blog | werkgroep caraïbische letteren

Boeli van Leeuwen, toen de dood op zijn schouder tikte

door Klaas de Groot

 

Wie op de begraafplaats Bottelier op Curaçao naar het graf van Boeli van Leeuwen zoekt, kan het best recht voor het opvallende  grafmonument gaan staan dat neergezet is voor de ‘Doktoor’. Voor  Moises Frumencio da Costa Gomez, de door Van Leeuwen zo krachtig  bewonderde politicus. Vanaf die plek is de wand te zien waarin het graf van de auteur en zijn vrouw Dorothy Debrot is ondergebracht.

 

da Costa Gomez  1

Graf van M.F. da Costa Gomez. Foto © Klaas de Groot

 

In de column ‘Kleine chaos’, onder meer verschenen op de site van het magazine Torpedo, wijst Tommy Wieringa er op dat de overlijdensdatum van Van Leeuwen verkeerd op de steen staat. Het jaar van overlijden was 2007, niet 2008. Maar het is een kniesoor die daar op let. De auteur  van  Geniale anarchie had waarschijnlijk een mooi stuk geschreven over deze verschrijving. Het leven verlengen van deze schrijver moet mogelijk zijn.

In de maanden na het overlijden op 28 november 2007 verschijnen er in diverse Curaçaose kranten in memoriamgedichten. Elis Juliana laat in de Amigoe een paar regels in zijn kenmerkende ingekookte stijl opnemen voor ‘Boonchi Boeli’. Hij weet dat Van Leeuwen is thuisgekomen:  ”Bo a yega kas”, is de tweede en laatste regel.  Op 1 dec. 2007 publiceert het Antilliaans Dagblad het gedicht ‘Hommage aan Boeli van Leeuwen’ van de Surinaamse dichter Shrinivãsi  met de wending ”Naar lichaam heengegaan / naar geest aanwezig / in het onbegrensd heelal”. Het gedicht is al eens op Caraïbisch Uitzicht te lezen aangeboden in de reeks ‘gedichten voor Boeli van Leeuwen’.

P1030377(1)

Foto © Klaas de Groot

 

Op 28 januari 2008 verschijnt er in de Amigoe nog een gedicht  in deze sfeer. Dochter Lily van Leeuwen koos van Gerrit Achterberg het volgende gedicht  ter nagedachtenis aan haar vader.

 

Wie ik nu nog zal worden…

 

Wie ik nu nog zal worden
is eender, en wanneer
de dood mij op  de schouder
tikt: gaat u mee, mijnheer;

en waar, en wat de koude
wereld maar al te zeer,
binnen haar lege sfeer,
uit mij zal doen verouden.

Ik was de geheimhouder
van leven in eigen beheer,
opdat ik des te meer
mijzelve wezen zoude

dien God-gegeven keer,
dat ik in u aanschouwde
mijzelve, zonder meer,
en zonder het u berouwde.

Het beeld,dat gij mij bouwde,
is in geen spiegel meer.
Het licht, dat zich ontvouwde,
keert in geen ogen weer.

Ben ik nochtans behouden
uit het gedoofd weleer,
dan lig ik bij u neer
in alle eeuwen gouden.

Wie ik nu nog zal worden
is eender, en wanneer
de dood mij op de schouder
tikt: gaat u mee, mijnheer.

 

De lezer van dit ‘ingezonden’ gedicht kan zich afvragen waarop deze keuze is gebaseerd. Voor een antwoord op die vraag  is misschien dat wat Van Leeuwen schreef een mogelijke mijn om in te hakken.

 

Wat dan opvalt, is dat het gedicht eindigt zoals het begint, namelijk met een zeer beleefde dood: ‘gaat u mee, mijnheer’. Dit doet sterk denken aan de derde strofe van het gedicht ‘Moeder van mijn moeder’ uit de bundel Tempels in woestijnen. Daarin is sprake van een schuwe dood. Die dood is dan wel gekomen, maar moet zijn beurt afwachten. De beslissing lijkt te liggen bij de stervende die niet gedwongen wordt, maar zelf de beslissing neemt om te gaan. Ook de opening van het gedicht wordt herhaald: ‘Wie ik nu nog worden zal is eender’. De ik  bedoelt misschien dat de dood hem niet zal veranderen. Maar ook klinkt een adagium van Van Leeuwen door, namelijk ik ben die ik ben. Een echo van deze gedachte valt  te lezen in de laatste regel van de derde strofe: ‘opdat ik des te meer / mijzelve wezen zoude’.

Lily van Leeuwen

Deze strofe begint met de ik als geheimhouder van het leven ‘in eigen beheer’. Voor Van Leeuwen was het begrip geheim een belangrijk element. Als auteur zal hij zijn geheimen gehad hebben, hij wist meer dan zijn publiek. In zijn fictie is het begrip een motief. Dat motief krijgt zijn uitwerking op het moment dat de figuren in de verhalen of romans ‘zien’ en niet meer ‘kijken’, ziener en profeet is geworden. In een visionaire flits. De auteur is ook ziener. In het prachtige verhaal ‘The rest is silence’, verschenen in Geniale anarchie, wordt de mens zelf een geheim genoemd en een universum. Dit laatste begrip lijkt te rijmen met strofe 6 en 7, waarin plaats en tijd opgelost lijken, alleen het overal en altijd gelden.

Zo bezien is de keuze van ‘Wie ik nu nog zal worden…”  toch weer een mooi argument om in een gedicht goed om je heen te kijken en te proberen iets te ‘zien’.

Op straffe van ‘hineininterpretieren’ natuurlijk, te veel te willen zien.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter