blog | werkgroep caraïbische letteren

De roemloze ondergang van het stoomschip ‘Goslar’ (2)

door E. van Laar en W.L. Man A Hing

Veel medewerking en gastvrijheid ondervond men van de Duitse consul W. E. P. Assmann en de Duitse kolonie. Zo werden er regelmatig uitstapjes georganiseerd naar de buitendistricten. Uit het reisverslag van Abb blijkt dat deze tochten zeer gewaardeerd werden. Bezocht werden onder meer de plaatsen Groningen en Domburg en de plantages van Denderich en Schubert. 6 Tot de deelnemers behoorden ook andere Duitsers, die in Suriname woonden, zoals Geilert, Hese en Scholl en Surinamers uit de diverse bevolkingsgroepen. Bij alle spanning die het wachten op onzekere gebeurtenissen met zich meebracht, leek de Duitse bemanning door de hartelijke gastvrijheid van de bevolking het dus best naar haar zin te hebben gehad.

 

goslar_ii

De Goslar in de Surinamerivier. Foto Mark Ahsmann (Wikipedia)

Aan boord waren de werkzaamheden door het stilliggen tot een minimum teruggebracht. Nog éénmaal moesten de turbines in bedrijf worden gesteld om de aanvankelijk gekozen ligplaats tegenover het Hoofdbureau van Politie aan de Waterkant te verleggen naar een plek verderop. De ontwikkelingen op het thuisfront en het strijdtoneel werden onderwijl nauwlettend gevolgd op de radio. Hiervan getuigen verschillende aantekeningen uit het dagboekfragment van Abb. 7
Al vrij snel ontstond een tamelijk vriendschappelijke verhouding tussen kapitein Berghoff en de commissaris van politie (tevens havenmeester) N. van Beek. Men ging over en weer bij elkaar op bezoek. 8 Later bij de inval van de Duitsers in Nederland zou deze relatie mede door de wijze waarop de Goslar door zijn bemanning tot zinken werd gebracht, abrupt worden verbroken en zou aan de kundigheid en loyaliteit van de havenmeester ernstig worden getwijfeld. Een telegram van 14 januari 1940 van de minister van Koloniën Welter aan de gouverneur over de precaire situatie van Nederland en de oorlogsdreiging vanuit Duitsland was aanleiding voor de Surinaamse autoriteiten om maatregelen te nemen ter voorbereiding van een internering van de bemanning van de Goslar. Al op 14 januari 1940 werden de pistolen van de officieren ingenomen onder het voorwendsel dat zij ze ‘niet meer nodig hadden na het vertrek van de Chinezen’. 9

In tegenstelling tot hun Duitse collega’s verging het de Chinezen aan boord van de Goslar minder aangenaam. Deze schepelingen waren het niet eens met de beslissing van de kapitein om het schip voorlopig in de haven van Paramaribo te houden. Zij wilden niet berusten in een min of meer gedwongen verblijf voor onbepaalde tijd in een vreemd land. De spanningen met de kapitein liepen zo hoog op dat de Chinezen reeds op 8 september besloten het werk neer te leggen. De politie werd erbij gehaald om een onderzoek in te stellen. De dag daarop werden de stakers door de politie meegenomen en gedetineerd in het Huis van Bewaring. Na enkele dagen werden zij evenwel weer teruggebracht aan boord. Met hen werd het volgende afgesproken: ‘Tot eind van het jaar zouden zij dienen volgens het contract met hen gesloten en in het nieuwe jaar zou een nieuwe overeenkomst met hen worden aangegaan of konden zij desverlangd naar huis gaan’. 10 Het probleem van de stakende Chinezen zou zich aan het eind van het jaar als vanzelf oplossen. Zij keerden allemaal naar huis terug. Er was vervoerscapaciteit beschikbaar gekomen op een Italiaans schip, de Orazio, dat hen naar Genua zou vervoeren. Daar zouden zij overstappen op een ander Italiaans schip met bestemming China (Sjanghai). 11 Bij het vertrek deed zich nog een incident voor toen een Duitse machinist tevergeefs als blinde passagier met hen mee wilde reizen.12 Het betrof hier vermoedelijk de hulpmachinist Heinrich Scharfenberg. 13

 

johannes-kielstra

Gouverneur J.C. Kielstra

Oorlog

In de vroege ochtend van 10 mei 1940 om 1.14 uur plaatselijke tijd ontving gouverneur Kielstra, blijkens zijn schrijven van 21 mei 1940, een telegram van de minister van Koloniën Welter over de Duitse aanval op Nederland. De inhoud van de boodschap, die kort en krachtig was, luidde als volgt: ‘duitschers nederland aangevallen oorlogstoestand ingetreden. Welter’. 14
In zijn eerdergenoemde brief schreef de gouverneur over de door hem getroffen maatregelen als gevolg van de ingetreden oorlogstoestand onder meer: ‘Toen ik 1.15 in den morgen van 10 Mei dus Uw telegram over den Duitschen inval ontving, had ik niets anders te doen dan drie telefoongesprekken te voeren, waarvan het eerste, om 1.16, de organisatie voor de interneering van alle Duitschers in werking stelde. Om 3.15 kreeg ik bericht dat de interneering zonder stoornis geschied was en dat alle mannelijke Duitschers boven de 15 jaar voorlopig in het fort Zeelandia waren ondergebracht’.

Mogelijk waren degenen die onder meer in Lelydorp en Domburg woonden daar toen ook reeds bij, 15 maar de bemanningsleden van de Goslar konden niet vóór vier uur zijn gearriveerd bij het Huis van Bewaring. De vrouwen werden later geïnterneerd, ook de Surinaamsen die met de gedetineerde Duitsers getrouwd waren. In geval van onzekerheid over de Duitse nationaliteit van de Surinaamse vrouw werd de betrokkene bij beslissing van de gouverneur tot ‘vijandelijk onderdaan’ verklaard. 16 In eerste instantie werden de Duitsers gehuisvest in het fort Zeelandia, maar, zo vervolgde Kielstra: ‘Daar konden ze niet blijven; het fort is oud, wordt als gevangenis gebruikt en is niet vrij van ongedierte. Zij zijn dus den volgenden dag naar een andere huisvesting overgebracht, n.l. de vrije bovenverdieping van het z.g. Buitengasthuis, een gebouw destijds opgezet voor ziekenhuis, maar nooit daartoe gebruikt. 17 En sedert heb ik een R.K. internaat buiten op ongeveer 16 K.M. van de stad gevonden als geschikte permanente verblijfplaats, 18 waar men onder militaire bewaking wat meer beweging kan nemen, iets aan land- of tuinbouw doen en dergelijke, terwijl het verblijf in de stad op de gekleurde bevolking, die bovendien niet begreep dat men hier niet met misdadigers te doen had, irriteerend werkte en dus beter beëindigd werd’. De gehuwde geïnterneerden werden later naar gelang de beschikbare ruimte overgebracht naar Groningen. 19

 

Reeds enkele dagen na het uitbreken van de oorlog werd een belangrijke beslissing genomen: op 16 mei werd krachtens artikel 31 van de wet op de staatsinrichting van Suriname de staat van beleg afgekondigd. 20

 

Over de internering van de Duitse bemanning van de Goslar en de ondergang van het schip is behalve een enkele mondelinge getuigenis slechts beschikbaar het proces-verbaal van de commissaris van politie en havenmeester Van Beek, dat was opgemaakt ten behoeve van de gouverneur op 11 mei 1940. 21 Dit officiële verslag, dat nauwelijks twee kantjes A-4 beslaat, kan als uiterst summier worden aangemerkt, zeker waar het pretendeert alle gebeurtenissen, voor zover ten deze relevant, te hebben weergegeven. Van Beek begaf zich pas om 2.30 uur vergezeld van een viertal militairen en drie politiebeambten aan boord van de Goslar om de bemanning te interneren. Blijkbaar had hij eerst de komst van zijn nautisch adviseur Egger afgewacht – maar die kwam pas later.

 

De als gewoonlijk opgetrokken valreep was op het geroep van Van Beek neergelaten, zodat hij aan boord kon klimmen. Kapitein Berghoff stond hem boven op te wachten en gaf op de desbetreffende vraag ten antwoord: ‘Ich habe meine Pflicht getan’. De bemanning kreeg toestemming hun boeltje bij elkaar te pakken. Na een half uur, dus omstreeks 3.00 uur, hoorde Van Beek ‘een geluid als van het aanzetten van een machine c.q. het tikken van een over een katrol lopende ketting dadelijk gevolgd door een licht kloppen van een metaal op metaal komende uit het onderschip’. 22 Eerst werd niets verdachts opgemerkt, maar later hoorde men ‘in het onderschip het ruischen als van binnenkomend water’, waarop Egger (inmiddels gearriveerd) zeide: ‘het schip maakt water’.

 

(voor het vervolg, deel 3, klik hier)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

de oorlog werd een belangrijke beslissing genomen: op 16 mei werd krachtens artikel 31 van de wet op de staatsinrichting van Suriname de staat van beleg afgekondigd. 20

 

Over de internering van de Duitse bemanning van de Goslar en de ondergang van het schip is behalve een enkele mondelinge getuigenis slechts beschikbaar het proces-verbaal van de commissaris van politie en havenmeester Van Beek, dat was opgemaakt ten behoeve van de gouverneur op 11 mei 1940. 21 Dit officiële verslag, dat nauwelijks twee kantjes A-4 beslaat, kan als uiterst summier worden aangemerkt, zeker waar het pretendeert alle gebeurtenissen, voor zover ten deze relevant, te hebben weergegeven. Van Beek begaf zich pas om 2.30 uur vergezeld van een viertal militairen en drie politiebeambten aan boord van de Goslar om de bemanning te interneren. Blijkbaar had hij eerst de komst van zijn nautisch adviseur Egger afgewacht – maar die kwam pas later.

 

De als gewoonlijk opgetrokken valreep was op het geroep van Van Beek neergelaten, zodat hij aan boord kon klimmen. Kapitein Berghoff stond hem boven op te wachten en gaf op de desbetreffende vraag ten antwoord: ‘Ich habe meine Pflicht getan’. De bemanning kreeg toestemming hun boeltje bij elkaar te pakken. Na een half uur, dus omstreeks 3.00 uur, hoorde Van Beek ‘een geluid als van het aanzetten van een machine c.q. het tikken van een over een katrol lopende ketting dadelijk gevolgd door een licht kloppen van een metaal op metaal komende uit het onderschip’. 22 Eerst werd niets verdachts opgemerkt, maar later hoorde men ‘in het onderschip het ruischen als van binnenkomend water’, waarop Egger (inmiddels gearriveerd) zei-de: ‘het schip maakt water’.

 

Van Beek vervoegde zich dadelijk bij Berghoff en tussen deze twee ontwikkelde zich de volgende discussie:

 

 

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter