blog | werkgroep caraïbische letteren

Het gym: voortreffelijke Bildungsroman

door Jos de Roo

De twaalfjarige Sandra, kind van een Surinaamse alleenstaande moeder in een achterstandswijk, gaat als enige van haar lagere school naar het gymnasium. Het klinkt als een sprookje, maar dat is het allesbehalve voor haar, zo blijkt in de roman Het Gym, die het eerste jaar op de nieuwe school uitbeeldt. Karin Amatmoekrim beschrijft in de roman niet alleen de persoonlijke vorming van Sandra door de ervaringen met vriendinnen, familie en klasgenoten, ze plaatst deze ook in de brede context van de Nederlandse maatschappijstructuur, zodat de roman zowel een Bildungsroman is als een sociale roman.

Karin Amatmoekrim. Foto © Michiel van Kempen

De vorming van Sandra verloopt eigenlijk heel geleidelijk. Aan het begin van de roman knikkert ze nog en speelt verstoppertje met de struise Nederlandse Chantal en de zwarte Tanya. Ze luistert nieuwsgierig naar hun ervaringen met jongens en is een beetje jaloers op de grote borsten van Chantal, omdat zijzelf ze nauwelijks heeft. Ze gaat naar het gymnasium omdat haar moeder haar inprent dat niemand anders dan zijzelf voor een beter leven kan zorgen. Opvallend is dat Sandra de achterstandswijk met zijn gemengde bevolking en de spanningen tussen de verschillende groepen als een natuurlijk gegeven ziet. Iedereen hoort erbij. Amatmoekrim maakt dit op een indirecte manier duidelijk door het verschil in huisinrichting te beschrijven. Nederlanders hebben plastic tuinstoelen op hun balkon, hangen vitrages voor de ramen en sparen vaak boerenbont:

‘En als iemand boerenbont spaarde, zag je dat ook meteen. Chantals moeder zette de stukken waar ze het meest trots op was achter het raam, onder de korte witte gordijntjes met de borduursels. Buitenlanders deden minder moeite. Die hadden niet eens tuinmeubels. Als Sandra thuis op het balkon wilde zitten, tilde ze de eettafelstoelen naar buiten. Aan boerenbont of vitrage deden ze niet, Maar hoe meer buitenlanders er in de wijk kwamen wonen, hoe meer boerenbont er voor de ramen werd uitgestald. En zo was er dan een soort evenwicht.’ (p.16)

De laconiekheid van de laatste zin geeft lichtheid aan een zwaar onderwerp. Daar is Amatmoekrim een meesteres in.

Aan het eind van de roman is er veel veranderd. De rollen tussen Sandra en haar moeder zijn omgedraaid. Niet de moeder spoort Sandra aan, maar Sandra dringt er bij haar moeder op aan nu eens echt werk te gaan maken van de opleiding die haar uit de bijstand moet halen. Sandra is vervreemd van haar oude vriendinnen Chantal en Tanya, die haar niet vertrouwen omdat ze niets snappen van het andere leven van Sandra op het gymnasium. De vanzelfsprekendheid waarmee Sandra haar wijk aanvaardde, is helemaal weg. Ze is als de dood dat mensen van het gymnasium zien hoe en waar ze woont. Die angst is zo sterk dat ze een jongen uit haar klas op wie ze verliefd is, afwijst als hij haar op de fiets naar huis wil brengen. En de roman eindigt met haar eerste tongzoen, ook laconiek beschreven:

‘De jongen bleef naar haar borsten staren. “Jullie bruintjes zijn toch altijd ze geil,” zei hij zacht. Hij hijgde licht. “Kom op, dan. Laat eens zien wat je kan.” […] Ze deed langzaam haar lippen van elkaar. Het moest er eens van komen. Hij kuste haar twee keer, en duwde zijn tong naar binnen. Het was veel tong. Hij roerde met grove slagen in haar mond. Hun tanden botsten een paar keer tegen elkaar. Er liep een spoortje kwijl langs haar kin naar beneden, Toen hij ruw een borst vastpakte, maakte ze zich van hem los. “Jij bent mijn eerste bruintje,” zei hij, op een toon alsof het hem zelf het meest verraste. “Eens moet de eerste keer zijn,” antwoordde ze. Ze veegde met de rug van haar hand haar mond af. Toen duwde ze de jongen zacht opzij en liep van hem weg.’ (p 86)

Tijdens het jaar heeft Sandra twee belangrijke inzichten verworven. Het eerste ontstaat langzaam in de nieuwe contacten met leraren, klasgenoten en de ouders van haar nieuwe schoolvriendinnen. Het begint haar op te vallen dat deze haar allemaal met speciale aandacht bekijken. Het begint al op de eerste schooldag als een leraar tegen haar zegt: ‘We zijn heel, heel erg blij om jou hier op school te hebben’ (p. 41). Ook de ouders van haar nieuwe schoolvriendinnen zijn heel blij met haar en ze vinden het contact met iemand uit een andere cultuur verrijkend voor hun dochters. Tegen het eind van de roman beseft ze waarom ze zich ongemakkelijk voelt door al die bijzondere aandacht. Dit inzicht komt in een gesprek met de rector en Bart, de klasgenoot die haar treitergeest is. Als de rector haar ‘een heel bijzonder mens’ noemt, vaart Bart uit met een namaakstemmetje die een typetje nadoet:

‘Die zielige bruine Sandra, boehoe wat is ze zielig. Laten we haar eens lekker gezellig doodknuffelen met z’n allen. Elke scheet die ze laat is zogenaamd bijzonder.’ […] Toen besefte ze met een schok dat het typetje dat Bart nadeed, Janssen was. En alle andere leraren. En de ouders van Renske. En van Mirte.’ (p. 241)

Ze beseft dat ze niet in de eerste plaats als persoon wordt gezien, maar als iemand uit een zielige achterstandsgroep. Ze voelt dat als een ontkenning van haar eigen persoonlijkheid, als een depersonalisatie.

Het tweede inzicht dat ze verwerft wordt haar aangereikt door Vurings, de leraar Nederlands. Het was haar al opgevallen dat in Nederlandse boeken alles in het hoofd van mannen gebeurde, die kleine dingen heel erg groot maken. Als ze een opstel moet maken doet ze dat in de lijn van deze literatuur. Het gaat over een man die het fijn vindt dingen op zijn voeten te morsen. Uiteindelijk gaat hij experimenteren met verschillende drankjes en sokken en zo komt hij erachter dat hij het morsen van earlgreythee op zijn voeten in geitenwollen sokken het lekkerst vindt. Ze vond het zelf een raar verhaal, maar ze krijgt er een negen voor. Vurings vindt dat Sandra talent heeft. Hij vindt het een verhaal over eenzaamheid dat laat zien dat iedereen een strategie ontwikkelt om te overleven. Als ze naar huis fietst, overweegt ze:

‘Talent, dacht ze. Als dat zo was, dan was het misschien wel mooi meegenomen. Want talent heb je niet omdat je in een mooi huis woont. Je kan het niet kopen met het geld van je ouders. […] Het was iets wat niets te maken had met haar flat, of de bijstand, of haar accent waar iedereen op het gymnasium over struikelde. Het was iets van háár, los van alles wat buiten haar stond.’ (p.163)

Met de passage over het opstel geeft Amatmoekrim indirect kritiek op de staat van de Nederlandse literatuur. Ze gaat altijd over mannen en die hebben het eigenlijk over niets van belang. De passage vestigt zo ook indirect de aandacht erop wat ze zelf doet in Het gym: een vrouwelijke hoofdfiguur die gevormd wordt door haar ervaringen die direct verband houden met de sociale structuur van de Nederlandse maatschappij.

De sociale kant van de roman is minstens even interessant als de persoonlijkheidsontwikkeling van Sandra. Amatmoekrim weet de sociale structuur van Nederland verbluffend eenvoudig neer te zetten door hem ruimtelijk uit te beelden. De wijk is de achterstandsbuurt waar allochtonen en slecht geschoolde Nederlanders wonen. De stad is de buurt waar de wat beter betaalde arbeiders en de middenstand woont en het dorp is de ruime villabuurt met tuinen als parken. Daar woont de elite en staat het gymnasium. Sandra is de enige uit de wijk die er op school gaat en Bart de enige uit de stad. Beiden vallen in feite uit de toon binnen de elitaire school. Ze praten anders, hebben een ander referentiekader en snappen de heersende codes niet. Toch willen ze erbij horen. Sandra doet dit door steeds de dingen die ze niet begrijpt in boeken op te zoeken en zich bescheiden op te stellen. Bart probeert zich populair te maken door een grote mond op te zetten over Turken en andere buitenlanders. Ook maakt hij Sandra, die in de sociale ordening immers lager staat, tot mikpunt van spottende en racistische opmerkingen. Als Sandra zich daar schuchter tegen te weer stelt, voelt hij feilloos aan dat de wijk haar zwakke plek is en pest hij haar daarmee. Niemand springt voor haar in de bres. De elite slaat het gade alsof het de-ver-van mijn-bed-show is. Daardoor gaat hij verder en verder tot het ook de klas te dol wordt. Maar Sandra snoert hem de mond met een middel dat ze kent uit de wijk: ze trapt hem in de klas in zijn kruis.

Amakmoekrim maakt in de sociale kant van haar roman pijnlijk duidelijk dat de Nederlandse maatschappij een gesegmenteerde maatschappij is. De elite weet niets van wat er in de volkswijken gebeurt en de mensen in de volkswijken begrijpen niets van de elite. Er is een gapende kloof tussen beide werelden. Niet de raciale kloof is het grootst, maar de sociale standen vormen de scheidslijnen in de maatschappij. In de wijk zijn kinderen uit verschillende raciale en etnische groeperingen bevriend. Ook is kleur binnen de sociale elite niet onderscheidend. Dat blijkt als Sandra op het gymnasium een donkere jongen tegenkomt die ze spontaan groet. Hij vraagt hooghartig of hij haar kent en loopt verder. Hij blijkt een geadopteerde zoon te zijn van een vooraanstaand industrieel. Hij hoort tot de kakkers, doordat hij geld heeft.

Het gym is een boeiende roman. Amakmoekrim heeft een suggestieve stijl die de zwaarheid van de thematiek licht verteerbaar maakt. Ze combineert dit met scherpe observaties en vertelt dan zo dat je als lezer zelf je conclusies moet trekken. Zo is Sandra’s moeder bij een toneelvoorstelling van de school en slaat Sandra haar gade vanuit de coulissen: ´Het was prachtig, dacht Sandra terwijl ze naar haar moeder keek. Zoals ze daar zat, in haar eentje met aan weerszijden van haar een lege stoel, was ze lang en elegant en zwart´ (p. 221). Er gaat een addertje onder het enthousiasme van Sandra schuil: niemand is naast haar moeder gaan zitten. Amakmoekrim verbindt ze heel vaak het positieve met het negatieve. Ze heeft een voortreffelijke Bildungsroman geschreven en een haarscherpe analyse geven van de Nederlandse maatschappij. Ze behandelt een originele thematiek. Ze doet precies wat grote literatuur doet: heel diep in het bijzondere duiken om het algemene duidelijk te maken. Daardoor heeft de roman een algemeen menselijke boodschap: je hebt iets dat van jezelf is, dat uit jezelf komt en waarvoor je van niemand afhankelijk bent. Dus toch een sprookje? Nee, daarvoor is het boek te bitterzoet, al dacht ik wel toen ik het verhaal uit had: En ze overleefde nog lang, niet altijd gelukkig.

Karin Amatmoekrim, Het Gym. Amsterdam: Uitgeverij Prometheus, 2011. 256 p., isbn 978 90 446 17191, prijs € 17,95.

[uit Oso 2012,1]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter