blog | werkgroep caraïbische letteren

Ingekomen reacties

door Christine F. Samsom

Dat er op een uitgesproken mening in de Ware Tijd Literair reacties komen is niet ongewoon. Daar zijn we altijd blij mee. Het betekent dat de literaire pagina goed wordt gelezen. Discussies kunnen tot meer diepgang leiden. Dat er op de ‘Srefidensi/Zelfdenken’-special van zaterdag 25 januari 2014 drie reacties kwamen was toch een verrassing.

Erg blij zijn we met de verduidelijking van Eva Essed-Fruin over Trefossa’s betrokkenheid bij ons volkslied in zijn huidige vorm, waarbij zij putte uit haar rijke ervaring. Hieronder haar reactie:

‘Jammer dat je niet even de pagina’s 101-104 van Ala poewema foe Trefossa (1977) hebt opgeslagen, waarin de totstandkoming van het volkslied wordt beschreven. Aan Henny de Ziel is nooit verzocht een Nederlandstalige strofe te dichten. De toenmalige Raad van Ministers wilde de tweede strofe van het door dominee Hoekstra geschreven volkslied als eerste gebruiken en vroeg via Frank Essed aan Henny om een strofe in het Sranan te maken, wat hij binnen enkele dagen deed. Deze door hem geschreven tekst is de officiële geworden. Omdat De Ziel de Nederlandse tekst erg negatief vond heeft hij enkele regels gewijzigd. De twee eerste en de laatste regel heeft hij gehandhaafd, de regels “Doch dat elk zich dan ook schame/ Die zijn ere maakt te schand!/ Recht en waarheid te betrachten,/ Zeed’lijk rein en vroom en vrij,/ Al wat slecht is te verachten,”, verving hij door “Hoe wij hier ook samen kwamen/ Aan zijn grond zijn wij verpand./ Strijdend houden we in gedachten:/ Recht en waarheid maken vrij:/ Al wat goed is te betrachten,”. Het woordje “strijdend” heeft de Raad van Ministers vervangen door “werkend”. De eerste strofe is hoogstens een bewerking van de traditionele tekst, waarbij de stijl van Hoekstra zoveel mogelijk is gehandhaafd. Het is beslist onjuist om Trefossa op grond hiervan stijfheid in het Nederlands te verwijten. Deze strofe is ook niet opgenomen in Ala poewema…, alleen in de commentaar.’ Tot zover Eva Essed-Fruin…

Neerlandicus Hilde Neus heeft zich de kritiek op de lezing van Lila Gobardhan erg aangetrokken:

‘Soms ga je naar een activiteit met bepaalde verwachtingen, maar je kunt je ook laten verrassen. Ik was dan ook teleurgesteld over de bespreking van Lila Gobardhans lezing door Els Moor. Haar bespreking bestaat uit opmerkingen over wat ze aan kwaliteit van het Sranan binnen de Trefossa-poëzie had verwacht, maar tegelijkertijd is haar artikel voornamelijk een opsomming van zaken die al eerder besproken zijn, vooral door Hein Eersel. De opdracht aan de verzorger van de Trefossa-lezing is niet uitsluitend een analyse van het werk van Trefossa. Vene zijn lezing (2011) bijvoorbeeld ging daar niet uitsluitend over en Eddy van der Hilst (2010) analyseerde werk van Johanna Schouten-Elsenhout. Aan de inleidster was gevraagd om over Trefossa en taal te praten; een brede opdracht. Mijns inziens heeft ze dat op zeer indringende wijze gedaan door vooral de dagboeken als bron te gebruiken, geheel in de traditie van haar werk als onderzoekster van archieven. Al eerder is daar kort uit geciteerd in het Mutyama-nummer over Trefossa (1990), maar die citaten werden niet binnen zo’n uitgebreide context geplaatst. Cynthia Abrahams heeft in 2010 het Trefossa-archief waartoe de dagboeken behoren mogen overdragen aan het Nationaal Archief van Suriname (NAS).

Het sterke van de lezing van Gobardhan was vooral dat ze liet zien hoe Trefossa zich als persoon al op jonge leeftijd uitdrukte op een nadenkende en zelfs poëtische wijze, die duidelijk de voorbode was van de verbinding tussen zijn levenshouding, het benaderen van talen en hoe hij daarmee omging in zijn kunst. Iemand met een andere dispositie en minder introspectie had geen sonnetten van zulke kwaliteit kunnen produceren. Zijn zwakke gesteldheid maakte dat hij alles overdacht en zijn leven zag in uitdagingen. Die is hij ook aangegaan met taal. Door het lezen van de dagboeken en de inbeddingen van citaten in Gobardhans lezing, blijkt dat hij al vanaf zijn jonge jaren worstelde en zijn producten niet uit zijn mouw schudde. Hij heeft veel moeite gehad om over kleine dingen heen te stappen, dingen die later heel wat groter bleken te zijn (zijn hartproblemen). We hebben een breder beeld gekregen van de mens achter deze grote kunstenaar. Misschien was een aantal zaken reeds bekend, maar de precaire wijze waarop de dichter daar zelf mee omging was dat beslist niet. Er zijn stromingen binnen de literatuur die een literair werk als autonoom gegeven willen zien, zonder welke biografische gegevens van de auteur dan ook daarbij te betrekken. Maar uit deze lezing bleek duidelijk hoe het leven van de man en de levenslust waarmee hij zijn problemen oppakte en er kleine dingen van maakte, zijn werk heeft getekend.’

Alphons Levens, actief lid van de Schrijversgroep ’77 en publicist, is niet blij met de opmerking van Johan Roozer tijdens de zesde Trefossa-lezing, dat er ‘weinig is gebeurd op literair gebied’ en stelt zich op achter het artikel ‘Van de redactie’: ‘Ik ben het volkomen eens met “Van de redactie. Srefidensi in de literatuur” in de Ware Tijd Literair. Ik zat namelijk op woensdagavond 15 januari 2014 (…) in het auditorium van Self Reliance en wist ook niet wat ik hoorde toen Johan Roozer dat zei.’ Waarvan akte…

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter