blog | werkgroep caraïbische letteren

Een ongekende elite van ex-slaven

door Hilde Neus

Ellen Neslo deed jarenlang onderzoek naar een elite van ex-slaven en hun nakomelingen: een onderbelichte groep in de Surinaamse historiografie. Neslo is juriste en ging op zoek naar haar eigen voorouders, zo begint het vaak: met genealogisch onderzoek. Dat grijpt je bij de strot en laat niet meer los. Je wil steeds meer weten van die geschiedenis, zodra je eenmaal de archieven in bent gedoken. Zo verging het ook Ellen Neslo. Zij zag een patroon: niet alleen haar eigen familie had zich weten op te werken, er waren er meer. Paulina van der Meer was een vrije negerin en woonde in 1830 met twee kinderen in het rijke deel van Paramaribo. Deze zonen woonden met slavinnen in concubinaat en ze kochten hun vrouwen en hun kinderen vrij. Moeder Paulina stond borg voor deze manumissies met F 20.000,-. Hè?? Hoe dan?? In 1830?? Neslo besloot haar afo verder na te trekken.

 

Ellen Neslo

Velen onder de Surinaamse bevolking weten niet of weinig van het bestaan van een gekleurde elite, die in het tweede deel van de achttiende eeuw ontstond. Er waren veel meer blanke mannen dan blanke vrouwen, de verhouding was op een gegeven moment één op tien. De negen andere mannen gingen relaties aan met zwarte en gekleurde vrouwen. Vaak groeiden deze relaties uit tot sterke familieverbanden en leefden man en vrouw langdurig samen. Allereerst heeft Neslo gekeken naar de mogelijkheden die er bestonden om je als vrije op te werken in de maatschappij. Zo waren er een aantal verschuivingen in de plantagesector, tussen 1760-80. Het was het hoogtepunt van de suiker- en koffie-exporten, maar de beurskrach in 1773 in Amsterdam zorgde voor een kink in de kabel en vele planters kampten met torenhoge schulden. De middengroep van gekleurden kreeg daardoor meer kansen. Veel van de gekleurde vrouwen werden gemanumitteerd en kregen de vrijbrief. Hun kinderen werden dan vrij geboren. Een aantal van hen bouwde een goed bestaan op en dat heeft Neslo onderzocht. Slaven konden door middel van verhuur of verkoop van producten of het verlenen van diensten zelf wat geld sparen. Daarnaast was er sprake van urbanisatie en trokken velen naar Paramaribo zodra de gelegenheid zich voordeed. Ook genoten vrije niet-blanken op een gegeven moment onderwijs. In 1760 richtte men een school op voor vrije kleurlingen en zwarten en in 1817 werden er enkele Algemene Schoolwetten ingevoerd. Daarnaast vond er ook kerstening plaats, vaak gekoppeld aan manumissie. In 1770 werd er een Korps Vrije Negers opgericht en in 1772 dat van de Zwarte Jagers (Redi Musu), wat ook bepaalde mogelijkheden bood aan de mannen zoals het verkrijgen van een erf op bijvoorbeeld Frimangron.

 

Neslo heeft de manumissieregels en de praktijk ervan uitvoerig beschreven. Voor de periode 1800 tot 1863 heeft ze aan de hand van criteria een aantal namen geselecteerd uit 10 elitesegmenten. Dit was een economische groep, de vrouwen, in Afrika geboren gemanumitteerden, ambtelijke en vrije beroepen, intellectuelen, bestuurders, kunstenaars en leden van kerkgenootschappen. De auteur heeft een aantal belangrijke bronnen bekeken om de selectie te kunnen plegen. Uit de lijst met slaveneigenaars zijn er gekleurden gehaald, de almanakken dienden als bron voor gekleurde mensen met belangrijke maatschappelijke functies. Zeker moest zijn dat het een niet-blanke vrije persoon betrof. Er moesten diverse gegevens over die persoon beschikbaar zijn. Het gaat om volwassen personen die in Paramaribo woonachtig waren. Veel gegevens kwamen uit de wijkregisters van de hoofdstad die van 1828-1847 zijn bijgehouden. Er zijn 32 gekleurde vrouwen opgenomen die samenwoonden met een blanke man. Meestal klommen deze vrouwen op de maatschappelijke ladder, omdat ze gelieerd waren aan de positie van hun man. Daar zijn echter ook uitzonderingen op: denk bijvoorbeeld aan Elisabeth Samson, die vrij geboren was en haar eigen zaken regelde, zoals Cynthia McLeod heeft onderzocht. Overigens is er nog maar weinig onderzoek naar vrouwen in Suriname gedaan. Tot nu toe is enkel de monografie over Elisabeth Samson verschenen (1994) en een studie over Susanna du Plessis van ondergetekende (2003). De groep gekleurde vrijen bestond in 1863 uit een ruime meerderheid (tegen 2000 blanken) en maakte 65 % uit van de bevolking van Paramaribo.

 

Almanak van 1764

 

Neslo heeft een keuze gemaakt met als basis de bovenstaande criteria. Zo bleef er een groep van 162 mensen over naar wie er uitgebreider is gekeken: het elite-bestand. Hieronder waren 54 vrouwen. Deze selectie is heel divers, maar al deze mensen hadden een gemene deler: de mogelijkheden om zich in de maatschappij op te werken. Zij hadden plantages in bezit of administreerden deze. Ze waren eigenaars van huizen en erven, maar ook van slaven. Vaak verkreeg men bezit uit erfenissen of legaten. Bepaalde beroepen leverden ook een mooi salaris op. Zo kregen bijvoorbeeld vroedvrouwen (vaak een gekleurde vrouw) een toelage van de overheid. Bekende namen komen we nog steeds tegen in de geschiedenisboeken, of er zijn straten naar hen vernoemd. (Deze studie levert overigens weer een grote hoeveelheid namen op voor potentiële straatvernoeming). Leuk zijn in dat kader de handtekeningen van de ex-slaven op de omslag van dit boek. We komen Vlier, Palthe Wesenhagen en Focke tegen als gepromoveerden in de Rechtswetenschappen, maar ook de artsen Coupijn en Gravenbergh. H.D. Benjamins is overbekend (vanwege het onderwijs), en ook professor Flu mag niet ontbreken. Als uitvoerende kunstenaars noemt Neslo schilder en dichter Arons en componist Helstone.

Het Helstone-monument, Kerkplein, Paramaribo. Foto © Michiel van Kempen

 

De bekendste kunstenaar uit de negentiende eeuw is wel Gerrit Schouten, schilder en maker van vele diorama’s. Dit zijn kijkkastjes waarin Surinaamse scènes zijn afgebeeld (en waarvan het Surinaams Museum er drie in zijn collectie heeft, tentoongesteld in Fort Zeelandia). Zijn vader was de gerenommeerde dichter Hendrik Schouten en zijn moeder de gekleurde Suzanna Johanna Hanssen. Een van de weinige stellen die inderdaad ook getrouwd waren, in 1772. Ook heeft Gerrit de welbekende plaat van Codjo, Mentor en Present getekend. Neslo heeft een deel van haar studie gewijd aan het onderzoek naar hoe deze elite leefde en zich bewoog in de maatschappij. Uit overzichten blijkt waar zij woonden. Zo is er een kaartje van Paramaribo met hun bezit in diverse belangrijke straten toegevoegd. De huizen en de inboedels zijn beschreven, andere bezittingen zoals kleding en sieraden staan vermeld. En dat werpt toch wel een heel ander licht op de situatie in de hoofdstad dan die tot nu toe werd verondersteld. Sporen van de identiteit van deze elite zijn in de bronnen terug te vinden, waarvan onder meer taalgebruik, naamgeving en odo, maar ook religie en overlijdensrituelen exponenten zijn, die heden ten dage nog als culturele uitingen herkenbaar zijn. Muziek, zang en dans en het gebruik van oso dresi zijn daarvan bekende voorbeelden.

De onderzoekster concludeert dat de positie van de vrije niet-blanke elite beter was dan tot nu toe werd aangenomen en dat de sociaal-economische positie die zij innamen belangrijker was dan hun kleur. Toch betekent dat niet dat kleur niet vaak bepalend was, vooral voor politieke functies. Vrouwen stonden vaak onafhankelijk in het leven en bestuurden hun eigen huishouding. Kettingmanumissie, waarbij mensen hun familieleden vrijkochten, kwam vaak voor. Toch is het zo dat ook de gekleurde vrijen ondanks hun eigen – vaak problematische – verleden, slaven hielden. Ze waren zich bewust van de verschrikkingen van de slavernij, maar de procedures veranderden niet. De bewoordingen in de aanvragen blijft hetzelfde; het was een deel van de samenleving en een maatschappelijk gegeven dat we niet uit kunnen wissen, hoe vreemd het voor ons ook lijkt nu we er op terugkijken.

 

 

Paramaribo, Waaggebouw. Foto © Michiel van Kempen

Onderzoek naar Suriname betrof aanvankelijk vooral de plantages (Oostindie, 1989 en Van Stipriaan, 1993), naast het grote overzichtswerk van Van Lier (1977). Planters en slaven kwamen aan bod, en later ook de marrons die van de plantages waren weggelopen en het bos in waren getrokken (bijvoorbeeld diverse publicaties van Hoogbergen en Dragtenstein). Het is zo dat er nog heel veel open plekken zijn in de geschiedenis, waar wel aanzetten toe gedaan zijn, maar die verder nog niet zijn uitgewerkt. Dit is zeker belangrijk om zaken binnen de slavernijgeschiedenis te kunnen nuanceren. Nu worden er nog steeds met grote stelligheid beweringen gedaan over de slavernij die niet op onderzoek berusten en achteraf niet waar blijken te zijn.

 

 


Neslo heeft met deze promotiestudie naar de elite van ex-slaven een belangrijke leemte opgevuld en bijgedragen aan die nuancering. Dr. Ellen Neslo is geboren in Paramaribo (1959) en deed rechten in Utrecht waar ze tevens werkzaam is, nu als hoofd van de universitaire dienst voor begeleiding van internationale medewerkers. Haar boek is een belangrijke aanwinst binnen de historiografie van Suriname en zal hier en daar commentaar oprakelen omdat zij heilige huisjes omver durft te halen. Deze publicatie, die gevuld is met bronnen en een scala aan relevante afbeeldingen, is niet af te doen als een zijspoor. Daarvoor zijn de gegevens die in dit proefschrift naar boven zijn gehaald door Neslo wat kwaliteit en kwantiteit betreft te overtuigend!
Op de site van Apintie is een reportage te zien die door Sam Jones werd gemaakt in verband met een lezing van Neslo en het tonen van het portret van de gemanumitteerde Jacoba Pauline Huizen, geschilderd door onze kunstenaar Ken Doorson. (http://www.apintie.sr/v16776)

Neslo, Ellen: Een ongekende elite. De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863.
HaEs producties, 2016. ISBN 978-94-92513-03-8

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter