blog | werkgroep caraïbische letteren

Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa

door Guno Jones

Surinaamse rug, Joodse buik is een zeer aangrijpend verhaal over de lotgevallen van de auteur en zijn familie tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. In dit werk verbindt Wim Egger zijn (Creools-Joods-) Surinaams-Nederlandse achtergrond met zijn (Joods-) Nederlandse genealogie en erfenis in een familiegeschiedenis over de Tweede Wereldoorlog. Zijn herinneringen onderstrepen de verbondenheid van de geschiedenis van (nazaten van) burgers uit de Nederlandse kolonies met Nederlandse geschiedenis. Die verwevenheid kan, zo getuigt Surinaamse rug, Joodse buik, niet afgedaan worden als een ‘postmoderne’ kunstgreep, maar is stevig gegrond in concrete ervaringen van aanwijsbare mensen. Eggers verhaal biedt de mogelijkheid de meer gangbare historiografie, waarin Nederlandse geschiedenis (in dit geval de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog) en de geschiedenis van het kolonialisme en haar menselijke erfenissen nagenoeg geïsoleerd van elkaar geanalyseerd worden, tegen een kritisch licht te houden: hoeveel Wim Eggers zijn hierdoor onbeschreven gebleven of definitief aan ons zicht onttrokken?

Wim Egger (foto rechts) karakteriseert zijn familiegeschiedenis als, zoals de ondertitel luidt, ‘emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa’. Daarmee situeert hij zijn levensverhaal op het snijpunt van twee beladen Nederlandse geschiedenissen en neemt hij stelling tegen het quasi neutrale karakter dat volgens hem eigen is aan de professionele geschiedschrijving:

‘Ik geef geen afstandelijke analyse zoals historici doen tot de emotionele en persoonlijke herinneringen juist verdwijnen of ontheiligd raken, maar ik ben betrokken bij de verwevenheid van lotgevallen: van het brandmerken van slaven overzee, via de brandstapels van de Spaanse Inquisitie, tot de crematoria van de vernietigingskampen’ (p. 14).

Die betrokkenheid leidt tot een apodictische kritiek op de lijdzame en actieve medeplichtigheid van niet-vervolgde Nederlanders tijdens de oorlog en hun onbegrip voor oorlogsleed in de periode daarna. Zoals de auteur het formuleert: ‘Ik ben nog voor altijd ontzettend woedend over de gulle en massale medewerking die de Duitse bezetters in Nederland ondervonden bij de uitvoering van hun gruwelijke nazi-plannen’ (p. 29). Egger staaft deze stelling met talloze voorbeelden zoals de actieve medewerking, far beyond duty, van het Nederlandse ambtenarenapparaat en de politie, de passieve houding van ‘nabije en vrije Nederlanders’ tijdens de arrestatie van Joodse Nederlanders (p. 43), de toe-eigening van achtergelaten Joodse eigendommen en het anonieme verraad van Joodse Nederlanders en verzetsmensen door niet-vervolgde Nederlanders. Tegen de achtergrond van de Sjoa is het voor Egger moeilijk te verteren dat ‘de meeste Nederlanders gewoon door konden gaan met hun leven, hun werk, hun alledaagse bezigheden, ja, zelfs met bioscoopbezoek’ (p. 53).

Voor Eggers aanklacht bestaat gezien de gruwelijke lotgevallen van hem en zijn Joods-Hollandse familietak alle aanleiding. Egger geeft de slachtoffers van de Jodenvervolging een gezicht en interpreteert de Sjoa (in navolging van de beroemde these van Zygmunt Baumann in Modernity and Holocaust (1989) dat de Sjoa geen ‘barbaars’ historisch incident is maar onderdeel uitmaakt van het moderne Europa) als een vorm van ‘moderne vernietiging’ (p. 72). De auteur schetst in feite hoe het staatsburgerschap, een hoedanigheid die volgens de theorie van het moderne burgerschap minimale rechtsbescherming zou garanderen, volledig overschaduwd wordt door Nazistische rassenwaan, vervolging en genocide. Aan het zorgeloze leven van de toen zevenjarige Wim Egger kwam op 7 januari 1943 een abrupt einde ‘toen de Nederlandse handlangers van de bezettende Duitsers’ (p. 19) zijn ouderlijk huis binnenvielen. Het verzetswerk van zijn vader, die een aanzienlijk aantal Joodse Nederlanders aan een onderduikadres heeft geholpen en in eigen huis een schuilkelder voor zijn Joodse schoonfamilie heeft gebouwd, bleek verraden. Tijdens de inval worden ‘met een uitbarsting van angstaanjagend geweld’ (p. 17) zijn moeder, zusje en hijzelf gearresteerd. Ook zijn Joodse oma en een tante, die bij het gezin Egger ondergedoken waren, worden bij die razzia opgepakt. Eggers vader, die op dat moment niet thuis was, wordt niet lang daarna gearresteerd. Hij bezwijkt niet onder de martelingen van de autoriteiten en wordt in juni 1944 vrijgelaten na zijn straf te hebben uitgezeten in kamp Vught. Egger senior kreeg ‘slechts’ straf voor verzetsdaden en bleef buiten het concentratiekamp omdat hij ‘niet geregistreerd [stond] als Joods’: ‘de Surinaams-Joodse afstammingslijn met de Afrikaans-Joodse roots van mijn vader was de Duitsers […] te machtig. […] de gemeentearchieven uit Paramaribo bleven onbereikbaar’ (p. 114). ‘[…]als Surinamer werd je toen niet vervolgd.’(p. 152.).
Zijn Joodse moeder wacht een ander lot: ondanks het feit dat de Duitse rassenwetten Joodse vrouwen die getrouwd zijn met niet-Joodse mannen (en de kinderen uit deze relaties) als niet-Joods classificeren en formeel uitzonderen van vervolging, komt ze in concentratiekamp Auschwitz-Birkenau terecht (pp. 175-177). Op het nippertje weet ze, in ruil voor haar gouden trouwring, te voorkomen dat hij en zijn zusje ook naar een Duits concentratiekamp worden afgevoerd: ze wijst de bewakers van de verzamelplaats voor Joodse Hagenaren (Het Joodse Tehuis) erop dat ze ‘met een Surinamer getrouwd was en dat ze haar kinderen niet mee wilde nemen’ (p. 125). Ze slaagt in haar opzet: Egger en zijn zusje worden vrijgelaten en mogen gaan wonen bij hun ‘Surinaamse tante Hélène’ en hun ‘oer-Hollandse oom Frits’. Egger: ‘Ik [was] ineens ‘Surinaams’ geworden met de volle nadruk op alleen die ene kant van mijn complexe Joods-Amsterdams-Surinaamse roots.’ (p. 152). Zijn moeder (die oom Frits nog naroept ‘ik ben verloren, zorg goed voor de kinderen’, p. 175) en al zijn Joodse familieleden (de familie Jas) worden echter op transport naar de Duitse concentratiekampen gezet. Egger zou zijn ‘hele verdere leven last ondervinden’ (p. 125) van deze gang zaken: ‘waarom was ik alleen met mijn zusje ontsnapt? […] Buiten mijn zusje en ik zaten zij allemaal nog in de val’ (pp. 150-151.) De jonge Egger sloot zich in reactie daarop ‘af van de wereld, een afsluiting die nog jaren zou duren’ (p. 151). Praktisch zijn gehele Joodse familietak wordt in de Duitse concentratiekampen vermoord. Het gezin Egger wordt na de oorlog herenigd, maar heeft daarmee niet de oorlog achter zich gelaten. Eggers moeder is zowel fysiek als psychisch voor het leven getekend als gevolg van de medische experimenten en ontberingen die ze in het concentratiekamp heeft ondergaan. Ze komt haar oorlogstrauma niet meer te boven. Wim Egger weet door zijn, aldus de auteur, ‘sterke Surinaamse rug’, de rem op zijn persoonlijke ontwikkeling als gevolg van de oorlog uiteindelijk te boven komen: hij maakt carrière in de uitgeverswereld en haalt op latere leeftijd alsnog, cum laude, zijn meestertitel. Maar na zestig jaar slaat de oorlog alsnog toe en krijgt zijn ‘gevoelige Joodse buik’ de overhand: Egger ontwikkelt klachten die bekend staan als de posttraumatische stresstoornis en heeft jaren van therapie nodig om zijn evenwicht enigszins te hervinden.

Toch zijn deze ‘emoties’ niet enkel als ‘oorlogsverwerking’ op te vatten. Voor Egger is Surinaamse rug, Joodse buik ook onderdeel van een ‘levensopdracht’ om ‘de herinnering aan mijn Familie Jas en alle anderen in de context van de Europese Choerban’ levend te houden: ‘ik moet de stem zijn van mijn vermoorde familie’ (p. 284). Zo geeft de auteur zoveel mogelijk profiel aan zijn vermoorde familieleden en neemt hij de namen van de omgebrachte families Jas (waaronder zijn familie), Bergen en Metzelaar (deze laatste twee zijn door hulp van het gezin Egger ondergedoken maar verraden) integraal in zijn boek op (pp. 73-76). Surinaamse rug, Joodse buik kan daarom ook gelezen worden als een lieu de mémoire. Een plaats van herinnering met een blik op de toekomst: Egger neemt krachtig stelling tegen hedendaagse varianten van zowel Europees als niet-Europees antisemitisme en kiest vanwege deze in zijn ogen alomtegenwoordige context (pp. 307-335) bijvoorbeeld duidelijk partij in het Palestijns-Israëlische conflict (voor Israël, tegen de Palestijnen). In die zin is Surinaamse rug, Joodse buik literaire non-fictie met een politieke boodschap. Deze ‘politieke’ passages doen vermoeden dat er een intieme relatie bestaat tussen de geschiedenis van de Sjoa en de Israëlische opstelling ten opzichte van de Palestijnen, wat de totstandkoming van een vergelijk niet eenvoudig maakt.
Gezien de vernietigende kracht van het antisemitisme dat Egger, zijn Joodse familie, en miljoenen Joodse Europeanen tijdens de Tweede Wereldoorlog getroffen heeft, is het begrijpelijk dat de auteur dit fenomeen zeer serieus neemt. Maar door de enigszins totaliserende nadruk op de duurzame structuur van het omnipotente antisemitisme zijn de variaties in de ‘Joodse ervaring’ naar tijd en context wat onderbelicht gebleven. Naast de ‘religieuze’, rituele en sociale dimensies (de auteur ‘laat’ op latere leeftijd ‘het Joodse toe’) is ‘Joods zijn’ voor Egger vooral een positie van permanente dreiging en grote kwetsbaarheid. Egger ontleent hier een perspectief op identiteit aan, dat door zijn hele betoog heenloopt: aan het Creools-Surinaamse deel van ‘de Surinaamse rug’ schrijft hij een vermogen toe om, hardgemaakt door ontworsteling aan de slavernij van de voorouders, rampspoed te boven te komen, terwijl hij in zijn ‘Joodse aspect’ het kwetsbare deel van zichzelf ziet. Dit bipolaire perspectief op zijn identiteit is een kader waarmee hij zijn ‘krachtige momenten’ en ‘zwaktes’ verklaart: ‘[…] nu zit het verzameld in één lijf,[…], in mij, maar sterker dan die samenloop zijn er de verschillen: terwijl het de zwarten, kleurlingen of Creolen beter gaat en sommigen nauwelijks weet hebben van het slavenverleden, lijkt de Joodse afkomst een eeuwigdurende beklemming en belasting te geven die leiden tot een tweede natuur van alert zijn.’ ‘Creolen […] zijn sterk, ze hebben een sterke rug gekregen. Ook ik voel een sterke rug, mijn Surinaamse rug. Maar redden de voormalige Egyptische slaven zich?’ (p. 278-279).

Hoewel dit perspectief op identiteit door Eggers persoonlijke ervaringen met vervolging begrijpelijk is, kunnen juist op basis van zijn biografie ook kanttekeningen geplaatst worden bij het denken in termen van groepkenmerken. Eggers eigen beschrijvingen illustreren bijvoorbeeld hoe zijn Joodse moeder tijdens de Tweede Wereldoorlog ‘kracht’ toont door onder afschuwelijke kampomstandigheden de moed erin te houden en te overleven. Identiteitsvertogen over ‘groepskenmerken’ kunnen weliswaar geborgenheid verschaffen maar ook veel onheil brengen, vooral als ze van buiten af worden toegeschreven. De tragiek is dat een essentialistisch perspectief op identiteit juist ‘onontkoombaar’ kan zijn voor diegenen die de vernietigende kracht van raciale classificaties hebben meegemaakt en uiteindelijk wellicht meer gebaat zijn bij een krachtige ethiek van individualiteit en een praktijk van gelijkberechtiging van burgers op basis daarvan.

Dit dilemma neemt niet weg dat Surinaamse rug, Joodse buik boeiende handvatten biedt om de blinde vlekken in de dominante historiografie over de Tweede Wereldoorlog weg te werken. Het boek is wat dit betreft onderdeel van een bredere trend van boeken en films zoals Sonny Boy, Tante Bettina vertelt, De kleurling, Mayday in the West en De vergeten strijders van Oranje die de rol van kolonies of burgers uit de kolonies in de Nederlandse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog illustreren. Niettemin is de verwevenheid van de geschiedenis van burgers uit de kolonies met de Nederlandse oorlogsgeschiedenis geen gemeengoed. Zo bleek de beststeller Sonny Boy onbekend bij MA-studenten die in december 2010 aan de Vrije Universiteit het vak percepties van het verleden volgden. Toen tijdens dit vak het lot van de vermoorde Joods-Surinaamse Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog aan de orde kwam vroeg een studente vol verbazing: ‘Waren er dan Surinaamse Joden in Nederland’? Daarnaast is er maatschappelijke weerstand tegen een breder verhaal over de Tweede Wereldoorlog. Zo werden een expositie over het aandeel van ‘de West’ in de Tweede Wereldoorlog in 2008 (in het kader van Bevrijdingsdag) afgeblazen na protest van enkele bewoners van het wooncentrum in Amsterdam waarin deze zou plaatsvinden. De strekking van de bezwaren was dat ‘bevrijding Nederlandse geschiedenis’ is die ‘Surinamers’ en ‘Antillianen’ zich niet mogen toe-eigenen. Sommigen kunnen maar moeilijk overweg met oorlogserfenissen van Nederlanders uit de kolonies en hun nazaten, die ex post facto geclassificeerd worden als ‘allochtonen’. Maar ook in de officiële historiografie over de Tweede Wereldoorlog zijn nog maar weinig publicaties gewijd aan de impact van de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse burgers uit de voormalige kolonies en hun kinderen in Nederland. Boeken zoals Surinaamse rug, Joodse buik maken duidelijk dat dit onderwerp tot het domein van het onderzoekbare (en financierbare) dient te worden toegelaten.

Wim Egger, Surinaamse rug, Joodse buik; Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa. Voorburg: Libertador, 2009. 336 p., ISBN 978 90 6170 002 9, prijs € 24,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

1 comment to “Emoties van een nazaat van de Surinaamse slavernij die een kind-overlevende werd van de Sjoa”

  • Deze recensie van Guno Jones is een van de beste in zijn soort, als teken van goede lezing, begrijpen en kennis van zaken. Van mij had de afbeelding van het nazi-teken weggelaten mogen worden, maar het verhaal is uitstekend weergegeven. Antisemitisme woekert verder over de wereld, en het enige dat zou kunnen helpen is: informatie, informatie, informatie. Met genoegen en trots kan ik meedelen dat de hele eerste druk is uitverkocht, en dat de tweede, herziene druk verschijnt in maart 2012. Bij de uitgever kan nu besteld worden via info@libertador.nl of via http://www.surinaamserug.nl en het boek van 25,- euro wordt verzonden zonder porto-kosten. Men kan mij (desgewenst) ook als auteur schrijven via info@libertador.nl
    De herziening betreft onder andere: herziene tekst, meer foto’s, toevoeging register, verkorte ondertitel (Emoties van de Surinaamse Slavernij en de Sjoa) en dus nieuw ISBN: 978-90-6170-001-2. Hartelijke groet, de auteur, Wim Egger

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter