De schrijver met de grootste energie sinds Albert Helman
Abdelkader Benali, Noraly Beyer, Felix Burleson, Arthur en Henriëtte Cairo, Lydia Emanuels, Eva Essed-Fruin, Maarten van Hinte, Sanne Landvreugd, Ellen Ombre, Rappa, Michael Tedja, Manoushka Zeegelaar en nog vele anderen werken mee aan de Tweede Caraïbische Letterendag, op zaterdag 5 september a.s. Het programma is gewijd aan de het thema: wat kunnen de Grote Voorbeelden doorgeven aan jonge schrijvers? Wat doe je met tradities? Binnen dat kader is het programma voor de pauze geheel gewijd aan de grote schrijver Edgar Cairo (1948-2000), ‘negerschrijver’ zoals hij zelf met trots altijd zichzelf proclameerde. Plaats: Openbare Bibliotheek Amsterdam. Aanvang: 19.00 uur. Voor het volledige programma klik hier
Edgar Cairo 1948-2000; trauma’s verwoord
Het lijdt geen twijfel dat Edgar Cairo na Albert Helman de Surinaamse schrijver is geweest met de grootste energie en de grootste verbeeldingskracht. Donderdag 16 november 2000 werd hij gevonden in zijn Amsterdamse woning; hij overleed, evenals drie van zijn broers, aan een maagbloeding, mogelijk een dag eerder.
Edgar Cairo was een absolutist, iemand die de koloniale geschiedenis in alle uithoeken verkende en er zijn schreeuw over liet horen. Geen enkele andere schrijver uit Nederlands West-Indië heeft de koloniale trauma’s zo indringend verwoord in zoveel genres als Edgar Cairo. Dat klinkt alsof hij een loodzwaar oeuvre bij elkaar schreef, maar er zijn weinig schrijvers bij wie het plezier van het schrijven zo van elke pagina spatte als Cairo. Zijn reeks boeken vormde bovenal een menselijk oeuvre waarin de tragiek dragelijk werd gemaakt door de geestigheid van observeren.
Edgar Eduard Cairo werd op 7 mei 1948 geboren in Paramaribo. Zijn ouders waren afkomstig uit het district Para, echte negers vanuit het diepste van de plantagecultuur van Suriname. Zij brachten hem een besef van zijn roots bij dat hem nooit meer zou verlaten. Edgar had een goeie kop, en belandde op het hoogst bereikbare: de Algemene Middelbare School. Hij was een echte erfjongen maar de rumoerige volkserven vormden een slechte studie-omgeving; zenuwen speelden hem parten, de maag speelde op, hij kwam enkele weken bij het gezin van de visionaire econoom Frank Essed en zijn vrouw Eva Fruin die hij als lerares Nederlands had leren kennen (een tijd waarover hij de roman Adoebe lobi/Alles tegen alles zou schrijven). Hij slaagde, ging naar Amsterdam, studeerde Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap en zoog alles in zich op wat aan zijn oeuvre een uitzonderlijke diepgang zou verlenen: de culturen van het Caraïbisch gebied en Afrika, algemene taalwetenschap, dramaturgie.
Hij debuteerde in 1969 met een novelle in het Sranan die nog altijd zijns gelijke in die taal niet heeft gevonden: het indringende verhaal over een vader-zoon-relatie Temekoe. Later herschreef hij het verhaal tot twee Nederlandstalige versies. Vooral nadat hij in 1977 In de Knipscheer als uitgeverij had gevonden, hield de stroom publicaties niet meer op. Hij publiceerde in ruim tien jaar tijd vijftien prozaboeken, negen dichtbundels en acht toneelstukken, nog afgezien van talloze essays in tijdschriften en minstens vijf romans die niet in druk verschenen.
Hij verbreedde zijn aandachtsveld: van de stadserven van Paramaribo, naar het leven in de Surinaamse districten, weer later naar het Caraïbisch gebied en de historie van de negerslaven, nog later naar de situatie van Surinaamse migranten in Nederland en de multiculturele Hollandse samenleving, tenslotte naar Afrika en de geschiedenis van de kolonisering van de negers en de oorsprong van wat Cairo het `negerverdriet’ noemde.
Zijn boeken werden alsmaar omvangrijker: zijn roman Jeje Disi/Karakter’s krachten telde 560 pagina’s, zijn verzamelde gedichten Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding 877 pagina’s. Hij trad talloze malen op in binnen- en buitenland, schreef columns voor de Volkskrant en De Groene Amsterdammer, het succes kende geen grenzen meer. Hij kocht een rode Maserati die al gestolen werd aleer hij er het Rokin mee voorbij was. De geschiedenis werd teruggekocht met kostbare meubels uit de koloniale tijd. Met zijn eigenzinnige taalgebruik, een enorm creatief doorgevoerde vorm van Surinaams-Nederlands, bereikte hij echter niet een massapubliek. Eind jaren ’80 begon hij te schilderen met hetzelfde fanatisme als hij schreef. Wie zijn huis in wilde, moest zich tussen plafondhoge stapels schilderijen doorwringen. Met zijn laatste boeken kon geen lezer hem nog volgen. De psychose was compleet. Hij meende dat zijn inspiratie rechtstreeks van God kwam en de taal van Shakespeare en Dante.
De laatste jaren was hij weer op de terugweg. Het diepzinnige toneelstuk De doodsboodschapsvogel uit 1978 werd zijn eerste stuk dat in Suriname en Nederland werd opgevoerd. Hij overleed in Amsterdam-Oost een wijk vol van de minderheden waarvoor hij jarenlang met bruisende energie op de bres stond. Maar in zijn woonkamer, blauw verlicht door een gaskachel, heeft hij het gevecht met zijn doodsboodschapsvogel alleen moeten leveren.
Michiel van Kempen
[Verschenen in NRC Handelsblad, 18 november 2000]