sprookjes. Nina’s tevreden gezichtsuitdrukking liet zien dat ze, als bewijs hiervan, met haar opoe wilde boksen. Nina en ik zitten nu al op één lijn. ‘Op één lijn zitten’ brengt me terug naar mijn lieve moeder. Wij zaten ook op één lijn en hadden dezelfde interesses. Een vrouw die als een kind zo blij altijd van geluk straalde.  Oudjaar kocht ik voor haar bij de bloemist mooie vuurrode geurige rozen. Geurige rozen en een brandende kaars. Een mooie traditie. Twee januari 2013. Ik zie nog het beteuterd, ietwat verontschuldigend gezicht van de lange blonde verkoopster in de bloemisterij toen ik haar vraag niet direct beantwoordde. “Is het voor een wassie?”, vroeg ze doorgewinterd met onvervalst Amsterdams accent.
Aaybaya@gmail.com

Poeziealbums: een meisjesding?

door Nellie Bakboord

Tijdens het opruimen van een oude doos, diep opgeborgen op zolder, kwamen heel wat personages die in mijn leven een rol hebben gespeeld gewoon weer tot leven. Zolders opruimen. Een heerlijke bezigheid als het koude weer je dwingt binnen te blijven. Een heerlijke bezigheid als je niets op straat te zoeken hebt. Terwijl ik de droge wintervelletjes van mijn door de kou beschadigde lippen voorzichtig lospeuter, zoek ik met mijn andere hand naar dingen uit de oude doos. Droge lippen en droge velletjes. Een eeuwig verliezend gevecht in de koude wintermaanden. Cacaoboter, witte vaseline, kronto-oli: de commercie verzint van alles en nog wat maar echt verlost ben ik nog steeds niet. Misschien moet ik iets uitproberen wat bij voorbaat niet helpt. Iets geks. Iets volslagen gestoords. Tijdens het opruimen kan ook onzin door je kop gaan.
Ik vond mijn oude poeziealbums. Poeziealbums, in de jaren 60 en 70 razend populair onder meisjes. Ik heb er twee gehad en zorgvuldig bewaard. Eén was groen en de andere lichtblauw.
In die groene stonden versjes van meisjes waarmee ik op de lagere school in Paramaribo heb gezeten. Meisjes uit die tijd waren dol op poëziealbums. Jongens hadden knikkers. Toch kan ik me herinneren dat ik ook met een zak knikkers op pad ging. En ook dat ik soms van jongens won. Als ik dan een bugru had gewonnen, dan wilde ik niet doorspelen. Ik liep liever nog een poosje triomfantelijk ermee rond. Die jongens zouden moeite doen het terug te winnen. Maar poeziealbums waren een echte rage onder meisjes van elf jaar. Iedereen had er één. Maar je liet natuurlijk niet iedereen erin schrijven. Alleen je beste vriendinnetjes mochten. Terwijl ik mijn album opensla, lees ik het ene leuke versje na het andere. In de blauwe stonden versjes toen ik in Amsterdam in de laatste klas zat van de lagere school. In die periode begon een stuk van mijn nieuwe leven in Amsterdam. Toch schreef mijn moeder in beide poezies hetzelfde korte versje. Zonder te kijken kan ik het nu nog steeds foutloos opdreunen.‘Wees rein als de bloemen der lente, want schoon is het beeld uwer jeugd. Het mooiste wat een meisje doet sieren, is eenvoud, reinheid en deugd’. Kort en indrukwekkend. Indrukwekkend, maar in die tijd besefte je dat als kind echt niet. Ook niet dat het indrukwekkend was of dat er überhaupt een boodschap in dat versje zat. Stom. Echt stom! Ik had het haar moeten vragen. Misschien vond ze het gewoon mooi. Misschien was er voor haar niet speciaal een boodschap bij bedoeld. Het klonk toen ze het oplas gewoon heel mooi. En ze had een sierlijk handschrift. Kijk maar. Het versje leende zich ook hiervoor. Sierlijk. Ik ga nu niet direct de juiste betekenis van rein, eenvoud, en deugd googlen.
Ik bladerde stug verder in die groene en trof twee aan elkaar geplakte bladzijdes. Vreemd. En spannend. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Heerlijk dit soort strenge winters. Ik hield mijn album tegen het felle licht en zag een met rode pen geschreven versje. Waarom dichtgeplakt? En welk vriendinnetje had dit geschreven? Dit album moest voor nader onderzoek naar de begane grond. Mijn nieuwsgierigheid schoof ik nog even op. Wanneer ik verder blader zie ik een versje ondertekend met een doorgestreepte meisjesnaam en eronder de naam van Eric. Aay boy Eric! Wat hebben wij toen gelachen. Wat een dag. Alsof het gisteren was. Eric was met zijn ouders, goede vrienden van de mijne, op visite. Hij was in de mood om een versje voor me te schrijven. Jongens kennen geen versjes dus schreef hij één over. Letterlijk. Als ik die bugru niet weer verspeeld had dan had ik het toen aan Eric kunnen geven. Al schreef hij een versje over.
aaybaya@gmail.com
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter