blog | werkgroep caraïbische letteren

Composities van een uitgesteld leven (14)

door Willem van Lit

In dit 14e deel gaat de zoektocht naar overlevering van sociale patronen uit het oude continent verder. Met Naipaul, Signer en Kapuscinsky.

De oude goden blijven in de buurt
“Ik had een romantisch idee over natuurgodsdiensten. Voor mijn gevoel voerden ze ons terug naar het begin, de filosofische oerknal, en daarom koesterde ik ze. Ik vond dat ze een zekere schoonheid bezaten. Maar hier leefde het verleden nog. Mensen als de aannemer stonden er dichterbij, en zijn woorden (met een echo die aan Shakespeare deed denken) leverden een nieuw idee op: de duistere afgrond van het heidendom. Anderen hadden het daar ook over, over hun eigen manier, en ik had de indruk dat de mensen die dicht bij de bodem waren en instinctiever op alles reageerden, het bangst waren. Die angst was echt, niet geveinsd, en ik geloofde dat die angst, in plaats van ideeën over schoonheid en geschiedenis en cultuur (zoals sommige mensen zeiden), het verleden en alle oude goden in de buurt hield”[1].

Bovenstaand citaat is van Naipaul. Hij heeft Afrika verschillende malen bezocht op zoek naar het authentieke van het continent. Deze passage komt uit een beschrijving van een bezoek uit Nigeria. Signer beschrijft het verschijnsel tovenarij en hekserij uitvoerig in zijn boek Die Ökonomie der Hexerei. Hij zegt dat dit als leefwijze in West-Afrika nog overduidelijk aanwezig is, sterker nog: het bepaalt er voor een groot deel het sociale leven. In veel landen zijn mensen officieel moslim, christen of aanhanger van een traditionele levensopvatting, maar het geloof in hekserij bestaat er náást alle andere overtuigingen. “Hexerei ist ein fait social total. Die sozialen, ökonomischen und zum Teil auch die politischen Aspekte lassen sich tagtäglich und überall beobachten” („Hekserij is een fait social total. Je kunt dit dag in dag uit overal waarnemen in sociale, economische en deels ook politieke zaken”) [2].

Hekserij is de oorzaak van stagnatie. Het ontneemt mensen de lust om tot initiatief te komen. Hekserij hangt samen met het complex van afgunst en boosheid om de voorspoed van anderen. Signer interviewt een jonge Afrikaan (Jean-Claude) die heeft gestudeerd[3]: “Hexerei ist eine Realität. Immer wenn jemand aufsteigt, Erfolg hat, überdurchschnittlich ist, riskiert er, verhext zu werden. Der Neid isst allgegenwärtig. Das führt zu Angst, Entmutigung, Lähmung jeder Initiative. Hexer essen am liebsten Erfolgreiche, Diplomierte, Studenten, junge hoffnungsvolle Talente. Und am liebsten einen aus der eigene Familie. Sie verteilen ihn in ihrer Gruppe, und das nächste Mal ist ein anderer dran, jemanden aus seiner Verwandtschaft zu offerieren. So geht dass immer weiter. Hast du einmal mitgegessen, stets du in ihrer Schuld. Opferst du dann nicht jemanden van den Deinen, geht’s dir selbst an den Kragen (…). Ich selbst war ein guter Schuler; bis zur Abschlussprüfung, da versagte ich. Ich weiß selbst nicht warum. Deshalb konnte ich nicht weitermachen mit der Schule. Mir bleibt nur noch, auf einen Erfolg in der Lotterie zu Hoffen”! (“Hekserij is een realiteit. Steeds als iemand succes heeft of boven het maaiveld uitsteekt, loopt hij het risico behekst te worden. De afgunst schuilt overal. Dat leidt tot angst, ontmoediging, verlamming van elk initiatief. Heksen eten het liefst succesvolle mensen, gediplomeerden, studenten, jonge hoopvolle talenten. En het allerliefst uit de eigen familie. Ze delen hen op in groepen en de volgende keer is iemand anders aan de beurt om iemand uit de groep van verwanten op te offeren. Zo gaat het steeds verder. Als je eenmaal meegegeten hebt, dan sta je bij hen in het krijt. Als je dan niet iemand uit je eigen kring opoffert, dan ga je er zelf aan. (…). Ik was zelf een goede scholier tot aan het eindexamen. Toen faalde ik. Ik weet zelf niet waarom. Daarom kon ik niet verder met de studies. Ik kan alleen nog hopen op succes in de loterij”!)

En verder: “Wie man aus meiner Frage heraushört, verstand ich Jean-Claudes Gedankengang, dass “Hexerei” entwicklungshemmend sei, weil es den Ehrgeiz einschüchtert”. (“Zoals u uit mijn vraag kunt opmaken, begreep ik Jean Claudes redenering, dat hekserij remmend werkt op de ontwikkeling omdat het ambitie intoomt”).

In deze regels hoor ik de echo van het gebruik van het begrip makamba pretu zoals dat onder andere op Curaçao wordt gebruikt. Dit begrip slaat op Antillianen die – meestal in het buitenland – gestudeerd en gewerkt hebben en die zich hebben kunnen opwerken, maar die, naar het idee van anderen die op het eiland zijn gebleven, de eigen afkomst en “geest” hebben verlaten. Letterlijk betekent dit begrip “zwarte blanke” en hierin schuilt al een misprijzend verwijt van verraad; het begrip werkt in die zin ook als bezwering. Het gebruik van een dergelijk begrip werkt schuchterheid in de hand en het is – naar mijn idee – onder andere de oorzaak ervan dat veel Antilliaanse jongeren na hun studie in het buitenland niet meer terugkeren naar de Antillen. Deze associatie staat los van de opvatting of er op de Antillen ook werkelijk sprake is van hekserij of tovenarij. Ikzelf denk niet dat dit zo is, in materiële zin, maar het gaat hier wel om de sociale implicatie van de boosheid of de geprojecteerde afgunst. Het gaat om de dwingende en dringende roep van de clan terug te keren naar de beschutting en geborgenheid van de gemeenschap, de stille collectivistische schreeuw. En dat schemert zeker wél door in het gebruik van dit begrip makamba pretu… met min of meer dezelfde effecten, zoals Jean Claude die vertelt. Ik kom later in dit hoofdstuk nog terug op de vraag of hekserij werkelijk bestaat.

De plicht en de dwang met anderen te delen, zo zegt Signer, leidt tot de onmogelijkheid te sparen. Dit is compleet, ja zelfs totalitair van aard. Daarom is het ook niet mogelijk kapitaal te verzamelen om investeringen te doen. Het is een verstorende kracht op de ontwikkeling van de samenleving in zijn geheel. Als je niet deelt, zal men je vinden en afstanden zijn hierbij geen probleem. Signer bericht zeer uitvoerig van zijn directe ervaring hierbij: hij is zelf een aantal jaren opgetrokken met medicijnmannen, heksen of tovenaars, die door mensen werden geraadpleegd en gevraagd voor het doen van voorspellingen, voor genezing óf het uitspreken van een vloek over anderen. L’enfer, c’est les autres, zoals al eerder gezegd. En ook Kapuscinski heeft het hier over. Hij vertelt onder andere wat er gebeurt bij soms plotselinge wisselingen van de (politieke) macht en daardoor ook fortuin en rijkdom[4]:

“Maar we zijn in Afrika en de gelukkige nouveau riche kan de oude clantradities niet negeren en een van de belangrijkste clanwetten luidt: deel alles wat je hebt met je broeder, met een ander lid van de clan, of, zoals men hier zegt, met je neef (in Europa is de band met een neef vrij zwak en ver, in Afrika is een neef van moeders kant belangrijker dan de echtgenoot. (…) Wie dat principe schendt, veroordeelt zichzelf tot een schervengericht, verbanning uit de clan, tot afgrijzen wekkende status van geïsoleerde enkeling. In Europa wordt individualisme gewaardeerd, in Amerika zelfs hoger dan alles; in Afrika is individualisme een synoniem voor ongeluk, een vloek. De Afrikaanse traditie is collectivistisch, omdat je alleen in een eensgezinde groep het hoofd kunt bieden aan de hindernissen die de natuur onophoudelijk opstapelt. (…).

Als iemand in plaats van een blanke minister is geworden (Kapuscinsky praat hier over een periode vlak na de onafhankelijkheid van een Afrikaans land. WvL) en zijn villa met tuin, zijn inkomen en auto’s heeft overgenomen, dan bereikt dat nieuws snel de plaats waar deze lieveling van het lot vandaan komt. Het bericht raakt bliksemsnel verspreid over de dorpjes in de buurt. De harten van zijn neven raken vervuld van vreugde en hoop. Het duurt niet lang voor de pelgrimstocht naar de hoofdstad begint. Daar sporen ze hun opgeklommen verre familielid zonder moeite op. Ze duiken op voor de deur van zijn huis, begroeten hem, besprenkelen de grond ritueel met jenever, om de voorouders te danken voor zo’n gelukkige wending van het lot, en vervolgens maken ze het zich gemakkelijk in de villa, op de plaats, in de tuin. (…).
Wie een meer mobiele bezigheid heeft, en minder respect voor de traditie, probeert zijn sporen uit te wissen. In Dodoma kwam ik een keer een verkoper van sinaasappels tegen (die bezigheid levert weinig op), die ik uit Dar es-Salaam kende. Ik was blij dat ik hem zag en vroeg hem wat hij hier deed, zo’n vijfhonderd kilometer van de hoofdstad. Hij moest voor zijn neven en nichten vluchten, legde hij uit. Hij had lange tijd alles met hen gedeeld, maar hij had er genoeg van gekregen en was hem gesmeerd. ‘Een tijdje zal ik geld hebben, ‘ zei hij, ‘tot ze me terugvinden’.

Uit het bovenstaande verhaal van Kapuscinski blijkt dat in de collectivistische clanstructuur geen ruimte is voor individuele ambities en dat er weinig ruimte is jezelf te ontplooien. Het blijkt ook uiterst moeilijk te zijn aan deze situatie te ontsnappen. Op maatschappelijk niveau leidt dit tot een complete stagnatie.

Curaçao, Vaersenbaai, 1976

Uit gesprekken met diverse mensen op Curaçao kwam het volgende geregeld naar voren: het is en blijft moeilijk een onderneming te starten samen met een compagnon van Afro-Caribische afkomst; zo’n compagnon laat familie toe in het bedrijf en die eet direct mee, zodat het moeilijk is geld over te houden voor investeringen. Je komt niet vooruit. Anderen zeiden weer dat als een zaak wordt overgenomen door Afro-Curaçaoënaars het heel moeilijk wordt de onderneming in stand te houden. Buiten het feit dat de stijl van leidinggeven in een dergelijke situatie sterk bepaald wordt door het sterke gerichtheid op mensen (“peoplemanagement”), waarbij persoonlijke benadering (afrekening en bevoordeling) dikwijls centraal staat en er daardoor sprake is van hoog personeelsverloop, haalt men vrienden en familie binnen die het bedrijf van binnenuit “opeten”. Hierna vertrekt men snel. Het zal natuurlijk niet strijk-en-zet voorkomen maar mensen die erover vertelden, waren steeds zeer stellig. Het weerhoudt mensen toch om op deze manier te gaan ondernemen. Men vond het moeilijk dit openlijk te vertellen uit angst in problemen te komen. Angst, dus. Voor allerlei problemen: angst de furie over zich uit te roepen met onder andere beschuldigingen van discriminatie en/of racisme, maar ook angst voor rechtstreekse bedreiging en tomeloze ruzies.

Arme landbouwer, Aruba

In een van mijn weekboekafleveringen [5] heb ik beschreven hoe het mij heeft verwonderd dat zaken die kennelijk goed draaien en die veelbelovend waren in bedrijfseconomisch opzicht zo plotseling konden verdwijnen. Ik had daar een gesprek over met een Curaçaoënaar die ons als gids begeleidde bij wandelingen. Hij had er ook geen goede verklaring voor. Hij verwees wat halfslachtig naar het slavernijverleden, waardoor mensen een hekel zouden hebben gekregen aan gewoon dienstbetoon, ook al is dat zakelijk van aard. Ik schreef dat het soms op een natuurwet leek. Hij zei ook nog op een half geheimzinnige toon dat “sommigen er geen belang bij hebben dat het goed gaat met Curaçao”. Een dergelijk antwoord intrigeert, maar je komt er niet achter wat hij precies bedoelt. Ik haalde ook John de Pool nog aan, een bekende publicist die in het begin van de 20e eeuw diverse opstellen over Curaçao schreef onder de titel Zo was Curaçao. In een van die stukken schreef hij onder ander het volgende: “…dat het op Curaçao geheel en al ontbreekt aan een geest van samenwerking en belangstelling voor industrie. Ons economisch leven kent twee kanten: kopen en verkopen en niet: associatie en productie. Ons ontbreekt de drang om te scheppen, te maken, te produceren. Onze geest is tevreden met schommeloefeningen die zich bewegen tussen koopprijs en verkoopprijs. Daarom zijn alle belangrijk ondernemingen in handen van buitenlanders”. Dat is heden ten dage niet veel anders. Wat zijn de ‘geheimzinnige krachten’ die toch steeds de groei tegenhouden, die de stagnatie in stand houden?

(wordt vervolgd)

[1] Naipaul, V.S. Het masker van Afrika, impressies van Afrikaans geloof, Uitg. Atlas – Amsterdam/Antwerpen. vert. Paula Kok, 2011. Pag. 95

[2] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, Pag. 14.

[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt”, Pag. 11.

[4] Kapuscinski, R. Ebbenhout, pag. 39 – 40.

[5] Van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 249

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter