blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ashetu Bernardo

Bij de dood van Gerrit Komrij (1944-2012)

door Rolf van der Marck

Uit alle berichten in de media onmiddellijk na het bekend worden van Komrij’s dood spreekt één grote gezamenlijke mening: ons leven is een stuk armzaliger geworden. Zelfs mensen die nooit hebben opengestaan voor poëzie gaan nu wellicht beseffen dat ze iets hebben gemist, namelijk de mogelijkheid om met behulp van poëzie het leven dragelijk te maken, want dat is wat Komrij deed. Eerst en vooral voor zichzelf, maar hij heeft iedereen die maar wilde erin laten delen, en dat zijn er vele.

Sprankjes illusies, omkneld door illusieloze regels
Onvermijdelijk was een van mijn eerste herinneringen aan Komrij die bij mij boven kwam zijn bloemlezing van Bernardo Ashetu, onder de titel Dat ik zong uitgekomen in de Sandwich-reeks bij Van Gennep, later ook opgenomen in de Clubsandwich-reeks. De zin: “Sprankjes illusie, omkneld door illusieloze regels”, is misschien wel de meest wezenlijke en ter zake doende observatie van Komrij bij de gedichten van Ashetu. “De constatering van het geluk”, zegt Komrij, ”is tegelijk de ontkenning van het geluk.” En even verderop: “Krimpen en verdwijnen moet de dichter, zelf deel worden van een gong –
  Zo was ’t in
  één wegstervende toon
  dat ik zong –

“Je kunt”, zegt Komrij in zijn inleiding, “om meer te weten te komen over een dichter ook zijn gedichten lezen.” Hoe waar is dat, maar hoe blij zijn wij niet dat Komrij ons daarbij op weg heeft geholpen.

Ashetu en de anderen

Jij en nog een paar anderen… Deze zin, afkomstig uit het aan mij opgedragen gedicht Bekaris van Harjo Wong, maakt mij diep weemoedig, steeds opnieuw en nog altijd, 55 jaar na datum.
Harjo Coumans, 
De dood van de grote lijster (1971)
Bekaris
Ik wil niet in 

Een urn 

Ik wil gewoon 

Op tafel 

In een snuifdoos 

Zul je mij dan 

Inhaleren? 

Jij en nog een paar anderen 

Ik heb altijd 

Binnen in je 

Willen zijn 

En de rest strooi maar 

Met witte handen 

Op de witte wind……  


Harjo Wong
geplaatst in Nu. Bloemlezing gedichten (1957) onder de titel Crematie
In die tijd rookte ik Egyptische sigaretten van het merk Bekaris, die ik kocht in de sigaretten- en sigarenzaak van Sjra “van de Busjop” (Kemmelings), de chauffeur van de Roermondse bisschop. De zo specifieke geur van die sigaret ruik ik steeds weer wanneer ik dit gedicht lees, zoals die “paar anderen” dan direct herleven, Harjo & René Wong, Jan Hanlo en Willem K. Coumans, Harjo’s latere man. Het is geen trieste weemoed, integendeel, het is een diep verlangen naar alles wat ik koester en wat als dierbare herinnering binnen in mij ligt opgeslagen.
Harjo had Jan Hanlo zover gekregen dat hij poëzie-lessen zou geven. Met insluiting van Nf  5,00 konden wij een gedicht naar hem opsturen, dat hij analyseerde en van commentaar voorzien retourneerde (zie Hans Renders’ onvolprezen biografie van Jan Hanlo, Zo meen ik dat ook jij bent, 1998). Om welke redenen dan ook is dit initiatief een snelle dood gestorven, maar het geeft aan waarmee wij ons bezig hielden. Nu hadden Harjo en Willem het eigenlijk ook niet nodig en voor mij was het boter aan de galg gesmeerd, maar mijn liefde voor poëzie was toen en is nog onuitroeibaar.
Zo meen ik dat ook jij bent
Hoogst vreemd is het, dat ofschoon Jan Hanlo een van mijn favoriete dichters is gebleven, dat de publicatie van Renders’ biografie in 1998 volstrekt aan mij voorbij is gegaan, dit terwijl ik op de verzamelde Barbarber na bijna alles van Hanlo in mijn bezit heb. Door welk toeval weet ik niet meer, maar een jaar geleden deed ik die ontdekking en heb ik alle 672 pagina’s van Zo meen ik dat ook jij bent van voor naar achter en van achter naar voor gelezen, een van de meest fascinerende boeken die ik ooit heb gelezen.
Eenmaal in 2001 naar Suriname geëmigreerd ontdekte ik hier een voor mij tot dan toe onbekende Surinaamse dichter, Bernardo Ashetu, die leefde van 1929 tot 1982, en die bij leven slechts één bundel heeft gepubliceerd, namelijk Yanacuna(1962) als dubbelnummer van de door de Bezige Bij uitgegeven Antilliaanse Cahiers, met een voorwoord van Cola Debrot. Van die eerste ontmoeting met Ashetu bij de presentatie van Marcel en andere gedichten op het binnenhof van Fort Zeelandia te Paramaribo in januari 2003 heb ik eerder, bij de verschijning van de door Gerrit Komrij samensgetelde bloemlezing uit  het oeuvre van Ashetu, Dat ik zong, in 2007 op mijn Volkskrantblog (nu helaas verwijderd) verslag gedaan onder de titel Een onbekende, maar niet te vergeten dichter…De laatste in de reeks bloemlezingen van Ashetu is Dat ik je liefheb (2011), samengesteld en van commentaar voorzien door Michiel van Kempen, de hoeder van Ashetu’s poëzie-erfenis.
De sprong van Hanlo naar Ashetu werd mij ingegeven door de titel van Hanlo’s biografie Zo meen ik dat ook jij bent, die als het ware resoneert in de titels van Ashetu’s laatst veschenen bundels Dat ik zong en Dat ik je liefheb. Die titels vinden hun oorsprong in beider werk, alle drie vormen namelijk de eerste regel van een hunner gedichten, en dat is geen toeval, want het werk van Ashetu evenals dat van Hanlo geeft daartoe aanleiding. Beider oeuvre bestaat uit kleine maar zeer intieme gedichten, die de lezer onmiddellijk absorberen, die de lezer naar binnen zuigen om hem niet meer los te laten. Ashetu heeft zich wat mij betreft onlosmakelijk verbonden met bovengenoemde “paar anderen”.
Dat ik je liefheb 
Aan Michiel van Kempen ben ik het verschuldigd hier aandacht te besteden aan de door hem samengestelde verzameling Dat ik je liefheb, waarmee hij mij heeft “beglückt” vanwege mijn passionele liefde voor Ashetu. Maar de eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat ik dat evenzeer zou hebben gedaan als ik de bundel had moeten kopen, want zoals ik op 3 januari 2011 hier op Caraïbisch Uitzicht onder de titel Wanneer mogen we de “Verzamelde Ashetu” verwachten? heb geschreven, dit is opnieuw een schreeuw om gerechtigheid: laat in godsnaam eindelijk de verzamelde en geannoteerde Ashetu verschijnen, het is een blamage voor de Nederlandse literatuur dat die er nog altijd niet is.
Nadrukkelijk zeg ik erbij “geannoteerd”, omdat in het nawoord van Van Kempen, treffend getiteld Poëzie als graf voor demonen, een voorproef wordt gegeven hoeveel meerwaarde annotaties kunnen geven. Neem bijvoorbeeld de titel van Ashetu’s eerste bundel, Yanacuna. Cola Debrot stelt in zijn inleiding dat deze titel zou zijn ontleend aan de naam van de indiaanse klasse van horigen, de Yanacuna, waarbij er volgens deze interpretatie niet enig verband zou bestaan met Suriname en het Caraïbisch gebied. Hier tegenover stelt Van Kempen de vraag of Debrot niet aan het meest wezenlijke van de titel is voorbijgegaan, zeggend: “De betekenis van yana bij de Indianen van Midden-Amerika is namelijk zwart, of een zwarte, of een neger, terwijl yanacuna de aanduiding is voor een collectiviteit van negers, het land van de zwarten, wij negers, de negerstam enz.”
Van Kempen plaatst ook een interessante kanttekening bij de vermelding van de redacteuren van Antilliaanse Cahiers, Cola Debrot en Henk Dennert, achterin het nummer: “Bernardo Ashetu, geboren 4 maart 1929 te Paramaribo, heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.” Zegt Van Kempen: “Dat is een tekst die geen nuchtere redacteur zou schrijven: wie schuift een dichter in de schoenen dat hij hoopt op iets waarin hij niet gelooft?” De paradox maakt helder dat alleen de dichter zelf het tekstje kan hebben opgesteld.”
Tot slot een niet eerder gepubliceerd gedicht van Ashetu uit Dat ik je liefheb:
Narcissen
Iedereen
staat er bij stil.
Bij die gekke narcissen.
Ze hangen over
lentewater en verliezen
wat ze meer hebben
dan verstand in een
droom over zichzelf.
Die gekke narcissen.
Iedereen
staat er bij stil.

Bernardo Ashetu

Portret van de Surinaamse dichter Bernardo Ashetu, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 31 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto op groot formaat is ook te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Bernardo Ashetu – Olijf

In kleine kring
maakten wij de
dag tot een olijf.

Miljoenen felicitaties
bereikten ons.

Het zachte groen
van de vrucht
hield aan  tot
de fonkelende avond.

In de nacht baadden wij ons in
wonderlijke olie en
aten goudkleurige appels.

[uit de ongepubliceerde bundel Impala]

Gevonden door niet te zoeken

door Ezra de Haan

Vanaf het moment dat ik de gedichten van Bernardo Ashetu leerde kennen, was ik door hem gefascineerd. De door Michiel van Kempen verzorgde bloemlezing Dat ik je liefheb was van een uitzonderlijke klasse. Het nawoord waarin Van Kempen het leven van Ashetu schetste maakte de gedichten van deze Surinaamse dichter nog raadselachtiger. Wie was Ashetu en waarom stopte hij met publiceren? Niet alleen van Kempen maar ook andere kenners beweerden dat er geen slecht gedicht zat onder de duizend die hij schreef. Binnen een paar dagen wist ik de onder redactie van Gerrit Komrij verschenen bundel Dat ik zong van Ashetu te pakken te krijgen. Maar ook daarmee had ik slechts vijftien procent van de meester in handen. Tweedehands boekverkopers schudden wijs hun hoofd als ik de naam Ashetu noemde en ook de Antilliaanse Cahiers van Debrot waarin hij debuteerde zag je de laatste tijd weinig. Ik besloot blij te zijn met dat wat er verschenen was. Met de in de Knipscheer uitgave Dat ik je liefheb had ik immers een rijke keuze die steevast om herlezing vroeg…

Tijdens een druilerige dag in Den Haag zocht ik een vestiging van De Slegte op. Ik stroopte zoals ik dat gewoon ben de schappen af maar vond niets van mijn gading. Tot ik in de kast voor secundaire literatuur een dun, wit kaftje zag staan. Ik trok het tussen de andere boeken vandaan en las: Poëzie, Poesía en Antilliaanse Cahiers Jaargang V. Te lui om mijn leesbril te pakken kon ik de lijst van medewerkende auteurs in blauw op blauw gedrukte lettertjes niet lezen. Ik besloot het boekje te kopen.
Pas uren later, tijdens een rijsttafel in restaurant Garuda, zette ik mijn bril op en sloeg ik het tijdschrift open. Ik las de namen Pína, Everey, Debrot, Martina, Dennert en veerde op bij het lezen van Frank Martinus. Acht gedichten in het Papiaments vormden zijn bijdrage aan het tijdschrift. Maar wat nog mooier was: het nummer bevatte ook acht gedichten van Ashetu. Door niet naar hem te zoeken had ik hem gevonden. Verstopt in een Antilliaans Cahier dat niet eens zijn naam op de omslag of het titelblad droeg.
Net als in Dat ik je liefheb zijn ook deze gedichten stuk voor stuk origineel, typerend voor de dichter en zijn ze lekker op het randje van dat wat kan geschreven. Twee van de gedichten zal ik niet voor mijzelf houden, daar zijn ze te mooi voor. Ik deel ze graag me u.

Herfst

Het is dagen
en dagen
en eeuwen geleden
dat in warmte
kou voelbaar werd.
Het is lang, lang
en lang geleden
dat in goud, rood
en bruin herfst
ontstond, sluierend
jaargetij,
sluipend aartsgeheim, –
het is lang, lang en
lang geleden.

Niets

Ach,
Vandaag
was er niets
op de berg,
zelfs geen snipper
van een vod.
Daarom bevind ik
mij hier op de
hoge toren bij de
gepolijste vlaggestok.-
En ik hijs de vlag
en ik strijk de vlag
en hijs de vlag
en strijk de vlag
en ik woeker met
haar kleuren.

Bernardo Ashetu – Zand

Een waas voor de ogen
terwijl zand meer zand wordt,
niets dan zand nog zichtbaar is.

En het spinnen van de dood in de laatste oase.

 

Ashetu: grote, onbekende dichter

In Nederland en Vlaanderen wordt donderdag 26 januari de dertiende Gedichtendag gehouden. Ook één van de grote Surinaamse dichters, Bernardo Ashetu, behoort tot de beste Nederlandstalige poëzie. Toch is hij vrij onbekend. In december werd er opnieuw een bundel van hem uitgegeven: Dat ik je liefheb, samengesteld door de Surinaamse literatuurdeskundige Michiel van Kempen.

Ashetu, pseudoniem van Hendrik van Ommeren, leefde van 1929 tot 1982 en werkte onder andere als radiotelegrafist op een schip. Uit zijn gedichten blijkt dat de verstoorde relatie met zijn vader, dokter Van Ommeren, veel invloed op hem had. “Hij is voor veel mensen vrij onbekend geweest”, zegt Van Kempen. Er is tijdens zijn leven maar één gedichtenbundel van hem verschenen: “En dan blijf je onbekend.”

Na zijn dood kwamen er meer gedichten van Ashetu naar buiten, die in twee bundels zijn opgenomen. Volgens Van Kempen is de kwaliteit van zijn gedichten uitzonderlijk. “We hebben over een van de allergrootste Nederlandstalige http://www.blogger.com/img/blank.gifdichters in het Caribisch gebied. Hij is grensoverschrijdend goed.” Als hij nog zou leven dan zou Van Kempen hem hebben voorgedragen voor Prijs van de Nederlandse Letteren.

Oom leren kennen
Van Kempen werkte voor de samenstelling van de nieuwe bundel samen met Ashetu’s zus Liesje. Haar dochter Anky vindt het een erkenning van haar oom. “Hij was een gevoelig mens, heel stil. Je kon hem moeilijk peilen.” De nieuwe bundel brengt hem weer dichterbij, zodat ze hem beter leert kennen.

De bundel Dat ik je liefheb is verschenen bij uitgeverij In de Knipscheer.

[RNW, 25 januari 2012; voor een reportage van Peggy Brader klik hier]

Chitra Gajadin over Bernardo Ashetu

Na zijn eerste bundel, Yanacuna in 1962, heeft de Surinaamse dichter Ashetu (ps. van H.G. van Ommeren, 1929-1982) niets meer zelf gepubliceerd. Kenner van de Surinaamse literatuur Michiel van Kempen heeft nu een bloemlezing samengesteld van honderd gedichten. De samensteller heeft zich als een pionier een weg moeten banen in de nalatenschap van meer dan duizend ongepubliceerde gedichten. Ashetu ontwikkelde zich als scheepsmarconist op de grote vaart tot schrijver. Zijn taalgebruik blijft gecodeerd, er valt geen eenduidige betekenis te ontlenen aan zijn woorden. Rusteloos verlangen blijkt ook een halve eeuw aan wal (in Den Haag) niet te stelpen – ‘ Moeder waar ben je / want ik kantelde zo / op de trap / Er is iets gebroken maar / ik weet niet wat.’ De striemen van slavernij blijven branden op zijn afkomst, het uitzicht buiten zijn meeuwen. Een bundel waarin het Surinaamse gemoed geen voltooide tijd kent. Met een substantieel informatief nawoord. – C.H. Gajadin

[van Biblion]

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. ISBN 978 90 6265 676 9.

‘Plotseling brak ’t koord waarop je danste’

Over Dat ik je liefheb van Bernardo Ashetu

door Ezra de Haan

Bernardo Ashetu heeft slechts een klein deel van zijn omvangrijke oeuvre tijdens zijn leven kunnen publiceren. Hij debuteerde in 1959 met een reeks van veertien gedichten in het driemaandelijkse tijdschrift Antilliaanse Cahiers, onder redactie van o.a. Cola Debrot. Dit tijdschrift is vaker het begin van een schrijverscarrière geweest. Zo debuteerden Frank Martinus Arion en ook Aletta Beaujon er ooit met poëzie. Dat ik je liefheb is wederom een prachtig staaltje van uitgeven. Net als De schoonheid van blauw, het in 2009 verschenen verzameld werk van Aletta Beaujon, brengt het een deel van de Antilliaanse literatuur in kaart. Dat uitgeverij In de Knipscheer koos voor een gebonden editie met leeslintje is niet overdreven. Met een zorgvuldige keuze uit 31 ongepubliceerde poëziebundels door Bijzonder Hoogleraar West-Indische Letteren Michiel van Kempen is er eindelijk een monument opgericht voor de unieke dichter die zichzelf Bernardo Ashetu noemde.

Als Ashetu in 1959 debuteert wordt hij als volgt omschreven: ‘Bernardo Ashetu heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.’ Waarschijnlijk schreef hij deze korte kenschets met dichterlijke vrijheid. Drie jaar na zijn eerste publicatie verschijnt de bundel Yanacuna (1962), waarin 205 gedichten zijn opgenomen.

De werkelijke naam van Ashetu was Hendrik George van Ommeren. Hij werd op 4 maart 1929 geboren in Paramaribo. Eenmaal volwassen volgt hij een telegrafistenopleiding op het vliegveld Zanderij, vindt werk op de kustvaart tussen Paramaribo en Nickerie en gaat later als scheepsmarconist op de grote vaart. Als een Slauerhoff bezoekt hij de havens van Japan, India, Brazilië, Afrika en het Caraïbische gebied. Tijdens die zeereizen begint het schrijven. Helaas is de zeer negatieve houding van zijn vader bepalend voor de rest van Ashetu’s schrijfcarrière. Na Yanacuna wil hij geen gedichten meer publiceren. Rond 1975 wordt hij als telegrafist afgekeurd. De diagnose luidt schizofrenie. Sommige tongen beweren dat het wellicht het gevolg was van zijn afkomst: een mix van een joodse en een creoolse familie. Pas twintig jaar na zijn dood verschijnt er weer een publicatie van zijn werk bij uitgeverij Okopipi, de bundel Marcel en andere gedichten (2002). In de Sandwich-reeks van Gerrit Komrij komt vervolgens Dat ik zong (2007) uit. Met Dat ik je liefheb komt wederom een aanvulling op het in druk verschenen oeuvre van Bernardo Ashetu.

De gedichten van Ashetu zijn melancholiek van toon. Eenzaamheid en verdriet klinken erin door. Hij probeert voor zijn droefheid, zoals Gorter dat ooit voor zijn liefde deed, woorden te vinden. In de wetenschap dat er geen woorden voor zijn. Juist die onmacht, dat zoeken, maakt deze poëzie tijdloos.

Droefheid

Het was de droefheid
dichtbij een glimlach,
de droefheid waarvoor
men geen woorden vindt. –
Vaag, stil, langzaam
Naderen lichten en
de wind draait nu
voor eeuwig naar het
Oosten. Alsof Allah zou
komen, alsof een grote,
trotse vogel zich neer-
vlijt nu in oneindige rust.
Alsof Allah zou komen,
de god der goden, –
om een droefheid te
stelpen waar men geen
woorden voor vindt.

‘Droefheid’ is een gedicht dat rust uitademt. Een eenzame rust. De langgerektheid door de korte regels doet aan de gedichten van Jan Arends denken. Al schreef die nog dunner. Toch hebben deze dichters meer gemeen, en dat is de taal waarmee ze hun wereld bezweren. In ‘Droefheid’ zie je de cirkelgang van gedachten die ontstaat door het openen met droefheid en het eindigen ermee. En ook Allah, die twee keer genoemd wordt, kan daar blijkbaar weinig aan veranderen.

Veel gedichten van Bernardo Ashetu roepen beelden op. Of je wilt of niet, je ziet het voor je. Neem een gedicht als ‘Herinnering’. Je leest het en meteen ben je terug in Suriname. Wie dat bij een lezer oproept, is een echte dichter.

Herinnering

Spin met rode nagels, heet het kleine
lied dat ik zing. Voor ’t eerst heeft
het geklonken lang geleden toen ik
zat bij een zwarte kreek naast
mijn zuster, een negerin. Blauwe
vlinders vlogen rond en vlogen langs
de duist’re boom waarin zij zat
met haar rode nagels, de spin,
die aan mijn zuster ’t lied ontlokte,
dat naklinkt in mijn herinnering.

Weer komen we de cirkelvorm tegen. De spin vormt begin, einde, ontlokt de herinnering zoals ooit het lied van zijn zuster. En ook die zuster, haar zwart zijn en het donkere in alles komen we vaker tegen. De kreek is zwart, de boom is duister. Identiteit was belangrijk voor Ashetu, een thema dat vaker in de Caraïbische literatuur voorkomt. Zo schreef Cola Debrot Mijn zuster, de negerin. Het kan haast geen toeval zijn dat de dichtregel in ‘Herinnering’ met slechts één woord afwijkt…

Een keuze maken uit een leven lang schrijven, uit 31 ongepubliceerde dichtbundels, laat ook een ontwikkeling zien. Zo heeft Ashetu gedichten in zijn oeuvre die surrealistisch te noemen zijn. Even bekijken we de wereld zoals hij dat deed. Dat kan gruwelijk mooie beelden opleveren zoals in het gedicht ‘Als sneeuw’. Het begint met de regel: Van vele winterjassen zijn de/ hoofden afgesneden en de benen// Blijven staan onder de takken/ zonder blâren. Opmerkelijk vond ik ook een momentopname van Ashetu in het gedicht ‘Tasarta’ waar na een wat romantische opening de dichter eensklaps toeslaat.

Tasarta

Nooit hield je mij staande,
hoewel je mij gemakkelijk had
kunnen doen stilstaan op een
plek met de kleur van blauwe
druiven. Daar had je mij als
een ouderwetse fotograaf van
achter een zwarte doek kunnen
hypnotiseren om mij dan lachend
aan twee rode linten mee te
voeren naar ’t mulle zand
waar je de god der mensen
spelend verschalkt en je scherpe
messen diep verbergt.

Het is een gedicht dat dromerig aandoet, alsof de dichter is opgegaan in zijn fantasie. Bij Ashetu kom ik dat vaker tegen. Het gedicht ‘Anarti’ lokt je en stoot je vervolgens weer af. Zodra je weet wat je leest, schrik je.

Anarti

Nu ben je mij vergeten.

Maar eenmaal was het
Dat je je ogen ophief alsof
Je nog op de schoolbanken zat.

En mij herkende toen ik naar
je toeliep en je vastbond
en met een donkere glimlach het
vreemde water uit je lichaam stak.

Veel van de gedichten van Bernardo Ashetu tonen de wereld van een eenzame man. Ontluisterend eerlijk weet hij dat in zijn poëzie vast te leggen. Het schrijven van gedichten moet zijn reddingsboei zijn geweest. Even kon hij zichzelf zijn, zonder dat iemand het wist of kon lezen. Even werden zijn woorden waarheid in een wereld waar hij zichzelf waarschijnlijk niet thuis voelde. Neem het gedicht ‘Thuis’ dat gaat over zwijgen, over het kauwen op woorden tot je het juiste woord hebt gevonden. Als in veel van zijn gedichten hangt er onheil in de lucht.

Thuis

Om niets meer
te hoeven zeggen
bleef ik thuis.

Zwijgend peinsde
ik in vele uren.

Opeens-
het was al laat-
zei ik: vogel…

En toen iedereen
sliep begon
ik met citroenen
en messen
een fijn berekend,
kokend spel.

Ashetu blijkt een meester van de suggestie. Zo Hollands als zijn achternaam was, zo Zuid-Amerikaans zijn z’n pseudoniem en poëzie. Heel even betrekt hij de lezer in zijn wereld, draait er vervolgens omheen en stoomt er dan op af. Hij manipuleert je met zeer weloverwogen woorden en neemt je dan te pakken. De bij vlagen sublieme poëzie van Bernardo Ashetu verdient steeds weer opnieuw gelezen te worden. Toch zullen vele gedichten in zijn oeuvre raadselachtig blijven. Misschien is dat wel het mooiste ervan.

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. ISBN 978 90 6265 676 9.

[Bron Literatuurplein.nl]

Het zuur van de citroen en de scherpte van het mes

door Nicolaas Porter

Heel soms overkomt het je dat er een boekje op je bureau ligt waar je helemaal door van je sokken wordt geblazen. Dat is precies wat mij overkwam met de dichtbundel Dat ik je liefheb van Bernardo Ashetu. Deze naam blijkt dan een pseudoniem voor Henk van Ommeren, zoon van wijlen dokter Van Ommeren. Uit het lezenswaardige nawoord van Michiel van Kempen, die deze bundel met 102 gedichten verzorgde, blijkt dat vader Van Ommeren niet ingenomen was met de poëtische ontboezemingen van zijn zoon. Hij had er geen goed woord voor over! Dit gegeven (de afwijzende vader) speelt een grote rol in leven en werk van deze, nagenoeg onbekende dichter van wereldklasse! Dat zeg ik zonder overdrijven, maar ook met een lichte verontwaardiging. Een dichter die wat mij betreft zonder meer in aamerking komt voor de Nobelprijs-literatuur, terwijl veel mensen waarschijnlijk nog nooit gehoord hebben van deze grote dichter van Surinaamse afkomst. Het is niet de eerste keer dat Michiel van Kempen iemand weet te ontrukken aan de vergetelheid en daar mogen we hem echt wel dankbaar voor zijn!

De afwijzing door zijn vader heeft er voor gezorgd dat tijdens zijn leven slechts één bundel van Ashetu is verschenen: Yanacuma (1962). De rest van zijn omvangrijke oeuvre werd zorgvuldig in een lade wegegstopt. Gelukkig wist de zuster van Ashetu, Alice van Dijk-van Ommeren, na zijn dood nog waar de sleutel lag en zij was het die deze bloemlezing mogelijk maakte door de nalatenschap aan Van Kempen ter beschikking te stellen.

Voor alle verdere wetenswaardigheden over leven en werk van Ashetu verwijs ik u naar het nawoord van Van Kempen, met als titel ‘Poëzie als graf voor demonen’. En dat brengt ons direct bij het gegeven dat het leven en werk van Ashetu bepaalde: de dood. De dood, beter gezegd de liefde voor de dood, loopt als een rode draad door het werk van Ashetu. Maar het is niet de afschrikwekkende dood, niet de dood die de meesten van ons ontlopen. Nee, het is eerder de milde dood, de dood die bevrijdt, die de dingen op een goede manier weet op te lossen. De dood die al aanwezig is bij onze geboorte en ons als een trouwe metgezel begeleidt. In onze cultuur is deze milde dood geen onbekende. In ons land zijn zingen en dood onlosmakelijk met elkaar verbonden. Niet voor niets telt ons land vele dichters. Maar in de poëzie van Ashetu is er sprake van een grandioos lied dat de levenden maar ook de demonen tot rust en in evenwicht brengt. Dat Ashetu inzicht heeft in leven en dood, met name in de kortstondigheid en de schoonheid ervan, laat zich goed aflezen in dit korte, magistrale gedicht:

Dat ik zong

Dat ik eens
zo klein werd

dat ik in m’n wezen
glom en zong.

Alsof ik deel werd
van een gong.

Zo was ’t in
één wegstervende toon
dat ik zong.

In dit gedicht laat Ashetu ons ervaren dat we in het leven slechts een klein deel van het geheel uitmaken en dat het onze opdracht is (hoe kortstondig ook) een lied ten gehore te brengen, te zingen! Er is geen wezen op aarde dat dit zo goed tot uitdrukking brengt als de vlinder die meestal niet langer dan drie dagen jubelt in een uitbundig feest van kleur en gratie om vervolgens in dezelfde gracieuze stijl te sterven. In dit gedicht bewijst Ashetu niet alleen een uitzonderlijk groot dichter te zijn maar ook dat hij over een bewustzijn beschikt dat dit dichterschap mogelijk maakt (ondanks alle verzet van zijn omgeving). Het is niet anders. We vergeten maar al te vaak te zingen en daarom hebben we onze dichters – de troubadours van onze ziel, de spiegels van onze oorsprong – nodig!
Dat dichters daar vaak een hoge prijs voor moeten betalen in de vorm van miskenning en een verschrikkelijk lijden (al is dat meestal in stilte en gelatenheid) laat het volgende gedicht ons ervaren:

Thuis

Om niets meer
te hoeven zeggen
bleef ik thuis.

Zwijgend peinsde
ik in vele uren.

Opeens –
het was laat –
zei ik: vogel…

En toen iedereen
sliep begon
ik met citroenen
en messen
een fijn berekend,
kokend spel.

De dichter blijft noodgedwongen thuis. Maar als wij slapen gaat hij aan het werk. Het gebruik van de woorden ‘messen’ en ‘citroenen’ zou ons moeten verontrusten. Het zou onze slaap niet verstoren als de dichter ons op zachte en rustgevende toon de waarheid van leven en dood zou voorhouden. In dat geval zouden we waarschijnlijk nooit ontwaken, maar het zuur van de citroen en de scherpte van het mes maken ons alert en hopelijk bewust van iets wat het leven de moeite waard maakt: zingen tot je er bij neervalt!
Dat deed Bernardo Ashetu op onnavolgbare wijze en daar mogen WIJ hem zeer dankbaar voor zijn!

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem: In de Knipscheer, 2011. ISBN 978 90 6265 676 9. Behalve Yanacuna zijn eerder twee bundels van Ashetu uitgekomen: Marcel en andere gedichten. Paramaribo: Okopipi, 2002 en Dat ik zong, redactie: Gerrit Komrij, Sandwich-reeks, nr. 16. Amsterdam: Van Gennep, helaas zonder jaar, maar wel recent.

Gedichten schrijven in ‘een psychotische gerichtheid’

door Guus Middag

Soms loop je ‘s nachts in een straat en dan zie je iets vreemds. Dat overkwam ook Bernardo Ashetu. ‘In de smalste straat / van de stad / vond ik ‘s nachts / een zuigende boor.’ Het is geen gewone boor, maar een boor ‘besmeerd met suiker / gewonnen uit suikerriet.’ Hij zuigt ‘een bruine vloeistof’ op.
Gaat het hier om een suikerspinkraam? Of om een aardolie-installatie? Of laat de dichter, al dan niet onder invloed, verschillende beelden door elkaar lopen? En dan komt er ook nog een magisch element bij.
Misschien zitten we hier wel dicht bij de onderwereld. De bruine vloeistof zag eruit als ‘een walmende stroop / waarin dode handen / lagen, opgeheven naar / een oude Azteekse god.’
Dit is de poëzie van Bernardo Ashetu: surrealistische sfeer, veel verschillende invallen tegelijk, associatieve sprongen.

Dat zorgt voor raadselachtige gedichten. Het is moeilijk om er greep op te krijgen. In een ander gedicht deelt hij ons mee een landhuis te hebben gekocht.
‘Het is groot / en ligt in een waas van kleuren aan een mysterieuze grens.’ In het water ‘bloeit een aan de wiskunde verwante bloem.’ Ik heb geen idee om welke bloem het hier gaat (de lelie van Pythagoras?) en misschien moet je dit soort poëzie dan maar schouderophalend opzij leggen, maar dat lukt mij niet. Daarvoor moet ik er toch te vaak om grinniken.
Bernardo Ashetu is het pseudoniem van de Surinaamse dichter Hendrik George van Ommeren (1929-1982). Hij publiceerde één dikke bundel poëzie: Yanacuna, in 1962, met maar liefst 205 gedichten. Hij bleef daarna schrijven. Hij stelde zo’n dertig bundeltjes samen, maar daarvan werd er niet één meer gepubliceerd. Michiel van Kempen heeft nu een bloemlezing van ruim honderd gedichten uit zijn werk gemaakt.
Ashetu bracht een groot deel van zijn leven door op zee, als marconist. Vanaf de jaren zestig werkte hij bij Radio Holland, in IJmuiden. Dat klinkt romantisch, maar uit de biografische schets van Van Kempen begrijpen we dat Ashetu een zwaar leven heeft geleid. Zijn vader moest niets van hem hebben; hij beschouwde hem als een mislukkeling, in alle opzichten.
Zijn vrouw werd vroeg invalide. En hij zelf kreeg steeds meer last van ‘een bepaalde psychotische gerichtheid’, zoals zijn zus het noemde. In 1975 werd hij afgekeurd.
Zijn wonderlijke gedichten zijn altijd kort, zonder rijm en zonder vaste vorm. Het is poëzie van losse waarnemingen. Soms nemen ze de vorm aan van simpele liedjes, licht en kinderlijk, maar meestal zitten er gaten in. ‘Een directe neerslag van ervaringen is altijd afwezig’, zegt Van Kempen.
Ik denk dat het niet zou opvallen als je een paar Ashetu-gedichten zou verknippen en fout aan elkaar zou plakken.
Spreken wij dus van een minor poet: klein oeuvre, kleine gedichten, heel goed in de kleine waarneming: scènes op zee, een portret van een oliemagnaat, het nachtleven in de kleine straatjes, al dan niet met zuigende suikerboren. ‘Ik floot als nooit / tevoren en at kandij / in een vreemd café.’

[uit NRC Handelsblad, 6-1-2012]

Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb. Haarlem, In de Knipscheer, 2011. Gebonden, met leeslint. ISBN 978 90 6265 676 9).

Sublieme poëzie van Bernardo Ashetu in de Sandwich-reeks

Over Dat ik zong van Bernardo Ashetu

door Els Moor

Gerrit Komrij was enige tijd de Nederlandse ‘Dichter des Vaderlands’. Hij schrijft ook proza en heeft veel belangrijke poëziebloemlezingen samengesteld. Uitgeverij Van Gennep publiceert onder redactie van Komrij de Sandwich-reeks. Tot nu toe zijn er 16 kleine bundels verschenen, bloemlezingen van Nederlandstalige dichters die om een of andere reden bijzonder zijn. Nummer 16 heeft als titel Dat ik zong. Daarvoor heeft Komrij 37 gedichten gekozen uit de poëtische nalatenschap van Bernardo Ashetu.

De dichter Bernardo Ashetu (1929-1982) bracht zijn jeugd in Suriname door. Hij was zoon van de bekende Surinaamse arts en later Statenvoorzitter Hendrik Carel van Ommeren en Juliëtte Henriëtte Nassy. Een creools-joodse jongen dus. Met zijn vader had Henk van Ommeren een problematische verhouding, die voor hem zeer frustrerend was. Hij werd telegrafist en later zeeman. Hij vertrok al vroeg uit Suriname en reisde over de hele wereld.

In 1962 verscheen zijn debuutbundel Yanacuna onder het pseudoniem Bernardo Ashetu als dubbelnummer van het tijdschrift Antilliaanse cahiers, uitgegeven door De Bezige Bij in Amsterdam. De bundel bevat 200 gedichten. Daarna verscheen er tijdens zijn leven niets meer. Wel dichtte Bernardo Ashetu nog veel en hij stelde bundels samen, maar ze kwamen nooit bij een uitgever. De nalatenschap van onuitgegeven bundels wordt nu beheerd door Michiel van Kempen.
Uit die nalatenschap is in 2002 door de Surinaamse uitgeverij Okopipi de kleine bundel Marcel en andere gedichten uitgegeven en nu dus Dat ik zong in Nederland.

Salonijs

Ik ben mijnheer Salonijs.
Mag ik mij aan u voorstellen?
Kijk, ik ben mijnheer Salonijs,
kinderen vreten aan m’n hart.
Dat maakt mij zo moe en ik
raak op. Grote God, ik raak op.

De poëzie van Bernardo Ashetu verdient het om in zulke kleine, fijne boekjes van hoge kwaliteit uitgegeven te worden. We mogen hopen dat er nog veel volgen, hier en daar. Het is fascinerende poëzie om de grote en toch onnadrukkelijke poëtische kracht ervan, de oorspronkelijkheid en de raadselachtige inhoud. Als lezer van de poëzie betreed je het wonderbaarlijke universum van de dichter met droomachtige tegenstrijdigheden die verdriet, gespletenheid en verlatenheid verbeelden op een totaal eigen manier. Het hierboven geciteerde ‘Salonijs’ (p. 20) en ‘Het tapijt’ (p. 44) staan ook in de Okopipibundel.
‘Salonijs’ lijkt in zijn eenvoud op een gedicht voor kinderen, maar hoe vaker je het hardop leest, hoe meer diepte je gaat ontdekken. In ‘Het tapijt’ vertelt de dichter over een oosters tapijt in een huis in Afghanistan dat hem fascineert. Hij zoekt vergeefs naar het geheim, de toverkracht, van dat tapijt, gedreven door een koppige hartstocht. Het gedicht komt uit de persoonlijke 1000 en 1 nacht van Bernardo Ashetu.

Ook de andere gedichten in Dat ik zong zijn stuk voor stuk juwelen uit de wereld van de dichter die samenhangt met de mythologie van vele volkeren en waarin gevoel een grote plaats heeft. Gevoel dat meedeint op muzikale regels in een unieke context. Persoonlijk houd ik veel van ‘Tjiwa’, een stukje mythe over een strijder die samen met een schildpad streed aan ‘een verschrikkelijk front’. En zoals het altijd gaat na een strijd: de een houdt er rijkdom aan over, de ander armoede. Dit laatste betreft de schildpad, die gedoemd is te kruipen over het strand. Maar hij blijft zoeken naar ‘iets volmaakt onbekends’. Bernardo Ashetu presenteert deze kleine fabel alsof hij foto’s laat zien van de strijders, een prachtige vondst waardoor alle tijden weer versmelten.
We zijn blij dat er in Nederland nu ook een bundeltje met gedichten van deze toverachtige dichter met een Surinaamse achtergrond is verschenen. En natuurlijk zijn we ook een beetje trots dat wij hier de eersten waren die gedichten uit de nalatenschap van Bernardo Ashetu uitgaven!

Bernardo Ashetu, Dat ik zong. Onder redactie van Gerrit Komrij. De Sandwich-reeks nr. 16. Amsterdam, Van Gennep, z.j. ISBN 978 90 55158652
Bernardo Ashetu, Marcel en andere gedichten. Paramaribo, Uitgeverij Okopipi, 2002. ISBN 99914-64-07-7

Deze recensie verscheen eerder in De Ware Tijd Literair op 20 oktober 2007, en twee dagen later op Literair Nederland.

Vorige week verscheen een nieuwe uitgave van werk van Bernardo Ashetu, gekozen door Michiel van Kempen onder de titel Dat ik je liefheb (Haarlem, In de Knipscheer, ISBN 978 90 6265 676 9).

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter