blog | werkgroep caraïbische letteren

Koloniale stuiptrekking: Het experiment Suriname in de jaren dertig

Rede

Uitgesproken ter gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van hoogleraar Geschiedenis van Suriname sinds 1873 in vergelijkend perspectief aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam op vrijdag 16 maart 2018 door Rosemarijn Hoefte.

Mevrouw de Rector Magnificus,
Mijnheer de decaan,
Bestuursleden van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Geachte dames en heren,

Op 7 februari 1933 werden bij een protest in Paramaribo twee personen door politiekogels gedood en 23 mensen gewond. Het was het dieptepunt in een tweejarige periode van sociale onrust, veroorzaakt door economische misère en werkloosheid. Zo liepen er in juli 1931 duizenden mensen vreedzaam naar het paleis van de gouverneur om daar een petitie voor economische en politieke hervorming aan te bieden. Het zogenaamde hongeroproer in oktober van dat jaar verliep onrustiger. Plunderingen van winkels en bakkerijen en andere vormen van protest leidde tot grootschalig ingrijpen van de politie: er vielen één dode en twee gewonden. In de daarop volgende maanden was het een komen en gaan van actiegroepen en bonden met verschillende politieke en sociaal-economische doelstellingen. Honderden mensen woonden allerlei protestbijeenkomsten bij. Speciale vrouwenbijeenkomsten trokken 800 tot 1500 deelnemers.

Afvoer van gewonden na het straatoproer in Paramaribo.

Het was in deze onrustige tijd dat Anton de Kom weer voet zette op Surinaamse bodem. Hij was een geboren Surinamer, die na een twaalfjarig verblijf in Nederland begin 1933 terugkeerde naar zijn land. In Suriname was het koloniaal bestuur al door de Nederlandse autoriteiten gewaarschuwd voor deze ‘onruststoker’. Over zijn precieze activiteiten in Suriname zijn we niet helemaal zeker; wel duidelijk is dat hij in contact stond met honderden arbeiders en werklozen, die klaagden over het gebrek aan werk, belastingen, lage lonen en ontbreken van betaalbare gezondheidszorg. Zoals De Kom het zelf verwoordde: ‘Onder den boom, langs mijn tafeltje, passeert de parade der ellende…Indianen, boschnegers, Creolen, Britsch-Indiërs, Javanen… .’ 1)
De Kom vond dus weerklank bij alle bevolkingsgroepen. De angst zat er daarom bij de koloniale bestuurders goed in en op 1 februari werd hij gearresteerd. Een grootscheepse poging om hem een week later vrij te krijgen ontaardde in het bloedbad van 7 februari 1933. De Kom werd zonder vorm van proces gedeporteerd uit zijn geboorteland. (Later zouden de autoriteiten toegeven dat zij onvoldoende bewijs voor opruiing hadden.) De Kom zou Suriname nooit meer zien; hij kwam eind april 1945 om in een Nazi-concentratiekamp. In die jaren in Europa zette hij zich in voor een anti-imperialistische politiek en schreef hij Wij slaven van Suriname, de eerste geschiedenis van Suriname, door een Surinamer, vanuit een Surinaams perspectief.

Anton de Kom in Nederland, met zijn echtgenote Petronella Bosboom

Zoals gebruikelijk werden de droevige uitkomsten van de protesten gezien als ‘incidenten’, geweld van de staat was echter een van de hoekstenen van het kolonialisme, niet alleen in Suriname. Anders gezegd: geweld was niet incidenteel, maar structureel, dat was al eeuwenlang zo. Alleen de harde hand van Europeanen kon de kolonie laten bloeien, ten faveure van de metropool, althans zo was de gedachte. Een andere hoeksteen was racisme. Gekoppeld aan een verdeel-en-heers-beleid drukte de koloniale machthebbers een groot stempel op het leven in Suriname.
Hoe tragisch ook, de protesten en de afloop zijn zeker niet uniek in de regio. Ook de Britse Caraïben, met name Jamaica en Trinidad, kenden grootschalig verzet tegen het koloniale beleid, zij het wat later. Alleen al in Jamaica eisten deze acties tientallen dodelijke slachtoffers. Suriname was dus eerder met protest tegen de werkloosheid en stijgende voedselprijzen, en ook de effecten waren anders dan op de Brits-Caraïbische eilanden. Daar werd eveneens hard opgetreden door de politie, maar tevens kwam er voorzichtig een flankerend sociaal beleid, zoals armenhulp en de incorporatie van de arbeidersbeweging. De vakbonden waren in de Engelstalige Caraïben, en trouwens ook op Curaçao, beter georganiseerd en effectiever dan in Suriname, waar fragmentatie en korte-termijndoelstellingen domineerden. 2) Volgens de Britse historicus Nigel Bolland leidden de protesten in de Britse Caraïben, onder aanvoering van de vakbonden, tot een definitieve verandering in de politieke cultuur. 3)

Gouverneur Johannes Kielstra

Ook in Suriname waren de politieke en maatschappelijke gevolgen van de opstanden zichtbaar, maar de reactie was anders dan op de eilanden in de regio. In Suriname vond juist een conservatieve backlash plaats. De impopulaire gouverneur A.A.L. Rutgers werd door Den Haag vervangen door Johannes Kielstra.4) Kielstra, opgeleid aan de Rijksuniversiteit Leiden, begon zijn loopbaan in Nederlands-Indië, onder de hoede van Hendrik Colijn. In 1915 keerde Kielstra terug naar Nederland en werd hij hoogleraar in Wageningen en daarna in Utrecht, waar hij hoofd werd van de nieuwe Indologische faculteit. In 1933, dus na de arrestatie van De Kom, werd Kielstra gouverneur van Suriname met de missie ‘orde op zaken te stellen’. Colijn was toen als minister van Koloniën en minister-president weer zijn superieur.

Toen Kielstra in 1933 in Suriname aan kwam, was de kolonie er economisch beroerd aan toe. De wereldwijde crisis had ook in de Caraïben een grote impact. Het gebrek aan werk en stijgende prijzen leidden tot armoede. In 1933 was naar schatting 20% van de jongens en 15% van de meisjes in Paramaribo ondervoed.5) Ook in de zogenaamde districten, gebieden buiten de hoofdstad, signaleerden zendelingen ondervoeding en ‘afstomping door teleurstelling en wanhoop’. 6) In Den Haag, en dus ook op het hoogste bestuurlijke niveau in Paramaribo, bleven politici en ambtenaren dezelfde koers varen. Suriname werd daar gezien, tegenwoordig zouden we zeggen geframed, als een stilstaande en zelfs achterlijke kolonie. De belangstelling uit Nederland voor de koloniën in ‘de West’ was minimaal; de koloniale gezaghebbers hadden slechts oog voor de begrotingstekorten, slechts heel weinigen dachten na over mogelijke duurzame oplossingen. Alle aandacht was gericht op de landbouw en de bestuurders waren blind voor de opkomst van bijvoorbeeld de bauxietindustrie. Mijnconcessies kwamen, door gebrek aan belangstelling van de koloniale overheid, in handen van het Amerikaanse bedrijfsleven. En de planters stelden zelfgenoegzaam vast dat arbeiders noch opzichters interesse zouden hebben om voor Amerikanen te werken.

Moengo: Casa Blanca, het woonhuis van de directeur van de bauxietfabriek, ca. 1930 (KIT).

Veranderingen in de Surinaamse maatschappij

Het waarschijnlijk eerste verslag over het nieuw opgerichte mijnstadje Moengo logenstraft deze opvattingen. Het is van de hand van Fred. Oudschans Dentz, een veelschrijver over de geschiedenis en contemporain Suriname. Hij typeert Moengo als ‘een monument voor de wilskracht en de volharding der Amerikanen’.7) Deze bezoeker beschrijft in lyrische bewoordingen de organisatie van het productieproces, de moderne gezondheidszorg, het rioleringssysteem, de elektrische straatverlichting, de ratelende type- en rekenmachines, allemaal dingen waar Paramaribo nog van droomde. Natuurlijk hadden zo’n moderne stad en industrie wel degelijk een grote aantrekkingskracht: de plantage-arbeiders en -opzichters stroomden toe. Moengo en de andere mijnstadjes bleven uiteraard wel ingebed in het koloniale systeem: zoals collega en antropoloog Anouk de Koning het heeft verwoord: het waren enclaves in de schaduw van de plantages.
En niet alleen de bauxietindustrie bracht verandering. De zogenaamd stilstaande Surinaamse samenleving was in sommige opzichten in snel tempo getransformeerd na de afschaffing van de slavernij in 1863, terwijl op andere gebieden het veranderingstempo aanzienlijk trager was. Die afschaffing was juridisch een ijkpunt, de sociaal-economische en politiek-culturele emancipatie van de voormalige slaafgemaakten duurde echter vele decennia en misschien wel een eeuw. 8)

Economisch waren de veranderingen duidelijk zichtbaar: veel plantages werden opgeheven en de overblijvende ondernemingen, vooral in de suikerindustrie, werden steeds grotere industriële complexen. Van de 108 suikerplantages in 1830 waren er 60 jaar later veertien over. In 1930 waren er nog slechts vier suikerplantages in bedrijf; de oppervlakte van met suikerriet bebouwde grond was in die 40 jaar wel gegroeid. Er was dus sprake van concentratie, schaalvergroting en modernisering waardoor het productiepeil van voor de afschaffing van de slavernij kon worden gehandhaafd.
De arbeiders op die plantages waren vooral migranten uit India en Java, die op tijdelijke contracten naar Suriname waren gehaald. Al snel bleek dat de meerderheid van deze in totaal meer dan 60.000 immigranten niet naar hun geboortegrond zou terugkeren. Ongeveer tweederde van de Brits-Indiërs of Hindostanen en driekwart van de Javanen bleef in Suriname. De gevolgen van deze instroom waren in de volkstelling van 1921 al duidelijk zichtbaar: bijna de helft van de bevolking was van Afro-Surinaamse afkomst, 27% Hindostaans en 17% Javaans.
Sociaal-cultureel springt de groei van de middenklasse in het oog. Een deel van die opkomst is te verklaren door de langzame zogenaamde ‘Surinamisering’ van het ambtelijk apparaat—er werd plaats ingeruimd voor licht-gekleurde, Christelijke, Nederlands-sprekende, verstedelijkte Afro-Surinamers, maar de hoogste functies bleven stevig in Nederlandse handen.

Johannes Hendrik Nelson Polanen, eerste zwarte hoofdonderwijzer

Ook in andere beroepsgroepen zijn veranderingen zichtbaar. Een paar voorbeelden ter illustratie. In 1912 werd Johannes Hendrik Nelson Polanen de eerste zwarte hoofdonderwijzer, een rang die nog maar een handvol onderwijzers had behaald.9) De geneeskundige school in Paramaribo leverde artsen af; de bekende Sophie Redmond werd in 1935 de eerste doktores in de kolonie, terwijl in 1912 al twee apothekeressen werden vermeld. 10) Grace Schneiders-Howard was in de jaren twintig ‘hoofdopzichteres’ bij de Hygiënische Dienst en daarmee de hoogste vrouwelijke ambtenaar in de kolonie. 11)

Dokteres Sophie Redmond

Grace Schneiders-Howard

Salikin Hardjo was ambtenaar bij het ministerie van Volksgezondheid, en later politicus, maar ook journalist die onder de vrouwelijke schuilnaam Bok Sark over het leven van Javaanse plantagearbeiders schreef. 12)

Salikin Hardjo (Bok Sark)

De Surinaamse Almanak vermeldde jarenlang de firma Ramyad, als ‘handelaar in opium, ganja, Br. Ind. artikelen, provisien en dranken’. 13) Dit doet vermoeden dat deze firma zijn geld verdiende met heimwee naar India, maar dat blijkt toch anders te liggen. Margriet Fokken vond in haar dissertatieonderzoek naar Construction of Hindostani identities in Suriname in the era of indenture, deze advertentie die de firma op de twintigste-eeuwse kaart zet. 14) De advertentie getuigt van geloof in de voortgaande modernisering: de auto is immers ‘onovertreffelijk tot dusverre’. In veel gevallen was onderwijs de motor van sociale mobiliteit.

Ook deze gemêleerde middenklasse had te lijden onder de economische recessie, maar een aantal privépersonen nam zelf initiatief om de armoede van arbeiders en werklozen te verlichten, omdat de koloniale staat weinig tot geen actie ondernam. Dat blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Hennah Draaibaar en Rosa de Jong, MA Research student aan de UvA, naar het leven van Alexandrina Paulina Bruyning, een goudzoeker die in 1932 de vondst van haar leven deed. Uit de verkoop van het goud gaf zij armlastigen contant geld. Toen de autoriteiten haar dat verboden, ging zij bonnen uitschrijven, die bij de winkel op de hoek en bij een kledingzaak konden worden ingewisseld. Gowtu Missie, zoals haar bijnaam luidde, betaalde ook ziekenhuiskosten voor mensen die dat zelf niet konden opbrengen. 15)

Alexandrina Paulina Bruyning

De al eerder genoemde Sophie Redmond behandelde arme patiënten gratis; dat deed zij in samenwerking met haar vriendin Esseline Polanen (de dochter van de eerste zwarte hoofdonderwijzer, die in 1935 als eerste zwarte apothekeres was afgestudeerd) die gratis medicijnen uitgaf. 16) Haar moeder, Albertine Johanna Chan A Hung, beter bekend als Moesje Polanen, betaalde huur en doktersrekeningen, en eten voor zieken en ‘min- en onvermogenden’. 17)

Moesje Polanen

Esseline Polanen

Ook bij de eerder genoemde Grace Schneiders-Howard klopten volgens journalist Johan van de Walle ‘arme mensen zelden tevergeefs aan de deur’. Van de Walle beschreef ook freule Van Lynden, die actief was in de stadszending van de Evangelische Broedergemeente: ‘Ze was klein, verschrompeld, armoedig, door de zon uitgedroogd, leed aan de gevreesde volksziekte, de filaria, en trok haar door die ziekte gezwollen been moeizaam na. Toch was ze dag en nacht op pad […] Freule Van Lynden hield zich niet alleen met geestelijk maar vooral met maatschappelijk werk bezig. Mensen als zij en mevrouw Grace Schneiders-Howard waren maatschappelijke werksters van het eerste uur.’ 18)
Ook al hielpen zulke persoonlijke, vaak geruisloze, acties individuele gezinnen, het waren natuurlijk druppels op een gloeiende plaat in een kolonie waar grote armoede heerste en het verzet groeide.

Het beleid van gouverneur Kielstra

Na de openlijke, grootschalige protesten in 1931 ging de aandacht van Den Haag naar de schuldvraag, niet naar wat de demonstranten bewoog. Na 7 februari 1933 was het niet anders: de politieke consensus was dat gouverneur Rutgers te slap had opgetreden en hij werd dan ook teruggeroepen. Als reactie voerde de nieuwe gouverneur Kielstra een repressief beleid geënt op de anticommunistische en antinationalistische wetten in Nederlands-Indië.
Kielstra haalde ook andere ideeën uit Indië. Zijn grote experiment was de poging om Suriname via een tweetraps strategie te ‘verindischen’: door het aanstellen van ambtenaren die opgeleid waren voor de koloniale dienst in Indië (en dus de geleidelijke Surinamisering terugdraaiend) én door het invoeren van Javanen ten behoeve van de kleine landbouw. Want ook in Kielstra’s beleid bleef de agrarische sector de enige kurk waarop de Surinaamse economie zou drijven. Al jaren eerder, in 1925, had Kielstra op verzoek van de toenmalige gouverneur een bezoek gebracht aan Suriname om de economische mogelijkheden daar te onderzoeken. Hij concludeerde dat drastische maatregelen nodig waren om, zoals hij het noemde, ‘het Nederlandse probleemkind’ te redden. Hij was zeer pessimistisch over de toekomst van de kolonie. Om de concurrentiekracht te vergroten zouden de lonen drastisch omlaag moeten en Kielstra zag migratie als het middel daartoe. Zijn racistische vooroordelen, etnische stereotyperingen en paternalistisch perspectief spreken voor zich: hij zag de Brits-Indiërs als de bevolkingsgroep met het beste economische inzicht, maar juist daarom zouden ze meer aangetrokken worden door handel en commercie. De Afro-Surinamers zag hij als een voor de landbouw verloren groep. In 1925 had Kielstra nog getwijfeld of Javanen wel geschikt waren om onafhankelijke, kleine boeren te worden, maar eenmaal in Suriname verwachtte hij dat met ‘sociale opvoeding’ zij waardevolle inwoners van de kolonie konden worden. 19) Waar op de Brits-Caraïbische eilanden mondjesmaat een sociaal beleid werd geïntroduceerd, koos Kielstra voor Suriname dus een radicaal andere route: de heersende werkloosheid en lage lonen leidde niet tot bijstelling van zijn migratieplannen.

De suikerfabriek Mariënburg

Ervaringen in en studies over Nederlands-Indië moeten een rijke inspiratiebron voor Kielstra zijn geweest, ook al was hij daar zelf niet uitgesproken over. Eerder deed ik onderzoek naar de invloed van de gezaghebbende Indisch ambtenaar De Kat Angelino op Kielstra. 20) In een aantal lijvige publicaties benadrukte De Kat Angelino het belang van de Nederlandse leiding voor de verdere ontwikkeling van Indië. Voor de lokale bevolking was weinig ruimte in dit beleid, behalve in de cultureel-religieuze sfeer. Het streven zou niet de opbouw van een Indonesische staat, maar de vorming van een organisch rijksverband moeten zijn. In een dergelijk organisch verband zou een optimale samenwerking tussen ‘blank en bruin’ gegarandeerd zijn.
Kielstra vertaalde deze ideeën naar de Surinaamse situatie: zijn beleid was gebaseerd op etnische verzuiling, dus iedere groep, Afro-Surinaams, Hindostaans, Javaans enzovoort zou kunnen vasthouden aan zijn eigen religie, cultuur en tradities. Het was volgens Kielstra de morele plicht van de Nederlandse kolonisator om zorg te dragen voor de openbare orde en stabiliteit, indien nodig met harde hand.
In het project ‘Departing from Java’ over de Javaanse diaspora dat ik samen met collega Peter Meel van de Universiteit Leiden heb opgezet, werd ik aan het denken gezet over een mogelijke andere, maar wel gerelateerde invloed uit Nederlands-Indië: transmigratie. In de beginjaren van de twintigste eeuw zette het Binnenlands Bestuur van Nederlands-Indië een kolonisatieprogramma op. Het doel was om Javanen te laten verhuizen van hun overbevolkte eiland naar de zogenaamde buitengewesten, zoals bijvoorbeeld Lampung in Zuid-Sumatra. Het idee was dat er kleine Java’s zouden worden gecreëerd. De inwoners zouden rijstboeren zijn die de arbeiders van de nabijgelegen plantages van voedsel zouden voorzien. Even belangrijk was, zoals de Britse cultureel antropoloog Rebecca Elmhirst heeft aangetoond, dat de transmigranten Java beschouwden als een symbolisch ‘thuis’: een bron van normen en waarden. Gebruiken en tradities, zoals gamelan en wayang kulit, maar ook bestuurlijke en religieuze gewoontes en organisatie bleven zoveel mogelijk gehandhaafd, zoals De Kat Angelino al had aanbevolen. 21)

Javaanse immigranten gaan van boord in Suriname.

Kielstra had grootse plannen wat betreft Javaanse migratie (of transmigratie?) naar Suriname. Volgens het Welter (dat was de nieuwe Nederlandse minister van Koloniën)-Kielstra-plan zouden in tien jaar tijd 100.000 zogenaamde vrije Javanen naar Suriname worden verscheept (bedenk bij dit aantal dat Suriname in 1935 nog geen 150.000 inwoners telde). Het waren dus geen contractarbeiders, zoals de ruim 30.000 Javanen die eerder werden aangevoerd; de nieuwe migranten zouden rijst verbouwen voor binnenlandse consumptie en export en in Javaanse desa’s worden gevestigd, compleet met hun eigen bestuurlijke en religieuze leiders. Hun eigen tradities en gebruiken zouden zoveel mogelijk in stand worden gehouden. In 1939 kwam inderdaad het eerste schip met ongeveer 1000 Javaanse migranten in Suriname aan, daar bleef het echter bij. Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog betekende het einde van de Javaanse migratie naar Suriname.
In het Welter-Kielstra-plan zijn etniciteit, economie en conservatisme vervlochten. Het is een schoolvoorbeeld van social engineering… en enigszins wereldvreemd in een situatie van economische depressie en werkloosheid.

De Tweede Wereldoorlog en het einde van Kielstra

Kielstra genoot enige populariteit bij zijn aantreden, vooral ook in vergelijking met zijn politiek en sociaal onhandige voorganger. De aanwezige steun voor hem brokkelde echter af en er ontstond vooral verborgen verzet. Muilkorfwetten beletten dat er openlijk kritiek kon worden geleverd op de gouverneur. De censuur van pers en correspondentie werd na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verder opgevoerd. Toch bleef het broeien in Paramaribo.
Vast staat dat er in militaire én politieke kringen werd samengezworen. De politici hekelden Kielstra’s autoritaire houding. De tekenleraar en politicus Wim Bos Verschuur durfde in 1943 zelfs in een petitie aan koningin Wilhelmina te pleiten voor het aftreden van de gouverneur. 22) Kielstra liet hem direct vastzetten. Openlijk protest droeg dus zeker risico’s met zich mee.

Wim Bos Verschuur

Militairen bekritiseerden Kielstra’s gebrek aan daadkracht. De Nederlandse kolonie was vanwege zijn grote bauxietvoorraden van primair belang voor het vervaardigen van geallieerde vliegtuigen. Kielstra was zich bewust van de militaire en economische gevaren die Suriname zou kunnen lopen, maar zijn vraag om uitbreiding van de Nederlandse troepensterkte werd afgewezen door de Nederlandse regering, met het argument dat Suriname echt niet van belang was voor de oorlogvoerende mogendheden. 23) Uiteindelijk werden de bauxietmijnen en -transporten beschermd door Amerikaanse troepen. Kielstra was echter geen voorstander van deze Amerikaanse aanwezigheid, omdat daarmee volgens hem het prestige van het Nederlandse gezag werd ondergraven. Deze opvatting was natuurlijk bekend in het diplomatieke en militaire circuit. Enkele Amerikaanse officieren waren hoogstwaarschijnlijk bij op zijn minst één serieuze couppoging betrokken, omdat de bevelhebber vrijwel direct na de poging om Kielstra te vervangen onverwacht werd teruggeroepen naar de Verenigde Staten.
Openbare archieven puilen over het algemeen niet uit met verslagen over geheime acties, en het verbaasde me dan ook niet dat ik weinig tot niets over deze episode kon vinden. Gezien de zeer waarschijnlijke betrokkenheid van de Verenigde Staten bij de coup, was mijn laatste zet om in de archieven van het Amerikaanse State Department te zoeken naar verslagen over Suriname in de Tweede Wereldoorlog. Bij mijn weten waren die archieven nog niet geraadpleegd. Ik hoopte dat de Amerikaanse vertegenwoordigers een ander perspectief op Suriname zouden geven en natuurlijk ook dat ik de ‘smoking gun’ zou vinden over infiltratie en couppogingen.
Laat ik gelijk de mogelijke spanning wegnemen: die smoking gun heb ik niet gevonden, maar dat was misschien ook wel te veel gevraagd. Ik vond uiteindelijk wel interessante randinformatie, waarin dat andere perspectief naar voren komt. Zo schrijft bijvoorbeeld de Amerikaanse consul in Suriname Winfield Scott aan de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Cordell Hull in 1942 dat: ‘no real, energetic, continuing, progressive and collaborative all out war effort, may be anticipated under the administration of Governor Kielstra, a bureaucratic, uncompromising, procrastinating, weak, arrogant and pompous official, possessing little force, war-mindedness as well as the administrative and collaborative qualifications so necessary’. Een jaar later is het er niet beter op geworden volgens de consul, die rapporteert dat Kielstra niet besluitvaardig is, dol is op pracht en praal, maar niet geïnteresseerd in de realiteit of het dagelijks leven. En hij komt zelden zijn paleis uit. 24)
Dat werpt een andere blik op de volgens hemzelf zo daadkrachtige bestuurder. De carrière van Kielstra eindigde in mineur. Minister van Koloniën Van Mook promoveerde de gouverneur weg naar Mexico, want volgens Van Mook ondermijnde Kielstra de oorlogsinspanningen en hij leidde, oh ironie, tot sociale onrust in Paramaribo.
Wim Bos Verschuur, de man van de petitie, werd in 1944, enige maanden na het vertrek van Kielstra, vrijgelaten, omdat het Koloniaal Bestuur hem niet wilde laten uitgroeien tot een martelaar voor de rechten van het volk. Met het vertrek van Kielstra, maar eigenlijk al met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, kwam het koloniale experiment van de verindisching ten einde. De oorlog en de nasleep stimuleerden de autonomiebeweging, zeker onder Afro-Surinamers uit de middenklasse. In 1948 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd en zes jaar later werd met de ondertekening van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden de koloniale periode officieel afgesloten. Op papier waren Nederland, Suriname (en de Nederlandse Antillen) nu gelijkwaardig.

Een koloniale stuiptrekking en het verzwijgen van het verleden
Het beleid van Kielstra en zijn plan tot de verindisching van Suriname waren een koloniale stuiptrekking. De gouverneur, in samenspraak met de Nederlandse regering, parachuteerde zijn plannen in de kolonie, zonder veel voeling of belangstelling voor wat de inwoners van Suriname bewoog of belangrijk vonden.
Het is wellicht verrassend, maar in de laat-koloniale Surinaamse samenleving werd de staat nog dominanter en autoritairder, en werd het in hokjes delen van verschillende etnische groepen misschien nog wel geprononceerder dan voorheen. 25) Gouverneur Kielstra was blind voor veranderingen in koloniale samenlevingen in het algemeen en die in Suriname in het bijzonder. Hij kwam immers zijn paleis niet uit en zag dus niet dat er een ‘eigen’ Surinaamse samenleving begon te gloren, verpersoonlijkt door enkele bekende en minder bekende mensen die vanmiddag de revue zijn gepasseerd. Voor het groeiende Surinaams zelfbewustzijn was geen oog. Het was de laatste keer dat een Nederlandse gouverneur zo zijn stempel probeerde te drukken op de Surinaamse samenleving.
Mijn leeropdracht is de geschiedenis van Suriname na 1873 in vergelijkend perspectief. Een vergelijkend maar ook een verbindend perspectief kan ons helpen om ontwikkelingen te duiden, zoals ik hopelijk net heb laten zien met de bescheiden uitstapjes naar Indonesië en de Britse Caraïben. Dat geldt ook voor de vergelijking tussen het perspectief van de buitenstaander Kielstra en die van Surinamers als De Kom, Schneiders-Howard, de Polanens, Redmond, de weduwe Ramyad, Hardjo of Bos Verschuur. Laten we over koloniale, regionale en staatkundige, maar ook perspectivische en disciplinaire grenzen heen kijken. Zeker in de Caraïben werken de grenzen van voormalige koloniale rijken nog steeds door in juridische, sociaal-culturele en politiek-economische ontwikkelingen, waarbij verbindende elementen en contacten misschien te gemakkelijk uit het oog worden verloren.

Michel-Rolp Trouillot

Michel-Rolph Trouillot is een voorbeeld van een onderzoeker die over de grenzen van zijn vak keek. Deze helaas te vroeg overleden Haïtiaanse intellectueel publiceerde in 1995 het boek Silencing the Past: Power and the Production of History. 26) Het is een van de belangrijkste publicaties in de recentere Caraïbische historiografie en geschreven door een antropoloog. Zijn zeer genuanceerde betoog, dat ik u natuurlijk allen aanraad te lezen, gaat over de stiltes in de geschiedenis. Geschiedenis is niet slechts het vastleggen van feiten en gebeurtenissen, maar vooral ook een proces van actief verzwijgen: soms onbewust, vaak ook met opzet.


Ik wil u nog eenmaal meenemen naar mijn archiefonderzoek in de Amerikaanse National Archives om dit punt te illustreren. Op een regenachtige vrijdagmiddag in dat ouderwetse en onaangename archief in College Park, Maryland, besloot ik toch ook even de files voor de jaren dertig op te vragen. Het bleek een heel dun dossier te zijn, bijna alles had betrekking op de protesten rond de vrijlating van Anton de Kom in 1933. Zonder veel animo las ik de saaie verslagen die grotendeels overgeschreven waren en geen enkele eigen invalshoek bevatten. A waste of time. Tot ik bij de laatste missive kwam van het Amerikaanse consulaat in Trinidad aan Washington. Er werd verbaasd melding gemaakt van het feit dat De Kom en zijn gezin door de autoriteiten in Suriname op de boot waren gezet. Er werd uitdrukkelijk gemeld dat De Kom niet van boord mocht in de havens die onderweg werden aangedaan. Tot op dat moment waren alle bijlagen uit de tientallen dossiers die ik had gezien verwijderd, dus mijn verbazing was groot dat bij dit vrij korte bericht wel een bijlage zat. Maar mijn schok was nog groter toen ik de paperclip en de brief weghaalde die het addendum toedekte. Op het allerlaatste moment van een vrij deprimerende week had ik wat je noemt een historische sensatie.

Mug shots van Anton de Kom. Archief College Park, Maryland.

Bij mijn weten zijn deze afbeeldingen van Anton de Kom niet aanwezig in Nederlandse of Surinaamse archieven. Deze gecreëerde historische stilte, om met Trouillot te spreken, van deze mug shots en vingerafdrukken van Anton de Kom heeft nu plaats gemaakt voor een zeer prominente publieke aanwezigheid van De Kom in postkoloniaal Suriname en de diaspora.
De Koms tweede leven begon begin jaren zeventig, toen een groep Surinaamse studenten Wij slaven van Suriname in de Leidse universiteitsbibliotheek herontdekte, en massaal (illegaal) vermenigvuldigde. 27) Het was de tijd van maatschappijkritisch verzet tegen de uitbuiting van de Derde Wereld en politiek activisme tegen militaire dictaturen in Zuid-Amerika, en ook Surinaamse studenten lieten zich niet onbetuigd. Het was tevens de tijd rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975; De Kom werd door velen gezien als een antikoloniale held die sociale rechtvaardigheid en solidariteit hoog in het vaandel voerde. En ook heeft hij de toon gezet in de ontwikkeling van het Surinaamse dekolonisatiedebat, een debat dat heel voorzichtig begon in de jaren dertig en dat nog steeds niet helemaal is afgerond.

Bankbiljet met de beeltenis van Anton de Kom

Mijn onderzoek zal zich onder andere richten op het lange dekolonisatieproces en nation building, gekoppeld aan de bestudering van nation branding in Suriname en andere postkoloniale staten. In de historiografie van postkoloniale staten is nation branding een onderwerp dat nog weinig aandacht heeft gekregen, ook al omdat het een tamelijk recent fenomeen is.
Natuurlijk hebben landen zichzelf lang geïdentificeerd en gemanifesteerd door symbolen zoals vlaggen of volksliederen, maar het gebruik van commerciële branding-technieken is nieuw. Een staat gebruikt nation branding om zichzelf te introduceren of zijn positie in de wereldeconomie te verbeteren door een herkenbaar beeld te creëren. Het doel is om het imago van het land vorm te geven en de economie te stimuleren door buitenlandse toeristen en investeerders aan te trekken, de handel te bevorderen en het profiel van het land in internationale organisaties te verscherpen. Maar zeker niet minder belangrijk, nation branding richt zich ook op de eigen bevolking: het is een hulpmiddel om trots op de natie en haar prestaties te mobiliseren.
Mijn focus ligt op hoe nation branding, op het snijvlak van economie, cultuur en politiek, dient als een middel om de natie en het nationale bewustzijn in postkoloniale samenlevingen in de 21e eeuw te (her)definiëren. Ik zie nation branding dan ook als een historisch gezien logische uitbreiding van de manieren waarop nationale identiteit wordt geconstrueerd en gecommuniceerd. 28) Suriname is een voorbeeld van dit proces en ik hoop dat een vergelijking met andere postkoloniale staten dit onderwerp prominenter op de onderzoeksagenda zet.

De Anton de Kom-universiteit van Suriname

Rest mij de plezierige taak een woord van dank uit te spreken.

In de eerste plaats dank ik het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, de decaan van de faculteit der Geesteswetenschappen en het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen voor het in mij gestelde vertrouwen.
Mijn bijzondere erkentelijkheid gaat uit naar mijn werkgever KITLV-KNAW die het mogelijk maakt om dit hoogleraarschap te vervullen. Mijn dank ook aan mijn collega’s bij het KITLV; de combinatie van geestes- en sociale wetenschappen en de daaruit voortvloeiende interdisciplinariteit maakt het instituut een prachtige plek om onderzoek te doen. Jeannette Poestkoke, Yayah Siegers en Ellen Sitinjak: jullie zijn het kloppend hart van het KITLV. Ik wil mijn mede MT-leden Gert Oostindie en Henk Schulte Nordholt speciaal bedanken voor hun steun en vriendschap.
Mieke Aerts, Liz Buettner, Paul Knevel en Wyger Velema heetten mij welkom bij de UvA. Minou van Beurden, Wendie Pezarro en Bart-Jan Roffel doen voortdurend hun best mij door het bureaucratische doolhof te leiden.
Ik zie uit naar de samenwerking met collega’s in het koloniale en postkoloniale veld: Remco Raben, Peter Romijn, Charles Jeurgens, Geertje Mak, Vincent Kuitenbrouwer en Klaas Stutje. De banden met Michiel Baud en het Cedla hoop ik verder te verstevigen.
Ik wil natuurlijk ook over disciplinaire grenzen blijven kijken en verheug me op onderwijs- en onderzoeksgebied op verdere samenwerking met Michiel van Kempen, Rivke Jaffe en de andere collega’s in de geestes- en sociale wetenschappen.
Geachte studenten, ik heb vandaag hopelijk laten zien dat het doorspitten van archieven tot onverwachte ontdekkingen kan leiden. Ik hoop dat jullie onderzoek in Suriname, Cuba of waar dan ook jullie zal verrassen en inspireren.
Vanzelfsprekend blijf ik ook over Amsterdamse grenzen kijken. Alex van Stipriaan was de eerste onderzoeker die ik tijdens mijn Surinaamse verkenningen ontmoette. Veel dank voor al die jaren van sparren en vriendschap. Hetzelfde geldt voor Peter Meel: ik kijk uit naar weer een gezamenlijk project.
In Suriname dank ik Maurits Hassankhan, Rita Tjien Fooh, Hilde Neus, Eric Jagdew en Jerome Egger voor hun hulp en gastvrijheid.
Mijn interesse in het Caraïbisch gebied ontstond in Florida. Jane Landers en Steve Noll waren een grote steun in een in veel opzichten nieuw leven. Ondanks het feit dat een oceaan ons scheidt, is ons contact gelukkig nog steeds heel intensief. Jullie tonen dat wetenschap en sociaal engagement uitstekend te combineren zijn.
Mijn warme dank gaat uit naar mijn extended family: Beverly, Steve, Jody, Amanda, Joke en Eduard.
Tot slot, ik ben heel blij dat mijn dappere moeder vandaag, dankzij de doortastendheid van Michelle en de hulp van Paul, aanwezig is. Mijn vader, die tien jaar geleden is overleden, heeft bij mij de liefde voor geschiedenis aangewakkerd. Hij zou, denk ik, trots geweest zijn.

Ik heb gezegd.

Prof. dr Rosemarijn Hoefte bij het uitspreken van haar oratie.

Noten

1. De Kom 1934, p. 210.
2. Scholtens 1986, p. 48.
3. Bolland 2001, p. 3.
4. Voor een beschrijving van de loopbaan van Kielstra, zie Ramsoedh 1990.
5. Van Lier 1971, p. 295.
6. Jaarverslag Evangelische Broedergemeente 1931 geciteerd in De Banier van Waarheid en Recht, 27 juli 1932.
7. Oudschans Dentz 1921.
8. De Koning 2011; see also Hoefte 2014, chapter 5 with De Koning, ‘Bauxite Mining in Moengo: 9. Remnants of the Past and Signs of Modernity,’ p. 113-132.
9. Polanen 1982, p. 38.
10. Kortram 2014; Surinaamsche Sub-Committee 1912.
11. Hoefte 2009.
12. Zie Breunissen 2001.
13. Surinaamse Almanak 1920.
14. Suriname 13 mei 1916.
15. http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Bruyning.
16. Kortram 2014; Polanen 1982, p. 82.
17. Polanen 1982, p. 76.
18. Van de Walle 1975, p. 48.
19. Kielstra 1927 en Kielstra 1929.
20. Hoefte 2011. Historicus Elsbeth Locher-Scholten maakte mij attent op de mogelijke invloed van De Kat Angelino op Kielstra.
21. Elmhirst 2018.
22. Zie Breeveld 2004 en Ramsoedh 1990, p. 147-200.
23. Ramsoedh 1990, p. 167.
24. National Archives, College Park MD, RG 59 General Records Dept of State File 1940-44 Box no 5306 Folder 5.
25. Zie Hoefte 2014.
26. Trouillot 1995.
27. Woortman en Boots 2009, p. 348-352.
28. Zie Aronczyk 2007.

Bibliografie

Aronczyk, Melissa, ‘New and Improved Nations: Branding National Identity.’ In: Craig Calhoun en Richard Sennett (red.), Practicing Culture. London, 2007, p. 105-128
Bolland, O. Nigel, The Politics of Labour in the British Caribbean: The Social Origins of Authoritarianism and Democracy in the Labour Movement. Kingston/ Oxford, 2001
Breeveld, Hans, Baas in eigen huis: Wim Bos Verschuur, heraut van Surinames onafhankelijkheid 1904-1985. Paramaribo, 2004
Breunissen, Klaas, Ik heb Suriname altijd liefgehad: Het leven van de Javaan Salikin Hardjo. Leiden, 2001
Elmhirst, Rebecca, ‘Departing from Java to Lampung: Locating Javanese Diasporic Practices in Indonesia’s Transmigration Resettlement Programme.’ In: Rosemarijn Hoefte en Peter Meel (red.), Departing from Java: Javanese Labour, Migration and Diaspora. Kopenhagen, 2018, p. 27-53
Hoefte, Rosemarijn, ‘The Difficulty of Unhooking the Hookworm: The Rockefeller Foundation, Grace Schneiders-Howard, and Public Health Care in Suriname in the Early Twentieth Century.’ In: Juanita De Barros, Steven Palmer, and David Wright (red.), Health and Medicine in the Circum-Caribbean, 1800-1968. New York, 2009, p. 211-226
Rosemarijn Hoefte, ‘Learning, Loving and Living in Early Twentieth-Century Suriname: The Movement of People and Ideas from East to West.’ Journal of Caribbean History 45 (2) 2011, p. 190-211
Hoefte, Rosemarijn, Suriname in the Long Twentieth Century: Domination, Contestation, Globalization. New York, 2014
Kielstra, J.C., ‘Nieuwe mogelijkheden voor Suriname.’ De Economist 76 (1927), p. 181-196
Kielstra, J.C., ‘Suriname’s economische vooruitzichten.’ De Economist 78 (1929), p. 335-348
Kom, Anton de, Wij slaven van Suriname. Amsterdam, 1934
Koning, Anouk de, ‘Shadows of the Plantation? A Social History of Suriname’s Bauxite Town Moengo.’ In: New West Indian Guide 85 (2011), p. 215-246
Kortram, Sylvia M., ‘Meer dan arts alleen: De maatschappelijke betekenis van huisarts Sophie Redmond in laat-koloniaal Suriname.’ Dissertatie Erasmus Universiteit, 2014 [hdl.handle.net/1765/50372]
Lier, R.A.J. van, Frontier Society: A Social Analysis of the History of Surinam. The Hague, 1971
Ramsoedh, Hans, Suriname 1933-1944: Koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra. Delft, 1990
Oudschans Dentz, Fred., ‘De bauxietnijverheid en de stichting van een nieuwe stad in Suriname.’ In: West-Indische Gids 2 (1921), p. 481-508
Polanen, J.V.D., Herinneringen aan mijn vader: Johannes Hendrik Nelson Polanen, de eerste neger-hoofdonderwijzer in Suriname (1882-1939). Paramaribo, 1982
Scholtens, Ben, Opkomende arbeidersbeweging in Suriname: Doedel, Liesdek, De Sanders en de werklozenonrust, 1931-1933. Nijmegen, 1986
Surinaamsche Sub-Committee, ‘De vrouw 1813-1913.’ In De vrouw in Suriname. Amsterdam, 1912
Surinaamse Almanak 1920 http://www.dbnl.org/tekst/_sur001192001_01/_sur001192001_01_0101.php
Trouillot, Michel-Rolph, Silencing the Past: Power and the Production of History. Boston, 1995
Walle, Johan van de, Een oog boven Paramaribo: Herinneringen. Amsterdam, 1975
Woortman, Rob en Alice Boots, Anton de Kom: Biografie 1898-1945/1945-2009. Amsterdam, 2009

[Dit is oratie 592, verschenen in de digitale oratiereeks van de Universiteit van Amsterdam]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter