blog | werkgroep caraïbische letteren

De ravage van Astrid Roemer

door Pieter van den Blink

 

Astrid H. Roemer heeft met haar oeuvre vele predikaten verworven. Haar zinderende debuut Over de gekte van een vrouw maakte haar in 1982 tot ‘feministische auteur’. Met haar romantrilogie Onmogelijk moederland werd zij een belangrijk vertolker van de ‘zwarte stem’ in de Nederlandse letteren. Een kortstondig politiek engagement leverde haar het label ‘links’ op. Haar stijl, vol eigen woordvondsten en een vrije omgang met werkwoordstijden, geldt als literair hoogstaand maar ook als moeilijk.
Na een lange stilte is er nu: Liefde in tijden van gebrek, Memoires van een thuisloze. Hierin spreekt Roemer uitsluitend namens zichzelf en geeft zij zich volkomen bloot. Al jaren, zo lezen we, wordt zij bestolen, haar computers worden gemanipuleerd, zij deed aangifte van identiteitsfraude. Juridisch gelijk heeft zij nog niet gekregen, wel dringende adviezen om zich onder behandeling te laten stellen. Doordat ook die geluiden de ruimte krijgen worden haar memoires spannend en raadselachtig. Een gesprek met de laureaat van de P.C. Hooftprijs 2016.

Astrid Rotterdam signeert bij boekhandel Donner in Rotterdam. Foto © Michiel van Kempen

 

U beschrijft uw leven als een ravage. Toch is het u gelukt om over die ravage een mooi literair werk te maken.
“Dat ik een boek heb kunnen schrijven over iets waar ik eerst geen vat op kon krijgen, dat is voor mijzelf een gigantische overwinning. Ik heb geprobeerd niets dan de waarheid op te schrijven, ook al gebeuren er nog steeds dingen die ik niet begrijp. Zo is mijn bankrekening finaal leeg gehaald. Als ik mijn woning verlaat komen er vreemden binnen, ze rukken kasten open, ze stelen van alles. Mijn laptop en mijn telefoon worden gehackt. Iemand heeft mij in Paramaribo gezien terwijl ik in Nederland was.
Als klap op de vuurpijl heb ik nu een brief ontvangen van een psychoanalytica die mij feliciteert met de P.C. Hooftprijs. Ze schrijft dat ik haar cliënt ben geweest. Maar dat is niet zo! Ik heb haar uitgelegd dat er iemand is die zich uitgeeft voor Astrid Roemer. Ik was het echt niet. U bent nog steeds in de war, zei ze toen. Na de prijsuitreiking gaan we om de tafel zitten. Ik heb een advocaat gebeld. Ik heb 60.000 euro gekregen vanwege de P.C. Hooftprijs, hij mag het allemaal hebben als hij me helpt met deze kwestie. Ik ben zo toornig!”

Uw boek is een egodocument maar er zit een spanning in als in een roman. U beschrijft hoe hulpverleners bij u aankloppen om u te laten opnemen. Daardoor gaat de lezer zich afvragen: hoe zal dit aflopen? Soms vergat ik bijna dat het memoires waren. Was dat uw bedoeling?
“Niet echt. Ik wilde een diep autobiografisch boek maken, de realiteit beschrijven. Nu is het voor wetenschappers al moeilijk om te definiëren wat realiteit is, laat staan voor iemand die naar zichzelf kijkt, om daar in taal iets van weer te geven wat voor anderen begrijpelijk is. Het heeft jaren geduurd voordat ik deze vorm heb gevonden.
Het boek is opgedragen aan drie collega’s van mij, mijn bloedgroep-auteurs. Bea Vianen, een beeldschone vrouw met drie prachtige dochters [twee – red. CU], schitterende boeken, is psychotisch geworden. Edgar Cairo, briljante man, ook psychotisch, jong gestorven aan een maagbloeding. Anil Ramdas, essayist, heeft zelfmoord gepleegd. Een mens weet niet wat voor hem ligt, het kan gebeuren dat het leven je ergens plaatst waar de bodem zo zacht is dat je helemaal wegzinkt.”

 

Hoe moet ik de titel Liefde in tijden van gebrek opvatten?
“Ten eerste is het een verwijzing naar een boek dat mij diep heeft geraakt, Liefde in tijden van cholera van Gabriel Garcia Marquez. Om mijn titel te begrijpen moet je het begin en het slot van dat boek lezen. Liefde in tijden van gebrek wil iets zeggen over het soort liefde waar we aan voorbij lopen. We zijn zo gefixeerd op partnerliefde, op de liefde van familieleden en van kinderen. Daardoor zien we de andere liefde niet meer die om ons heen vibreert. Ik beschrijf in mijn boek mijn drie grote liefdes, een man en twee vrouwen. Alledrie zijn voorbij gegaan. In zulke tijden van gebrek sta je meer open voor andere vormen van liefde. En eerlijk waar, ik zou het verschrikkelijk vinden als ik die niet had gevonden.”

 

 

Het ‘gebrek’ lijkt me ook materieel op te vatten. U beschrijft hoe moeilijk het is om van de literatuur rond te komen. Tegelijkertijd benadrukt u het goede leven met verse vis voor de poes en reizen per taxi.
“Ik leg er geen nadruk op, ik beschrijf het leven dat ik noodgedwongen leid. Als ik om de twee weken boodschappen doe, moet ik een heleboel kopen. Dat kan ik niet allemaal dragen dus neem ik een taxi. Voor de poes moet ik goed zorgen. Op dit moment vindt ze kip lekker. Maar alleen Franse kip, die kost 28 euro en geen 7. Dat betekent dat ik het zelf doe met een kommetje soep, één aardappel, één sinaasappel. Ik was gewend aan luxe, ik ging graag uit eten, heb kasten vol kleding gehad, tweehonderd paar schoenen. Maar daar is geen sprake meer van, ik ben teruggevallen op niets. Dus ik kan niet spreken van het goede leven.”

We lezen wat u doet, naar welke muziek u luistert en waar u naar kijkt op tv, maar niet welke boeken u leest. Heeft u wel gelezen de afgelopen jaren?
“Vroeger had ik een enorme bibliotheek, ik las zeker zes boeken per maand. Veel over mijn hobby kosmologie, astronomie. Tegenwoordig heb ik geen geld meer. En als ik toch een boek koop, is het binnen de kortste keren weg, tenzij ik het meeneem in mijn rugzak. Maar boeken zijn zwaar. Dus las ik? Nee, ik luisterde veel naar muziek en ik keek. Ik keek en ik dacht na. Dat was goed. Ik heb in de loop der jaren zoveel in mij opgeslagen; alles wat ik al had gelezen hielp mij en maakte dat ik vertrouwen kon hebben in de tekst die ik aan het schrijven was.”

U beschrijft dat u soms uren stil zit.
“Dan krijgt mijn brein de kans om de correlaties die ik heb gelegd in wat ik heb gezien, gehoord, geroken enzovoorts, aan mij te tonen. Zonder dat ik – maar wat is ik ? – daar actief in ben. Dat is een heel eigenaardig gevoel. Dingen die lang geleden zijn gebeurd dienen zich aan en worden helder. Gewoon rustig stil zitten, dat heb ik eigenlijk altijd gedaan. Als ik vroeger een boek wilde starten, ging ik een paar weken in een klooster.”

 

 

U heeft het ook over ‘hoofdschrijven’ analoog aan ‘hoofdrekenen’.
“Ja, dan zit ik bijvoorbeeld in de trein en dan ben ik echt pagina’s aan het bedenken.”

Dan produceert u zinnen en alinea’s die later precies zo op papier komen?
“Ja zeker. Ik maak die zinnen gewoon. Op een gegeven moment houd ik op en dan zeg ik bij mezelf: ok, hoe begon het ook al weer.”

U schrijft ‘Ik ben slechts te vinden in de lichte materie van mijn romans en verhalen, onder andere in de witregels, de constructie, de omvang, de wervelingen, het ritme en de beeldspraak.’ Is dat een waarschuwing aan eenieder die u in een bepaald frame wil plaatsen?
“Ja. Recensenten hebben de neiging om in een fictief werk de schrijver te zoeken. Maar de schrijver maakt het, de schrijver is het idee achter het werk, maar de schrijver is niet in het werk. Ik niet althans. Ik heb me daar altijd aan geërgerd.”

Maar voor dit boek geldt dat niet?
“Nee, dit boek ben ik, helemaal. Ik ben de titel, ik ben elk woord, er staat niets in over mij wat niet waar is. Het is geschreven met de gedachte: als ik doodval hebben ze in elk geval dit. Dan hoeven ze niks over me te gaan verzinnen.”

Het boek draait geheel om u, andere personen in uw leven blijven in de schaduw.
“Ik wil mijn autobiografie zo scherp en duidelijk mogelijk schrijven. Waar mijn ervaringen raken aan die van anderen zal ik over hen schrijven, al laat ik namen meestal weg. Maar wat ik over hen schrijf moet absoluut functioneel zijn. Wat alleen interessant of opwindend is, maar niet functioneel, laat ik weg, uit respect voor die personen.”

Wat bepaalde uw keuze om niet een nieuwe roman of een toneelstuk of poëzie te brengen maar deze memoires?
“Ik heb gelijktijdig ook aan een nieuwe roman geschreven. Die diende zich aan terwijl ik bezig was aan Liefde in tijden van gebrek en hij bleef zich schrijven in mijn hoofd. Het thema is imperfectie. Hoe meer ik loskom van de schrijftafel en de wereld in trek, hoe meer ik zie dat alles streeft naar perfectie. Dat vind ik een wonder.”

Kunt u een voorbeeld geven?
“Vogels. Op een winterdag gooide ik eens een pak boter op mijn dakterras. Een grote zeevogel met lange dunne poten kwam daar naartoe en begon de boter op te eten. Toen keerde ze zich naar mij toe en bleef naar me kijken. Die blik kan ik niet onder woorden brengen maar die was duidelijk communicatief. Uiteindelijk vloog ze op, naar een dak aan de overkant waar haar partner zat te wachten. Dat ging met zo’n charme. Daar zie ik perfectie. Maar ook in een vlinder zie ik perfectie, in Steffi mijn kat, in kinderen, in deze tafel, in de tulpen die ik heb gekregen.”

Dat klinkt vreugdevol. Toch zijn in uw boek de aanroepingen van de zelfmoord talrijk.
“Ha ha ha. Nou gelukkig maar dat die er zijn. Dat wij de mogelijkheid hebben om er een end aan te maken, behoort tot de schoonheid van het leven. Terugkomend op die perfectie: alle gevoelens die wij hebben van haat, toorn, liefde en lust, die maken ons compleet en houden ons overeind in onze habitat. Alleen, je kan ook in een habitat zitten waarin het beter is om er niet te zijn.

U schrijft dat u behoort tot de categorie die te laf is om er een eind aan te maken en te intelligent om herstel te verwachten.
“Ik denk wel eens: hoe zal het zijn als ik zelf besluit dat het genoeg is geweest. Ik weet gewoon dat… ik wil Antarctica zien, ik wil heel veel ijs zien. Er zijn nog.. We weten allemaal dat er een eind is. Ik heb nog twee, drie, misschien wel vier romans in mijn hoofd, tegen de tijd dat ik die heb geschreven ben ik misschien bijna tachtig. Dan heb ik het wel gehad joh. Het vraagt ontzettend veel… optimisme is niet het woord, uithoudingsvermogen om te willen blijven zonder dat ik per se van betekenis hoef te zijn. Ik wil niet iemand zijn die inhoud aan mijn leven geeft door doorlopend het idee te hebben dat ik moet produceren. Trouwens, als de vrouw van wie ik houd ineens voor me zou staan en zegt: ok, we gaan verder, dan schrijf ik nooit meer een boek!”

 

Suriname. Foto © Theo Hiemcke

Gaat u ook in Suriname vieren dat u de P.C. Hooftprijs heeft gekregen?
“De ambassade heeft me al uitgenodigd maar ik verdom dat, ik ga niet. Mijn moeder dringt aan dat ik kom maar ik heb gezegd: mama, laat jouw landgenoten van mijn rug af gaan en niet vingeren in mijn privacy. Edgar is doodgegaan, Anil is doodgegaan, Bea is geestelijk doodgegaan, ze moeten mij met rust laten verdorie. In Suriname is nooit iets gedaan om mijn schrijverschap te bevorderen. De prijs heb ik niet gekregen omdat ik daar geboren ben of omdat ik zwart ben. Die prijs is puur en alleen vanwege mijn werk.”

 

[uit Trouw, 20 april 2016; overgenomen met toestemming van de auteur]

 

Astrid H. Roemer verzorgt op zaterdag 20 mei de vijfde Cola Debrot-lezing; klik hier voor meer informatie.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter