blog | werkgroep caraïbische letteren

Het dilemma van de tolerantie (9)

door Willem van Lit

Het goede leven en de menselijke betrekkingen
Dit is het tweede niveau. Het goede leven kan niet zonder de dynamiek van menselijke betrekkingen. Sociale relaties zijn belangrijk om een goed leven te realiseren. We kunnen onszelf pas kennen en tot ontwikkeling brengen in verhouding tot anderen.

 

Samenleven

Foto © Michiel van Kempen

“We zijn pas wie we zijn met en door anderen”. Anderen kunnen ons kennen en houden ons een spiegel voor. Er is voortdurend sprake van wederzijdse interactie: wederkerigheid van handelen en dat is de ruilinterventie. Dit komt ook steeds weer terug bij analyses over het goede leven. Je wilt het goede doen voor de ander omdat dat wederkerig is. En dat heeft alles te maken met vertrouwen. Niets is duurzaam als het onbetrouwbaar is en fanatisme in relaties duidt op onbetrouwbaarheid. Dat – de ruilinterventie – is een universeel mechanisme dat betrekking heeft op mede-menselijkheid: het gaat om medeleven en niet medelijden. In die wederkerigheid van relaties is een kritische rationele houding essentieel; van christelijk medelijden wordt welbeschouwd niemand beter. Charitas is een ongelijkwaardige verhouding die kan uitlopen in woede of onverschilligheid. Dit laatste is de afwezigheid van betrokkenheid en dat kan dodelijker zijn dan haat. Hechting in menselijke betrekkingen is strikt wederzijds. Het gevolg is dat dit ook geldt voor tolerantie en verdraagzaamheid. Dit is nooit eenzijdig op te leggen of uit te voeren. Respect werkt pas in de wederzijdse dynamiek van sociale betrekkingen. Eenzijdig respect leidt tot afkeer en – wederom – onverschilligheid.

 

Begin september 2016 kwam een groep Nederlands-Turkse jongen in het nieuws die in een wijk in Zaandam zorgden voor overlast. Ze vielen mensen lastig met provocerend en agressief gedrag. Ze staken de gek met de politie die toezicht hield op straat. Ze filmden zelf hun gedrag en zetten dat op YouTube: uitdagend en provocerend. Mensen uit de wijk voelden zich zeer onbehaaglijk in hun nabijheid en bedreigd. Men verweet de politiek niet in te grijpen bij het beledigend en bedreigend gedrag van de groep. Journalisten die er verslag van wilden doen, werden lastig gevallen en belemmerd in hun werk. Toen het in het nieuws kwam en men hen voor het Nederlandse publiek aan de schandpaal ging nagelen – waarbij ook premier Rutte ferm stelling nam – verwezen de jongemannen naar anderen, zoals de ‘media’ die er schuld aan waren: zij hadden hen in een verkeerd daglicht geplaatst. Zelf bleven ze met zonnebril op, hakkelend pratend en badinerend gebarend in beeld met een houding dat het hen niet aanging, schouderophalend, passief provocatief. Op momenten dat het nogal warm werd, namen ze een slachtofferschofferende houding aan.

 

joep dohmen tegen de onverschilligheid
Dohmen heeft in zijn Tegen de onverschilligheid geschreven over Harry Kunneman die het in zijn eigen boek over de figuur “het dikke-ik” heeft gehad. Het dikke-ik is een eigentijds figuur die de laatste jaren in het “geïndividualiseerde en welvarende Nederland” naar voren is gekomen en hij noemt dat een verontrustende ontwikkeling. Kunneman schrijft voorts: “Deze eigentijdse figuur openbaart zich met grote kracht in de openbare ruimte in het verkeer, in treinen, in voetbalstadions, op straat, in wacht- en spreekkamers en in talloze tv-programma’s. (…) als belichaming van het moderne autonome en welvarende individu is het dikke-ik niet alleen weldoorvoed, om niet te zeggen volgevreten, maar neem het ook veel ruimte in, voor in de vorm van onverschillig, lomp of zelfs gewelddadig gedrag. Het dikke-ik neemt waar het nodig denkt te hebben en dat is heel wat. Het wil niet alleen steeds meer consumeren maar eist ook erkenning van zijn handelingsvrijheid en respect voor zijn hoogst individuele opvattingen en verlangens, dit leidt tot voortdurende wrijvingen met anderen. Het dikke-ik is voortdurend verwikkeld in een concurrentie- en prestatieslag. Niet alleen ziet het zich steeds weer gedwongen om anderen te overstemmen of opzij te duwen teneinde ruimte te scheppen voor het eigen standpunt. Ook stuit hij voortdurend op onbetrouwbaarheid, de incompetentie en domheid van anderen: individuen, groepen en hele culturen worden door het dikke-ik als achterlijk opzij geschoven. Het treft dan ook dat het dikke-ik een zeer dikke huid heeft en kritiek en tegenspraak van zich af laat glijden als water van een otterhuid”. (Dohmen pag. 183 – 184).

 

Dit gedrag is overigens niet alleen te zien bij die groep Turks-Nederlandse jongen, maar het is wel herkenbaar bij hen. Mogelijk zijn zij zelfs nog een karikatuur van deze dikke-ik. Daarbij komt nog dat zij intimiderend en uitgesproken irriterend naar voren komen. Ze houden bij onder andere tv-interviews schijnbaar ongedaan hun zonnebril op. Uit de toonzetting van stem en gebaren maak je op dat zij kennelijk uit een heel andere wereld komen, een wereld die zeker niet de onze is of kán zijn.
Quasi-onverschilligheid. “Lauwheid, halfslachtigheid en onverschilligheid zijn tekenen van inauthenticiteit”, schrijft Dohmen (pag. 180). Dohmen schrijft over authenticiteit. Voor sommigen betekent het dat je leeft vanuit jezelf en dat je je niets hoeft aan te trekken van anderen. Je kan je gang gaan en je kan een houding aannemen van enthousiasme over jezelf: antiautoritair en leven voorbij de patronen van hiërarchie in de samenleving. In deze zin is het een vorm van het ‘ platte’ jezelf zijn en dat ook met kracht uitstralen. Je hebt – plat gezegd – schijt aan de ander en dat laat je ook blijken. Het doet er niet toe of je jezelf nu matigt of juist wentelt in genot, of je een conformist bent of juist een rebel. Het maakt niet uit of je emoties echt zijn “ of dat je een sentimentele draak bent” (pag. 175 e.v.). Dit is wat genoemd wordt de negatieve vrijheid, een idee over vrijheid dat ten koste gaat van anderen in je omgeving en die geen rekening houdt met het goed onderhoud van onderlinge betrekkingen. Hierin zit niet het integere streven jezelf te verkennen en te ontwikkelen in samenhang met anderen.

Lamp

Foto © Michiel van Kempen

Echte authenticiteit duidt echter wel op een wil inhoud te geven aan een positieve vrijheid, waarbij je naar jezelf op zoek gaat via de ander. Het is geen “chic eufemisme” voor egoïsme, waarbij men voorbij gaat aan sociale verplichtingen omdat men vindt dat men onmogelijk aan eisen van anderen kan en wil voldoen om zichzelf te zijn. In feite is dit een vorm van hedonisme, egoïsme en eigengereid non-conformisme; het is een uitwas van de postmoderne idee dat je voorbij alle waarden kán en moet leven, leven zonder essentie en met desinteresse. Met de stevige indruk van kwaadwilligheid of te kwader trouw te willen zijn.
Vanuit het ware idee authentiek te willen zijn neem je jezelf en de ander serieus. Je wilt jezelf trouw zijn en niet leven op de eerste willekeurige impulsen die je als eerste reactie schijnbaar argeloos en direct rondstrooit. Iemand die overtuigd authentiek wil zijn, neemt niet de kortste weg van de minste weerstand. Hij of zij probeert zijn talenten te ontwikkelen met al zijn overtuiging en inspanningen. Je moet daarbij bereid zijn en de moed hebben om jezelf te blijven bij allerlei conflictsituaties die er in het leven ook zijn. Hierbij kan men te maken krijgen met conventies of gewoonten waar iedereen maar aan voorbij loopt, maar die voor jou op een zeker moment wel een obstakel kunnen vormen. Het is een kunst om te gaan met deze belemmeringen en weerstanden zonder een ‘dilettant of querulant’ te zijn. Authenticiteit wijst op een juiste eigen betrokkenheid bij sociale en maatschappelijke gebeurtenissen: kritisch en bewogen met de bereidheid tot dialoog. Identiteit houdt zich niet op in een onwrikbare stelling van persoonlijkheid; het vertoont flexibiliteit met een veranderbare innerlijke kern en met een waarachtige instelling het binnen en het buiten op een eigen wijze op elkaar af te stemmen. Waarachtig en kritisch betrokken zijn, is wat telt. Steeds weer jezelf als origineel uitvinden in de dynamiek van menselijke betrekkingen. Je bent pas jezelf met en door anderen.

 

de terreur van schaamte
En dit is nu exact wat de irritatie oproept bij het gedrag van dergelijke hangjongeren die zich van de rest van de wereld niets aantrekken en alleen uit zijn op treiteren en jennen. Men stelt daarbij een brutaliteit ten toon, die erop duidt dat men zich niet van deze wereld waant. Dit leidt al snel tot grof gemor, boosheid en geschreeuw, zeker als het om Turks-Nederlandse, Marokkaans-Nederlandse of Antilliaans-Nederlandse groepen gaat. Men verdenkt hen ervan absoluut niet tot onze gemeenschap te willen behoren. Het zijn rebelse snuiters die de wereld verachten, Nederlanders haten en absoluut onverschillig staan tegenover de Nederlandse of Europese leefwijze. Ze willen en kunnen daarin niet thuis zijn, terwijl de meesten van hen hier zijn geboren en opgegroeid. Hun wijze van praten duidt al op minachting. Ze laten blijken hun loyaliteit en patriottische betrokkenheid elders te hebben, niet bij ons. Hun wereld en cultuur zijn kennelijk beter dan die van ons. Men zou nog kunnen bedenken dat ze hun authenticiteit ontlenen aan hun afkomst en cultuur. Aart G. Broek heeft een uitvoerige studie gemaakt van en veel geschreven over het agressieve gedrag van onder andere Marokkaanse en Antilliaanse jongeren en zegt dat dit gedrag te maken heeft met beschaming. Schaamte is sociale pijn, schrijft hij. Pijn werkt als een signaal en laat degene die het voelt, merken dat er iets niet in orde is. Ook Goudsblom noemt dat zo. Beschaming is existentieel van aard. Bij schuld is er nog herstel mogelijk door de beschuldigde, bij beschaming niet; dat is als een kerf in de ziel en deze kan zelfs generaties overbruggen. De reacties zijn in eerste instantie, terugtrek- of vluchtgedrag. Men wil zich het liefst verbergen. Maar krenking kan ook woedereacties tot gevolg hebben en dan volgt er buitenproportioneel geweld. Het kan gaan om individuen, maar ook groepen. Broek heeft hierover veel gepubliceerd in onder andere De terreur van schaamte, brandstof voor agressie (2007). Veel andere auteurs hebben zich met dit thema bezig gehouden, o.a. Elias Canetti (Massa en macht) en J. Goudsblom (Het regime van de tijd). Ikzelf heb het fenomeen uitvoerig beschreven in mijn Cariben laten we het onmogelijke vragen. Dat is dan de reden ook dat ik het eerder zal hebben over beschaming dan over beschuldiging, omdat dat naar mijn idee beter het soms extreme gedrag verklaart dat eruit voortkomt.

 

Pubers
In de politiek-correcte opvatting wordt nog wel eens gesuggereerd dat het niet zoveel om het lijf heeft en dat de jongens speels authentiek zijn in hun gedrag; de werkelijkheid is dat deze jongeren zich fanatiek en radicaal van onze wereld afwenden, een samenleving die hen toch heeft opgenomen. De multiculturalist praat met een merkwaardig gevoel van menselijkheid over de fantastische veelkleurigheid en ongelooflijke verrijking. Hij preekt tolerantie. Dat doet hij tegen ons. Het gebeurt soms uit een diepgeworteld, maar misplaatst gevoel van beschaamd zijn over wat de verderfelijke westerling de hele wereld heeft aangedaan en wat nooit meer goed te praten of te maken is. Want dat is de essentie van schaamte: hoe je ook je best doet, het komt nooit meer goed. Men leeft met een diep eigen affront. Men praat louterluchtig over de agressieve irritatie bij het ‘dikke-ik’ gedrag van ontspoorde querulanten. Mocht je er anders over denken, dan ben je fout: fascist, racist of iets dergelijks. Fout in elk geval… of dom, maar dat is ongeveer hetzelfde als kwaadaardig. Die relatie heb ik al uitgelegd in dit opstel.

.
Het goede leven op het universele niveau
Dit is het derde niveau waarop het goede leven vorm moet krijgen. Dohmen zegt (pag. 240) dat op dit niveau de regels worden ontworpen die de condities scheppen om het goede leven te beschermen; publieke redenen voor bescherming van dat goede leven gaan vóór privéredenen. Iedereen is gelijk voor de wet. Een van de basiscondities is bijvoorbeeld het recht op leven. In een samenleving zoals de onze gaat het ook om de rechtsstaat in een democratisch bestel. Maar ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is een voorbeeld. De rechtssystemen, gebaseerd op de grondwet en zo’n universele verklaring (die eveneens verankerd zijn in de grondwet) vormen de garanties en voorwaarden voor de vrijheid en gelijkwaardigheid zoals wij die waardevol hebben geacht. Dat is tevens een garantie voor het functioneren van de open samenleving en het kritisch rationalisme; het is de basis waarop we met elkaar het streven naar het goede leven vorm geven. De sharia is een stelsel gebaseerd op een zogeheten religieuze grondslag die gebondenheid (aan één geloof en waarheid) en ongelijkheid (o.a. op basis van geslacht) vast legt. Degenen die zich moslim noemen, hebben het idee dat dit stelsel de rechtsstaat zoals wij die kennen en erkennen, zou moeten vervangen. Misschien dat het niet inééns moet, maar dan toch wel geleidelijk. Dat discriminatoir en onderdrukkend stelsel staat haaks op de rechtsstaat. Het wordt met aandrang en provocatief naar voren geschoven, waarbij het oude leven van de besloten gemeenschap weer inhoud kan krijgen. Zelfs gedeeltelijke invoering (voor sommige gemeenschappen) is geen optie omdat binnen de kortste keren het fanatisme en dogmatisme tot ontbranding zou komen. Het is een direct gevaar voor onze wijze van samen leven. Het zou een nieuwe inbreuk zijn op vertrouwen en verdraagzaamheid, iets wat slechts met geweld kan worden beslecht. Nog niet misschien, dat we dat moeten accepteren, zoals ook Schippers dat zegt.

 

[vervolg, deel 10, klik hier]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter