blog | werkgroep caraïbische letteren

Postkoloniaal Nederland

door Wim Manuhutu

Postkoloniaal Nederland, het derde en laatste boek dat binnen het programma ‘Bringing History Home’ verscheen, heeft sinds het verschijnen het nodige stof op doen waaien. Dat heeft vooral te maken met een aantal stellingen die auteur Gert Oostindie in de studie heeft geponeerd. In zijn optiek beschikten de postkoloniale migranten bij aankomst over een ‘postkoloniale bonus’ die andere migranten, zoals de arbeidsmigranten uit het Mediterrane gebied niet hadden. Die bonus loopt volgens hem overigens op zijn einde, terwijl begrippen als identiteit en gemeenschap in toenemende mate aan het vervluchtigen zijn als het gaat om de grote – ongeveer één miljoen – en zeer diverse groep postkoloniale migranten uit Oost en West.
De postkoloniale bonus bestond volgens Oostindie uit een aantal elementen. De juridische status van onderdaan of burger van het Koninkrijk zorgde ervoor dat zowel in het geval van de migratie vanuit Indonesië in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw als die vanuit Suriname in de jaren rondom de onafhankelijkheid in 1975 van een echt restrictief toelatingsbeleid uiteindelijk geen sprake kon zijn, ondanks dat er wel degelijk pogingen zijn gedaan om de toestroom naar Nederland in te perken.
Ook beschikten de meeste nieuwkomers over cultureel kapitaal: kennis over de Nederlandse samenleving, opgedaan in het koloniale onderwijssysteem. Verder verschilde de meerderheid van de postkoloniale migranten in ieder geval in religieus opzicht niet van de autochtone Nederlandse bevolking. Dat gold overigens meer voor de migranten uit het voormalige Nederlands-Indië dan voor hen die uit Suriname kwamen.

Het begrip postkoloniale bonus betreft een relatief begrip: een voordeel ten opzichte van andere niet-westerse migranten die naar Nederland kwamen. De nadruk op dat relatieve voordeel heeft het gevaar in zich het zicht te belemmeren op de verschillende aspecten van verlies die de migratie met zich mee heeft gebracht.
Een van de problemen bij het hanteren van het begrip postkoloniale bonus – overigens wel door de auteur onderkend – is natuurlijk dat deze niet voor iedere postkoloniale migrant even groot was, al was het alleen vanwege de verschillen in klasse die er binnen de afzonderlijke groepen bestonden. Het maakte immers nogal uit of iemand uit een Nederlandssprekende middenklasse afkomstig was of uit een segment van de samenleving waar men veel minder toegerust was en is op het leven in Nederland. De discussies rondom de migratie van ‘kansarme’ Antilliaanse jongeren van de laatste jaren is daar maar een voorbeeld van.

Representatie en zelfrepresentatie zijn terugkerende thema’s in het boek. Zo stelt Oostindie dat het beeld van de Surinaamse gemeenschap in Nederland lange tijd is gedomineerd door de Creoolse groep. In dat opzicht kan de recente instelling van de Lalla Rookh-leerstoel aan de Vrije Universiteit gezien worden als een van de pogingen dit beeld tenminste te nuanceren.

Uit de beschrijving van de geschiedenis van het verblijf van postkoloniale migranten komt een proces van toenemende integratie in de Nederlandse samenleving naar voren dat soms met vallen en opstaan gepaard gaat zonder dat de hoofdrichting verandert. Over hoe de Nederlandse samenleving door de komst van postkoloniale migranten is veranderd lopen de meningen uiteen. Oostindie beschrijft de overheid in de afgelopen decennia meermaals tegemoet is gekomen aan de wens vanuit de gemeenschappen om gehoord en gezien te worden. De instelling van culturele instituten, monumenten, en gedenkdagen past in het honoreren van claims die voortkomen uit de identiteitspolitiek die vanuit de kring van postkoloniale migranten en hun organisaties is bedreven. Tegelijkertijd relativeert hij de impact die deze politiek op de kennis en het besef van de Nederlandse samenleving als geheel heeft en geeft hij soms treffende voorbeelden van het particularistische karakter van bijvoorbeeld de herdenking van het afschaffen van de slavernij op 1 juli of de capitulatie van Japan op 15 augustus. Waar gemeenschappen en organisaties de erkenning als een begin zagen van het debat over de koloniale wortels van de Nederlandse geschiedenis en cultuur, zag de overheid het als een afsluiting. Helemaal omdat de aandacht in het migratiedebat in toenemende mate werd getrokken door de arbeidsmigranten en werd geculturaliseerd in een debat over islam en de islamitische cultuur.

Naarmate de tijd verstrijkt en postkoloniale migranten meer en beter hun weg vinden in de Nederlandse samenleving, worden identiteit en gemeenschap in de ogen van Oostindie meer en meer een kwestie van keuze. Individuen kunnen er voor kiezen om zich tot een bepaalde postkoloniale gemeenschap te bekennen, maar ze kunnen het ook laten. Hetzelfde geldt voor de transnationale band met het land van ouders, grootouders en overgrootouders.
Met name op deze constatering valt ook wel iets af te dingen. Het is onmiskenbaar dat identiteit, gemeenschap en de band met ‘daar’ door de tijd heen aan verandering onderhevig zijn. Maar dat hoeft niet te betekenen dat ze op termijn ook zullen ‘vervluchtigen’ . Dankzij moderne media is de wereld van postkoloniale migranten echt een dorp geworden waarbij jongeren van nu soms meer contact hebben met generatiegenoten van daar dan hun ouders destijds. Dat geldt natuurlijk niet voor ieder groep in gelijke mate.

Daarbij is het zo dat de invloed van de ontvangende samenleving in het boek wat onderbelicht lijkt. In het begin van Postkoloniaal Nederland haalt de auteur zijn eigen jeugdervaringen met diversiteit aan. De invloed van een toename van xenofobe uitingen in het publieke debat – ook al gaan die wellicht niet meer primair over de grote meerderheid van postkoloniale migranten – kan juist een versterking en een teruggrijpen op de postkoloniale identiteit en gemeenschap tot gevolg hebben.

Postkoloniaal Nederland is een prikkelend boek dat de lezer uitdaagt om zelf een antwoord te formuleren op de vraag of Nederland wel echt een postkoloniaal land is geworden. En hoewel de auteur daar zo zijn twijfels bij heeft, kunnen de inzichten die postkoloniale en culturele studies bieden, de lezer helpen om dat antwoord ook vanuit het perspectief van de betrokken gemeenschappen zelf te formuleren zonder in de valkuil van partijgangerschap te vallen. Het postkoloniale debat is dan ook maar net begonnen.

Gert Oostindie, Postkoloniaal Nederland; Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen. Amsterdam: Bert Bakker, 2010. 336 p., ISBN 978 90 351 3497 3, € 25,00.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter