blog | werkgroep caraïbische letteren

Gevoelige kwesties

door Sandew Hira

 
De afgelopen twee weken in Suriname waren voor mij de meest inspirerende van de afgelopen jaren. Ik ben in een korte tijd veel ervaringen rijker geworden.
Op uitnodiging van Prof. Dr. Henri Ori geef ik colleges op de Anton de Kom Universiteit aan de studierichting Master in Education for Research and Sustainable Development in het vak Ontwikkelingstheorieën. In Europa en Amerika gaat de discussie over duurzame ontwikkeling veelal over de relatie tussen milieu en economie. Ik breng in de colleges de dimensie in van stabiliteit van sociaal-economische verhoudingen in landen die gekoloniseerd zijn geweest. Meer dan milieu zijn politieke, sociale, economische en etnische spanningen een bedreiging voor de duurzaamheid van een samenleving.

Ik deed een oefening met de studenten met als doel om hun empathie, het vermogen om je in te leven in de gevoelens van een ander, te vergroten. De studenten moesten per etnische groep aangeven welke uitspraken als beledigend worden ervaren door die groep. Er was een discussie of Marrons een apart etnische groep zijn dan ‘Creolen’, want beide zijn Afro-Surinamers, mensen met een basis in Afrika.
Het gaat niet om het benoemen van vooroordelen. Dat klinkt neutraal. Het gaat om het benoemen van beledigingen. Je moet je realiseren dat het beledigend is om negatieve eigenschappen van een individu toe te kennen aan een groep en waarom mensen uit die groep het als een belediging ervaren.

De studentenpopulatie is behoorlijk gemengd. Er kunnen verschillende dingen gebeuren tijdens deze oefening. Niemand durft beledigingen te noemen uit vrees dat de ander zou kunnen denken dat je je eigen opvattingen daarmee verraadt. Sommigen formuleren de beledigingen met aarzelingen en omslachtige formuleringen, waardoor je niet to the point komt met als gevolg dat het wantrouwen tegen je eerder versterkt dan verzwakt wordt. Om een belediging te formuleren in de context van een oefening moet de moderator eerst een veilige en oprechte omgeving creëren die duidelijk maakt dat het doel is om de empathie te vergroten. En ze kwamen los: Chinezen zijn vies; Hindostanen zijn gierig, Creolen zijn lui, Marrons zijn achterlijk, Javanen zijn corrupt, Inheemsen zijn dom, witte mensen stinken.
We hebben lijstjes gemaakt per etnische groep. We hebben gebrainstormd over de vraag wat iemand uit een etnische groep als een compliment zou ervaren. We hebben gediscussieerd over theoretische vraagstukken over wat de essentie is van etnische identiteit.

En ik werd met de minuut optimistischer over de toekomst van Suriname. Het is mogelijk om gevoelige kwesties op een ontspannen en eerlijke manier onder ogen te zien. Je moet een open houding hebben om te willen luisteren naar de ander. Je komt dan te weten wat je niet weet.

Vorige week donderdag zat ik een bijeenkomst voor met de jurist Patricia Meulenhof en Robert Connell die onderzoek doet naar grondrechten van Marrons in Jamaica en Suriname. Ik had eerder in een column het vraagstuk aangekaart in hoeverre sinds de vredesverdragen de Marrongemeenschappen een staat zijn binnen een staat zijn en of er sprake is van een vraagstuk over soevereiniteit. Ik had niet door dat ik met de introductie van het begrip ‘soevereiniteit’ een heel gevoelige snaar had geraakt in de Surinaamse samenleving. Ik kwam er gauw genoeg achter. De zaal kwam los. “Wat is het doel van die vergelijking? Is het om marrons in een kwaad daglicht te stellen?”
Ik was verbaasd. Ik dacht dat ik een intellectuele discussie had aangekaart, maar er leeft een sentiment dat ik niet kende, namelijk dat Marrons veeleisend zijn en onterecht rechten claimen die anderen niet hebben. Mijn analyse had dat sentiment versterkt, zo bleek mij tijdens de discussie.

De opmerkelijke en optimistische kant van de discussie is dat verschillende sprekers zich nadrukkelijk keerden tegen het concept van soevereiniteit. Later vroeg ik Patricia Meulenhof: “Wat willen de marrons nou precies?” Zij legde me uit dat de marrons net als in Guyana en andere landen willen dat de positie van tribale gemeenschappen in de wet wordt vastgelegd. Is dat onredelijk? Het lijkt mij niet.

Mijn optimisme werd versterkt door de reactie in de samenleving op oproepen van o.a. Brunswijk om alle marronpartijen te bundelen in een grote eenheid. Niemand maakte de marrons uit voor racisten. Als Santokhi een oproep zou doen aan alle Hindostaanse partijen om zich te bundelen in één grote Hindostaanse partij, zou hij onmiddellijk voor racist worden uitgemaakt. Hoe verklaar je dat verschil? Het laat zien dat er in de Surinaamse gemeenschap het idee leeft dat sommige etnische groepen achtergesteld zijn en het legitiem is om hun emancipatie te bevorderen door zich samen te bundelen. Marrons worden beschouwd als een achtergestelde groep en Hindostanen niet. Een oproep tot bundeling van Hindostaanse partijen zou niet gezien wordt als een poging om een einde te maken aan achterstelling, maar een poging om een begin te maken met etnische dominantie.

Een geweldige ervaring had ik bij de cursus Herschrijving van de Surinaamse gschiedenis die ik samen met Prof. Dr. Stephen Small verzorgde, Ik deed de eerste week en Stephen de tweede. De cursus werd georganiseerd door het Nationaal Archief Suriname (NAS). Soewarto Moestadja, minister van Binnenlandse Zaken en verantwoordelijk voor het archief, had zich persoonlijk gecommitteerd aan dit traject. Hij opende de cursus en plaatste het in het kader van het regeringsbeleid om de geschiedenis te herschrijven vanuit een gedekoloniseerd perspectief. Toen Stephen Small arriveerde heb ik met hem en Rita Tjien Fooh, directeur van het NAS, een ontmoeting op het ministerie gehad om de follow-up te bespreken. De follow-up bestaat uit vijf onderdelen: het opzetten van een nieuwsbrief voor de community van mensen die geïnteresseerd zijn in de herschrijving van de Surinaamse geschiedenis, het opzetten van een onderzoeksprogramma om wetenschappelijk onderzoek te bevorderen, het uitgeven van een serie bronnenpublicaties door het NAS om originele bronnen te ontsluiten, het publiceren van een boek op 8 maart 2015 over de positie van vrouwen in de Surinaamse geschiedenis en een follow-up cursus in 2015 waarin de geschiedenis van Suriname wordt vergeleken met de geschiedenis van andere landen.

Op de laatste dag van mijn cursusonderdeel kaartte ik een gevoelige discussie aan: hoe behandelen we 8 december in de Surinaamse geschiedschrijving? Er waren ongeveer 40 cursisten aanwezig met uiteenlopende opvattingen over 8 december. Hoe bespreek je in zo’n gezelschap deze super sensitieve kwestie? Rita Tjien Fooh had publiekelijk in de Ware Tijd aangekondigd dat gevoelige onderwerpen niet van de historische agenda moeten worden gehaald. Er zijn verschillende perspectieven die met elkaar in dialoog moeten gaan: “Maar we moeten eruit komen.”
Bij de bespreking had ik het volgende gesteld. Niemand mag een ander onderbreken. Je moet je eigen mening geven en hoef[t] niet in discussie te gaan. Dit is een begin, niet het einde van het traject over 8 december en geschiedschrijving.
Er was een ingetogen sfeer waarin de emoties als zware wolken boven het gezelschap hingen. Eén persoon plaatste 8 december direct in een groter kader: hoe zit het met Moiwana? Waarom alleen 8 december?
Een ander gaf aan hoe zwaar het op haar maag lag: “Ik was lid van de volksmilitie. Ik wil er voorlopig niet over praten.”
En zo waren er verschillende bijdragen vanuit verschillende invalshoeken. Diep in mij woedden verschillende emoties, maar er was één van vreugde. We zijn in staat om toch een tipje te lichten van de sluier op een taboe waarover we niet graag praten. Het was een klein onderdeel van de cursus, maar niet onbelangrijk.

Deze exercitie heeft me gesterkt in de overtuiging dat er een maatschappelijke oplossing moet komen voor 8 december en Moiwana. De spanning die op dit onderwerp ligt, kan vroeg of laat de stabiliteit van de samenleving bedreiging. Stel je voor dat bij de nieuwe verkiezingen Santokhi wint. Stel dat het 8 Decemberstrafproces leidt tot de uitspraak dat Bouterse schuldig is. Wat gaat Santokhi doen? Hij heeft twee opties.De eerste is om de uitspraak te respecteren en Bouterse te laten arresteren. Wat gebeurt er dan? Wie dit soort sociale processen analyseert, weet dat het zal leiden tot een geweldsexplosie. Het vragen van buitenlandse hulp bij de arrestatie zal het probleem van geweld alleen maar verergeren.
De tweede optie is verraad te plegen aan iedereen die pleitte voor het proces. En dat verraad houdt in dat Santokhi zelf amnestie geeft om een geweldsexplosie te voorkomen.
Meer opties heeft hij niet. En beide opties zijn loose-loose-opties.

Zelfs als Bouterse morgen aan een hartaanval sterft, zal de spanning van 8 december en Moiwana niet verdwijnen uit de samenleving omdat er dan een erfenis is waarmee gedeald moet worden.
De amnestiewet van de regering is ook geen oplossing. De dader die zichzelf amnestie geeft heeft daarmee iedere morele basis verloren om die amnestie legitimeren. Je kunt jezelf niet vergeven voor een misdaad. Iemand anders moet je vergeven, als vergeving in plaats van waarheidsvinding aan de orde is.

Mijn conclusie is dat in de afgelopen 32 jaar de politiek geen oplossing heeft weten te brengen in dit probleem. Die oplossing moet van het volk komen. Ik pleit voor een oplossing gebaseerd op drie punten:
1. Intrekking van de amnestiewet.
2. Stopzetting van het 8 decemberproces.
3. Instelling van een waarheidscommissie van onderaf met de bevoegdheid om amnestie te verlenen.

Die punten roepen tal van vragen op, die we in de komende tijd ook moeten bespreken. Maar de kern van deze oplossing is dat we kiezen voor een bepaalde vorm van gerechtigheid. Gerechtigheid heeft twee dimensies: straf en waarheidsvinding. Soms kan waarheidsvinding louterend werken en straf overbodig maken.
Het doel van deze oplossing is dat in de samenleving een atmosfeer ontstaat waarbij grote delen van de bevolking erkent dat we 8 december en Moiwana niet afgesloten hebben, maar een afsluiting absoluut noodzakelijk is. De afsluiting houdt in dat mensen van verschillende kampen elkaar recht in de ogen kunnen kijken en tegen elkaar kunnen zeggen: we hebben het probleem samen opgelost via het mechanisme van waarheidsvinding. Het gaat niet om verzoening. Het gaat er niet om dat iemand spijt en berouw toont. Het gaat er om dat de waarheid boven tafel komt, met alle complicaties die horen bij waarheidsvinding. Maar aan het eind kunnen we tegen elkaar zeggen: we hebben het afgesloten en gaan samen verder. We hebben het mechanisme van geweldloosheid toegepast om een oplossing te bereiken.

Ik pleit al lang voor deze oplossing, maar het heeft tot nu toe geen maatschappelijke weerklank gevonden. De sessie met de cursisten van NAS hebben [heeft] me gesterkt in de overtuiging dat we een open houding moeten ontwikkelen over de kwestie.

Toeval bestaat niet. Kort na mijn aankomst in Suriname had ik een gesprek met een goede vriend van me. Na onze warme ontmoeting zei hij dat hij een boodschap voor me had van Melvin Linscheer, directeur Nationale Veiligheid. Linscheer wil een gesprek met me. Hij kent Linscheer heel goed.
Ik was stomverbaasd. Linscheer? Dat is toch de beul van het binnenland, de rechterhand van Bouterse. “No way”, antwoordde ik geschokt. Ik heb gezworen om me nooit in de positie te plaatsen dat ik in de nabijheid van Bouterse zou komen. Met Linscheer lijkt het alsof ik direct met Bouterse praat.
Ik heb veel respect voor mijn vriend. We delen gemeenschappelijke ervaringen en gaan lang met elkaar terug in de tijd. Hij legde me omstandig uit hoe zijn contact met Linscheer zich heeft ontwikkeld. De beeldvorming rond Linscheer is in zijn ervaring onjuist.
Wat is mijn beeld van Linscheer? Ik weet niet eens hoe de man eruit ziet. Ik had het idee van een sinister en duister type uit de onderwereld van veiligheidsdiensten, CIA, geweld en zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Later zou ik hem googelen en zag foto’s van hoe hij eruit zag.
Mijn vriend en ik spraken heel lang over zijn ervaringen met Linscheer. Zijn boodschap was: Linscheer zoekt naar oplossingen voor 8 december (Moiwana was niet in zijn verhaal opgenomen, zoals ik het heb leren opnemen door de bijdrage van een cursist).
“Wat verlies je om met hem te praten?”, zei mijn vriend. “Misschien moet je een open houding ontwikkelen in deze kwestie.”
Ik liet me overtuigen. Tegen het advies van mijn vrouw in en met veel tegenzin ging ik naar een ontmoetingsplaats die mijn vriend had georganiseerd. Ik kwam eerst aan. Ik was in een lege kamer met een bureau en twee stoelen naast het bureau. Linscheer kwam later binnen.

Bij de voorbereiding denk je veel na over hoe je het gesprek in wilt gaan en hoe je eruit wilt komen. Wat wil de man van mij? Ik ben een eenvoudige columnist bij een veelgelezen medium dat vecht om het hoofd boven water te houden. Ik heb geen macht, geen organisatie. Ik kan niemand opdragen om iets te doen. Ik heb alleen de kracht van het idee, zoals het idee van Decolonizing the Mind of het idee van een morele oplossing voor 8 december en Moiwana. Ik weet dat als een gedachte eenmaal maatschappelijk worteling vindt het transformeert van een idee naar een sociale kracht.
Hij kan met mij ook niet over iets onderhandelen. Ik wil geen geld, dus heeft het geen zin om me geld aan te bieden. Ik wil geen positie, dus kom daar niet mee. Wat valt er dan verder te bespreken?

Linscheer kwam binnen met een uitstraling van een intellectueel in plaats van een CIA-baas. Na plichtplegingen van beschaving en wat omcirkelende small talk begon hij met een analyse over zijn zorgen m.b.t. de langetermijnveiligheid van Suriname en de noodzaak van een structurele en fundamentele oplossing van de kwestie van 8 december (en Moiwana voor mij).
Hij zag de noodzaak in, kende mijn voorstellen uit mijn columns – hij leest al mijn columns – en stelde voor om een vertrouwensrelatie met elkaar te ontwikkelen om een oplossing te vinden. Ik luisterde, onderbrak hem af en toe met wat vragen en probeerde in te schatten: wie heb ik voor me en waarom zou ik hem vertrouwen?
Hij had één voordeel die mijn mind niet liet dichtklappen. Hij analyseerde als een intellectueel en stelde zich open voor discussie. Hij vroeg naar mijn mening en wilde niets van me hebben. Er was geen onderhandeling ergens over. Het was een gesprek over analyses.
We spraken bijna anderhalf uur over de spanningen in de Surinaamse samenleving en onze visies over hoe die op te lossen. We spraken lang over mijn oplossing en de praktische problemen hieromtrent. Hij stelde voor om onze gesprekken in de komende maanden te continueren en te proberen oplossingen te formuleren.
Ik stelde het volgende voor. Mijn oplossing is helder en duidelijk. De vraag aan jou is: wil je de mogelijkheden onderzoeken om een maatschappelijk draagvlak te scheppen voor deze oplossing? Dan hebben we iets om over te praten in de komende maanden. In dat proces kunnen wij dan een vertrouwensband opbouwen om die oplossingen te realiseren.
Hij antwoordde bevestigend. Hij wil de mogelijkheden onderzoeken.
Ik zei dat ik niets en niemand vertegenwoordig en alleen de kracht heb van ideeën. Ik zie dus geen geheim onderhandelingstraject, maar een publieke discussie. Ik stelde voor om ons gesprek in de openbaarheid te brengen via een column, die ik nota bene niet eens vooraf aan hem zal voorleggen hoewel hij daar recht op heeft, gegeven het feit dat het ook een verslag van zijn bijdrage aan het gesprek is. Hij had er geen probleem mee.
We wisselden onze gegevens uit en namen afscheid.

Hoe moet het nu verder?
Ik wil een maatschappelijke discussie die moet leiden tot een situatie waarin we 8 december en Moiwana een respectvolle plek geven in het leven en het geheugen van ons volk en het tijdperk van taboe en spanning kunnen afsluiten. Ik wil een maatschappelijke discussie over de drie punten. In beide kampen zullen er tegenstanders zijn, maar ik hoop dat voorstanders in beide kampen voor de drie punten oplossing zich in de komende maanden gaan buigen over dit idee.
Ik weet niet waar dit naartoe zal leiden. Misschien kost het Linscheer zijn kop als directeur Nationale Veiligheid omdat hij een oplossingsmodel overweegt dat zijn baas niet ziet zitten. Misschien krijg ik weer bedreigingen van mensen om mij een kopje kleiner te maken. Ik heb lang geleden al een besluit genomen over de vraag hoe om te gaan met angst voor de dood: liever staande te sterven dan knielend te leven.

Ik weet dat mijn ouders zich tegen mijn handelingen zouden keren, omdat hun verdriet een onmetelijke omvang had bereikt. Dat verdriet en die wetenschap draag ik met me mee.
Ik put kracht uit de Bhagvad Gita waar Arjuna in gesprek met Heer Krishna het dilemma tussen persoonlijke wensen en sociale verantwoordelijkheid trotseerde met de gedachte dat persoonlijke gevoelens ondergeschikt moeten worden gemaakt aan sociale plichten.
Ik put kracht uit de uitspraak van Mahatma Gandhi over oog-om-oog, tand-om-tand: een eye for an eye makes everyone blind.

Deze hele week ben ik bij mijn vrienden van Fundashon Museo Tula op Curaçao voor een traject van Decolonizing the Mind. Ik heb besloten om het contact met Linscheer voorlopig voor te zetten tegen alle emoties in mijn lichaam in die hiertegen pleiten.

[van Starnieuws, 10 maart 2014]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter