blog | werkgroep caraïbische letteren

Draden in het donker. Intertekstualiteit in theorie en praktijk

door Lars Bernaerts

Over Hugo Claus is de anekdote bekend dat de criticus Julien Weverbergh hem op een dag de vele intertekstuele verbanden voorlegde die hij in de roman Omtrent Deedee vond. Claus zou volgens Louis Paul Boon aan Weverbergh gezegd hebben: ‘gij zijt de enige die mijn boek gelezen en begrepen hebt’. ‘En Julien,’ zo vertelt Boon in 1972 verder, ‘die was zo gelukkig als wat, rolde al die papieren op en ging weg. Toen zei Hugo tegen mij: wat die mens daar toch allemaal in ziet…’

Rubentje

Foto © Michiel van Kempen

De anekdote herinnert aan het beeld van Claus’ werk als een mozaïek van andere teksten, maar vestigt ook de aandacht op de rol van de lezer in de constructie van intertekstualiteit. Eerder dan een eigenschap van sommige teksten zijn die twee gegevens volgens de oorspronkelijke theorie van intertekstualiteit een wezenlijk kenmerk van elke tekst. Teksten zijn altijd stelsels van bestaande taalvormen, ideeën, scenario’s, personages enzovoort.

Draden in het donker, de door Yra van Dijk, Maarten de Pourcq en Carl de Strycker samengestelde bundel over intertekstualiteit, houdt zich zowel bezig met de algemene theorie van intertekstualiteit als met de toepassing van de theorie op concrete werken. In het eerste deel behandelen de Pourcq en De Strycker op een zorgvuldige en aanschouwelijke manier de voornaamste theoretici (Kristeva, Barthes, Bloom, Riffaterre, Genette, Broich/ Pfister en Claes) en aangrenzende concepten (rewriting, intermedialiteit, adaptatie en anticiperend plagiaat). Het tweede deel herhaalt, complementeert en illustreert de theorieën in de vorm van zes toepassingen. Het derde deel laat zien wat intertekstualiteit betekent voor verschillende onderzoeksgebieden, zoals hermeneutiek en historische letterkunde (Jürgen Pieters), interdiscursiviteit (Ernst van Alphen) en culturele studies (Maaike Meijer). In het eerste hoofdstuk van dat deel geeft Yra van Dijk een overzicht van de interesse voor tekstrelaties in de neerlandistiek – een overzicht waarin de Claus-studie overigens niet had misstaan. Ze laat zien hoe de Nederlandse literatuurstudie zich van 1797 tot 2011 tot de internationale ontwikkelingen in de intertekstualiteitstheorie verhoudt.

Dat het boek de lezer helpt te begrijpen hoe intertekstualiteit een visie op auteur, tekst, wereld en lezer met zich meebrengt, is dus niet de enige verdienste ervan. De veertien onderzoekers uit Nederland en Vlaanderen die aan het boek bijgedragen hebben, behandelen ook een hele reeks literatuur- en cultuurwetenschappelijke vraagstukken, die van belang zijn voor elke letterkundige. Zo bespreekt Mathijs Sanders in een hoofdstuk over de paratekst ook de werking van het literaire veld en de betekenis van het literaire modernisme. Michiel van Kempen demonstreert in een bespreking van Mijn aap schreit van Albert Helman wat een postkoloniale lectuur inhoudt. En Gaston Franssen geeft een inzichtelijk beeld van discourstheorieën. Wie dit boek van kaft tot kaft leest, krijgt naast een indringend beeld van intertekstualiteitstheorie ook een brede introductie tot literatuurwetenschappelijke kernbegrippen.

 

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Michiel van Kempen. Foto © FPI

In dat licht is de geïmpliceerde lezer van dit boek in de eerste plaats de letterkundestudent. De opzet en de opbouw komen uitstekend tegemoet aan zijn of haar behoefte aan klare definities en handige analyse-instrumenten. De hoofdstukken in deel twee (en in grote lijnen ook deel drie) volgen telkens dezelfde toegankelijke opbouw. Na de introductie van een literair voorbeeld zet het hoofdstuk de beginselen uiteen van een intertekstualiteitstheorie of een onderzoeksdomein. Vervolgens wordt de literaire toepassing uitgewerkt en aan de hand daarvan wordt de theorie kritisch geëvalueerd. Met die kritiek aan het einde kan niet alleen de gevorderde student maar elke vakgenoot zijn voordeel doen. Zo legt Odile Heynders uit waarom Bakhtins romantheorie vandaag relevant blijft en evalueert Christophe Van der Vorst tegen de achtergrond van de digital humanities de ‘hypertekst’ als een geschikte bril om (ook) vroegmoderne literatuur te bekijken. Aan het einde van elk hoofdstuk krijgt de lezer een handige lijst aanbevelingen voor verdere lectuur.

Enkele neveneffecten zijn onvermijdelijk in een dergelijke didactische opzet: gevalstudies blijven soms impressionistisch en er komt veel herhaling in de bundel voor. De herhaling helpt zonder twijfel de concepten te verankeren in het geheugen van de lezer, maar ondanks de zorg om overlappingen (die bijvoorbeeld blijkt uit de kruisverwijzingen) overschrijdt de herhaling af en toe de grens tussen lezersvriendelijkheid en bevoogding. Kristeva’s opvatting dat de tekst een mozaïek van citaten is, Barthes’ visie op de tekst als een weefsel en Riffaterres semiotische leesmodel worden herhaaldelijk opnieuw uitgelegd en dat is niet nodig omdat het eerste deel voldoende houvast biedt. Sporadisch leidt de herhaling tot verwarring, omdat auteurs, zoals de samenstellers in de inleiding zelf suggereren, concepten niet noodzakelijk op dezelfde wijze afbakenen. In zijn beschouwing over Gerard Reves theorie van de stoplap zet Ernst van Alphen ‘interdiscursiviteit’ in als een alternatief voor ‘invloed’ en ‘intertekstualiteit’. Zijn opvatting lijkt daardoor aan te sluiten bij het hoofdstuk van Franssen dat eraan voorafgaat, waarin interdiscursiviteit en intertekstualiteit tegenover elkaar geplaatst worden. Maar Van Alphen heeft het later over ‘discursieve interteksten’, dus blijken discours en tekst elkaar niet wederzijds uit te sluiten. Bovendien is de ‘stoplap’ een term voor iets wat in een ander hoofdstuk een gemeenplaats of locus communis (koinos topos) genoemd wordt.

Naast de consequente toegankelijkheid is de rijkdom aan perspectieven een belangrijke verdienste van dit boek. Omdat de bundel verschillende opvattingen van intertekstualiteit toelaat, kan elk perspectief bovendien voldoende aansluiting vinden bij het centrale gegeven, de intertekstualiteit. Die samenhang is er wel degelijk. Een flauwe maar dankbare vraag voor de recensent is dan: wat blijft er buiten beeld? Welke onderwerpen missen we? Blijkens het historische overzicht van de neerlandistiek zou een gevalstudie over middeleeuwse literatuur een welkome aanvulling vormen. Een hoofdstuk over intertekstualiteit vanuit een juridisch perspectief had een licht kunnen werpen op vragen omtrent plagiaat en copyright. En een opvallend gemis is de afwezigheid van een consequent lezersgerichte benadering. Receptie-esthetica en cognitieve literatuurwetenschap zouden een concreter beeld gegeven hebben van de bewustzijnsprocessen die een tekst in gang zet en zodoende van de manier waarop de lezer bijdraagt tot de constructie van intertekstualiteit. Zoals De Pourcq en De Strycker stellen is intertekstualiteit immers inherent ‘aan onze manier van denken, redeneren en spreken in het algemeen’.

De literaire voorbeelden, die bepalend zijn voor de meerwaarde die deel twee en drie bieden, komen voornamelijk uit de Nederlandse literatuur, op twee uitzonderingen na: Maaike Meijer bespreekt Bob Dylan, Kiene Brillenburg Wurth bespreekt Jonathan Safran Foer. Er is veel aandacht voor poëzie: zo is er een fantasmatische lectuur van een gedicht van Erik Spinoy door Kris Pint; Carl de Strycker presenteert een bloomiaanse studie van invloed in Ramsey Nasrs werk en Frans-Willem Korsten analyseert de intertekstuele simultaneïteit en resonantie in digitale poëzie van Tonnus Oosterhoff. Voor een breed gamma van literaire genres is in de gevalstudies niet gekozen. In deel 1 geven De Pourcq en De Strycker aan dat genres functioneren als sjabloneske vormen die tot het intertekstuele domein horen, maar verder blijft ‘genre’ veeleer onderbelicht als relevante factor.

Draden in het donker is een boek dat voor mijn part elke letterkundestudent gelezen zou moeten hebben. Het boek doet recht aan de traditie en de grote denkers van de intertekstualiteitsstudie, biedt een kritische evaluatie én introduceert actuele benaderingen. Het is ronduit knap dat een bundel over een complexe theoretische materie erin geslaagd is om zo toegankelijk en samenhangend te blijven zonder de complexiteit te negeren.

dradeninhetdonker-197x300
Yra van Dijk, Maarten de Pourcq en Carl de Strycker. Draden in het donker. Intertekstualiteit in theorie en praktijk. Nijmegen: Vantilt, 2012. 248 pp. isbn: 9789460041181. € 22,50.

© 2010 Platform Boekbeoordelingen | Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde ISSN: 0040-7550 eISSN: 2212-0521, Jaargang 130 (2014), 7 november.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter