blog | werkgroep caraïbische letteren

Slavernijverleden: De oma van Waldemar Nods was een slavin en heette Mimie

by Liliane Waanders

Waldemar Nods. Over hem wilde Annejet van der Zijl een boek schrijven. Ze kon het zich veroorloven na het succes van Anna: het leven van Annie M.G. Schmidt. En net als altijd ging ze grondig te werk. Ze reisde naar Suriname om daar de familiegeschiedenis van Waldemar Nods – die de bijnaam ‘Sonny Boy’ kreeg – uit te zoeken. Maar uiteindelijk paste die voorgeschiedenis niet in Sonny Boy.

 

Onder de titel De dageraad verscheen het verhaal later alsnog. En toen er een zoveelste druk van Sonny Boy te vieren was, werd het ook in die jubileumuitgave opgenomen. De dageraad gaat over het reilen en zeilen op de plantage met die naam aan de Motkreek. Bij dat reilen en zeilen horen ook de contacten tussen meester en slavinnen en het nageslacht / menselijk kapitaal dat daar uit voortkwam.

De opkomst en ondergang van ‘De dageraad’ loopt min of meer synchroon met de slavernijgeschiedenis, al duurt het even voordat het een lucratieve onderneming is. In die tijd, tegen dat decor leven de voorouders van Waldemar Nods.

In Suriname werd in 1836 een meisje geboren:

‘Ze was slavin, wettig en onvervreemdbaar eigendom van de joodse slavenhouder aan wie ze volgens koloniaal gebruik drie dagen na haar geboorte gepresenteerd werd. Mimie, noemde hij haar, een echte slavennaam.’

Mimie maakt haar entree op de eerste bladzijde van De dageraad. Daarna verdwijnt ze enige tijd uit beeld, omdat Annejet van der Zijl eerst terug in de tijd gaat. Naar het begin van ‘De dageraad’, de door Willem van Ommeren op zee en jungle veroverde plantage.

Daar werd de grootmoeder van Mimie als eerste slavenmeisje dat geboren. Zij kreeg van de man aan wie zij wettelijk toebehoorde dezelfde ‘verwachtingsvolle’ naam als de nog jonge onderneming: Aurora.

‘Aurora behoorde tot de bevoorrechte klasse der huisslavinnen, die grotendeel voor de sier en de status van de eigenaar gehouden werden. Ze groeide op in het grote witte koele huis tussen de donkergroene bomen, met het voortdurend geruis van de oceaan op de achtergrond. De plantagegemeenschap die haar wereld vormde bestond inmiddels uit zo’n driehonderd mensen.’

Als Willem van Ommeren in 1803 overlijdt, gaan zijn bezittingen naar zijn broer. Tot die bezittingen hoorde ook Aurora. In 1806 wordt haar dochter geboren:

‘Degene die haar pasgeboren dochtertje later dat jaar “Prinzes’ doopte en aldus haar speciale status nog eens benadrukte, was Pieter van Ommeren. (…)
Bruine en zelfs nog lichtgekleurde slavenkinderen liepen er tegen deze tijd wel meer rond op De Dageraad, al was het maar omdat vlakbij op het strand de militaire post “De Brandwacht” gevestigd was. Maar de kleine Prinzes was zelfs voor koloniale begrippen bijzonder. Aurora had haar oog laten vallen op een Karaïb, lid van één van de mysterieuze indianenstammen die ooit de oorspronkelijke bewoners van dit gekaapte land waren geweest en die nu in kleine aantallen rondzwierven in de oerwouden bij de zeekust.’

Pieter van Ommeren keert niet lang nadat hij eigenaar van ‘De Dageraad’ is geworden, terug naar Nederland. De onderneming komt eerst in handen van David Moses Sanches. Na zijn dood komt ‘De Dageraad’ in handen van Salomon Soesman, hij zal de laatste eigenaar zijn.

Het gaat niet goed met de onderneming – en dat heeft niet met de naderende opheffing van de slavernij te maken:

‘Nog geen jaar later [1850, lw] maakte een grote zandbank die zich dwars voor de kreek genesteld bleek te hebben duidelijk dat de strijd tegen de elementen nooit te winnen zou zijn. Verkopen was al geen optie meer, en er zat weinig anders op dan de kwijnende plantages zo goed en kwaad als het ging draaiende te houden tot de definitieve afschaffing van de slavernij een feit zou zijn en er in ieder geval nog een compensatiebedrag per slaaf uit Holland opgestreken kunnen [sic] worden.’

Dat is het moment waarop Annejet van der Zijl Mimie weer ten tonele te voert:

‘Maar Mimie, dochter van Prinzes, wachtte niet af tot de Hollandse politici het eindelijk eens zouden worden over een wetsvoorstel dat een einde zou maken aan de exploitatie van de zwarte medemens.’

Toen ze 21 werd, werd ze – zoals dat gebruikelijk was – vrijgekocht door Salomon Soesman:

‘En zo werd Mimie op 22 juni 1857 meesteres van haar eigen lot, compleet met alle tekenen van een burgerlijke identiteit die daar bij hoorden. Haar slavennaam veranderde ze in het veel Hollandser klinkende “Mietje”, als beroep koos ze “huisbediende” en als achternaam werd “Nods” ingevuld. Dit was een ongebruikelijke naam, zowel in de kolonie als daarbuiten. Maar de met de vrijlatingen belaste ambtenaren waren in principe vrij om achternamen te verzinnen voor de spiksplinternieuwe burgers, en wellicht was één van hen afkomstig uit de Franse of Zwitserse Jura, waar plaatsjes met die naam zijn.’

Mietje Nods is de oma van Waldemar Nods. Sonny Boy kan beginnen.

[van Hanta, 15/02/2014]

Annejet van der Zijl, De Dageraad. Waar het verhaal van Sonny Boy begon. Met illustraties van Sylvia Weve. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2017, 83 p. Prijs 15 euro.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter