blog | werkgroep caraïbische letteren

Boeli van Leeuwen, de spreker slijpt zijn pen

door Klaas de Groot

Halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw gaf Boeli van Leeuwen (Curaçao, 1922-2007) een lezing voor juristen aan de, toen nog, universiteit van de Nederlandse Antillen. Het typoscript van die lezing leverde daarna de tekst op voor een artikel in het vrijdagse bijblad Ñapa van het Curaçaose dagblad Amigoe en die tekst werd later nog twee keer gepubliceerd. De laatste keer in de verzamelbundel De taal van de aarde, onder de titel ‘De kleren van de keizer’. Het is mogelijk dat het typewerk niet van de auteur is, want van daadwerkelijk schrijven of typen hield Van Leeuwen niet zo. Liever dicteerde hij. Aan veel van de nagelaten typoscripten is echter te zien dat de schrijver vervolgens door met de hand geschreven veranderingen het papier alsnog tot een soort manuscript wist te maken.

Boeli van Leeuwen, typoscript met handgeschreven correcties / foto © Aart G. Broek; zie website van het tijdschrift Liter

Hij sprak graag, dat is onder andere op te maken uit alle verhalen over zijn optreden op het terras van het legendarische hotel Avila aan de Penstraat in Willemstad. Daar sprak hij heel wat mensen aan, die vervolgens vlot beseften dat zij beter konden luisteren naar de verteller dan zelf iets naar voren brengen. De neiging om te vertellen leidde al bij de beginnende schrijver tot een vlotte toon. Na het driedelige begin van zijn schrijversbestaan: drie krantenartikelen, een dichtbundel en een religieus getinte verhandeling, gaat Van Leeuwen rechten studeren in Leiden en Amsterdam. Hij sluit die studie na drie jaar af met een dissertatie. En zelfs daarin zit geregeld de toon van de verteller. In het voorwoord bijvoorbeeld zegt hij losjesweg dat het proefschrift best dikker had gekund, maar dat hij geen tijd had en snel Europa moest verlaten. Ook in de inleiding van het werk is de pratende schrijver te herkennen. Hij begint met het navertellen van een deel van Shakespeare’s Koopman van Venetië en zet daarmee de toon voor veel van de volgende bladzijden. Die hebben daardoor niet de orakeltoon die veel juristenproza kenmerkt.

Boeli van Leeuwen – typoscript 30 mei / foto © Aart G. Broek

De lust tot praten en vertellen moet ervoor gezorgd hebben dat de causerieën die hij voor de Wereldomroep hield tussen eind 1951 en half 1954, dus na de universitaire tijd, hem gemakkelijk afgingen. Van alle medewerkers uit het West-Indische deel van het Koninkrijk die meewerkten aan de uitzendingen van de Wereldomroep was van Leeuwen de meest productieve. Dat schrijft Jos de Roo in zijn dissertatie Praatjes voor de West. De Roo heeft het in zijn proefschrift over achtentwintig praatjes. In de bundeling, die gezien kan worden als een logisch vervolg op het proefschrift, Ver weg dichtbij, zijn negenentwintig ‘praatjes’ opgenomen. Vijf ervan werden al eerder gepubliceerd. Hoe nauw Van Leeuwen zijn vertellerswerk op elkaar liet aansluiten blijkt wel uit het detail dat hij net zo makkelijk de juridische wending uit een vijftiende-eeuwse komedie: ‘revenons à nos moutons’ gebruikt in het stukje ‘Voetbal, een nabeschouwing van de wedstrijd Nederland – Nederlandse Antillen uit 1952′, als jaren later, in 1986, in de lezing ‘De kleren van de keizer’. In hoeverre de misleidende functie van het oorspronkelijk gebruik benut wordt, moet nu maar in het midden blijven. Als uitspraak om de luisteraar bij de les te houden, blijft de uitdrukking werken.

Ver weg dichtbij laat duidelijk zien dat Boeli van Leeuwen zijn mond maar open hoeft te doen of het verhaal begint. Hij vertelt over zeer veel onderwerpen en vaak op heel diverse toon. Het meest gedreven is hij natuurlijk bij onderwerpen waar zijn hart naar uit gaat. In de tijd van de Wereldomroep waren dat Amsterdam en Curaçao. Het zal geen verbazing wekken dat ook het varen tussen beide gebieden aandacht krijgt. Het lijkt soms net of er een zeeman bezig is met één van zijn verhalen. De verteller in de kring.

Klaas de Groot (tweede van rechts) bij gelegenheid van de overdracht van Van Leeuwens nalatenschap aan het Literatuurmuseum, Den Haag / foto Nico van der Ven 2013

In interviews heeft Van Leeuwen geregeld benadrukt dat hij twee culturen in zich droeg: de Europees–Nederlandse en de Caraïbisch-Curaçaose. Hij wilde die twee ook niet loslaten.Het is daarom interessant om de verhalen die over beide werelden gaan naast elkaar te leggen. Daarbij helpen wat sprongen in de tijd. Uit het begin van de jaren zestig stamt het verhaal ‘Amsterdam’, het laatst gepubliceerd in verhalenbundel De ruïne van een kathedraal. De openingsregels liegen er niet om: we zitten midden in een verhaal: “Wij varen tussen Engeland en Frankrijk; de Engelse kust wordt in tere gouachevegen zichtbaar door de mist. Het is heiig weer en alle stuurlieden staan in hun duffels op de brug.” De verteller verlaat het schip in Antwerpen en reist naar Amsterdam. De lezer, nieuwsgierig geworden naar het begin van deze gebeurtenissen, kan nu als luisteraar naar de causerie ‘Varen’ uit 1954 in Ver weg dichtbij ‘luisteren’. In ‘Varen’ wordt de voorgeschiedenis, het vertrek uit Curaçao en de oversteek over de Atlantisch Oceaan verteld. Zo combineert Van Leeuwen zijn twee werelden. Het verhaal ‘Amsterdam’ wordt verder een loflied: “Amsterdam is nog altijd de mooiste stad van de wereld: een stad gebouwd in kringen van water (….)”. In Ver weg dichtbij is die liefde goed te volgen van ‘Aankomst in Nederland’ via ‘Zeedijk’ en ‘Landschap’ naar de causerie ‘Afscheid’ van juni 1954.

Kast met literaire nalatenschap van Boeli van Leeuwen / foto © Aart G. Broek 2012

In ‘Aankomst’ vertelt Van Leeuwen over zijn eerste kennismaking met Nederland in 1935, hij is dan dertien. Hij laat zich betoveren door de grijze luchten en krijsende meeuwen in IJmuiden. Amsterdam ontdekt hij echter pas in 1947, als hij voor de tweede keer in Nederland komt. Het is liefde op het eerste gezicht. De ontmoeting zorgt voor heel wat vertelstof. Dat is ook te lezen in ‘Zeedijk’, een verhaal over alles in die straat wat voor Van Leeuwen in die tijd bijzonder was. Met name de mensen. Hier wordt een pen geslepen. In de jaren vijftig komt het vertrek en dus een afscheid. Van Leeuwen bezoekt zijn Nederlandse steden: het Den Haag van zijn middelbare schooltijd, studiestad Leiden en Amsterdam, waar hij promoveerde en werkte als advocaat. De laatste stad krijgt de liefde. Hij zegt het zo: “Ik heb deze stad (…) zeer lief gehad. En ik heb menig paar schoenen versleten (…) op zoek naar de betekenis en reden van mijn bestaan”. ‘Aankomst ’en ‘Afscheid’ zorgen ook voor een mooi inkijkje in de vrijheden van de verteller. In het eerste verhaal komt de dertienjarige Boeli aan in IJmuiden en hij draagt een rare corduroy broek, in het laatste verhaal arriveert hij op dezelfde leeftijd in Rotterdam met een pillow broek aan. De broek en de grijze omgeving blijven hetzelfde. Het stuk dat in dit verband het meest veelzeggend is, heet ‘Landschap’. Hierin komen Amsterdam en Curaçao in de geest van de verteller zeer dicht bij elkaar. Dat gebeurt als het beeld van het landhuis Santa Martha, waar de zeer jonge Boeli vaak kwam, samenvalt met het beeld van een klassiek Amsterdams pakhuis, dat opduikt voor het geestesoog van de veel oudere Van Leeuwen. Vervolgens komen we in de Boeliaanse wereld met de grote vragen en antwoorden. Waarom komen die jeugdige onweerstaanbare indrukken omhoog? “Misschien omdat oude huizen overal ter wereld vertellen van de macht der mensen (…) en ook van de onmacht van de mensen om langer te leven dan hun huizen”. De mens sterft, het huis niet. Maar in het huis blijft iets achter, namelijk de gelijktijdigheid van de macht en onmacht van de mens.

Woning familie Boeli van Leeuwen, Curaçao / foto © Aart G. Broek 2012

Hoe belangrijk de mens voor Van Leeuwen was, staat kort en bondig in het verhaal  ‘Noordkust’. Dat verhaal vormt samen met ‘Spaanse Water’ en ‘Regen’ een Curaçaose trits. In het eerste stuk legt Van Leeuwen de luisteraar, die met ‘u ‘wordt aangesproken, uit dat de natuur hem weinig zegt: “De natuur beschouw ik als een decor voor het middelpunt van de schepping: de mens!” Maar dat decor wordt in deze causerie wel als beklemmend ervaren. De mens wordt bang aan de noordkust, waar het zeewater dreigend omhoog spuit, tussen de brokkelige rotsen door. En pas door die beklemming te voelen en dat geweld te zien, moet je beseffen hoe mooi Curaçao is. Het lijkt erop alsof Van Leeuwen hier wil zeggen: de noordkust is Curaçao.

Nog dreigender wordt het water van de zee ervaren in ‘Spaanse Water’. Het is één van de meest persoonlijke verhalen in de bundel. Van Leeuwen en zijn vrouw besluiten te gaan zwemmen in de gelijknamige baai na een zeer hete dag, terwijl de zon al ondergaat. Maar na een paar stappen in het water schrikken ze terug. “De zee sliep niet op die avond, ze lag op de loer”. Dat gevoel zorgt voor angst. Ook later, als zij beiden met hun zoontje de oceaan oversteken, opnieuw op weg naar Europa, voelt Van Leeuwen de beweging van de zee en de siddering van het schip. In een vogel die op het dek valt met opengesperde snavel, ziet hij de mens “die de zee heeft gezien en nog bijtijds het dek van een schip heeft kunnen bereiken”. Dit verhaal van angst en beven krijgt heel wat elementen mee die in het latere werk weer zullen opduiken. Het slot doet bijvoorbeeld sterk denken aan het verhaal over het vale paard van de dood ‘Het paard van Johannes’ uit 1986. Het werd een paar jaar later een deel van de laatste roman van Van Leeuwen: Het teken van Jona.

 

Maar als het water zoet is en uit de hemel komt, is het een heel ander verhaal, laat van Leeuwen merken in de column die toepasselijk ‘Regen’ heet. Hij zet daarin Nederland naast en tegenover Curaçao. Het gaat hem daarbij niet zozeer om het feit dat er veel regen valt in Nederland. Het gaat er meer om dat de Nederlandse grond als “een dikke jufrouw” het water “zuchtend van verzadiging” in zich opneemt. De bodem van Curaçao is “een dankbare minnares” die na de regen opbloeit in een weelde van planten en dieren. Opvallend is de jeugdherinnering waarin de jonge Boeli helemaal niet bang is om in modderige regenpoelen te zwemmen tussen schorpioenen en duizendpoten. Misschien komt dat wel door zijn diepe verbondenheid met Curaçao als geboortegrond, door de navelstreng die in de eilandelijke aarde rust.

Over die binding begint hij ook in misschien wel zijn laatste toespraakje, eind jaren zeventig gehouden in het Avila. Het manuscript ervan is anderhalf kantje groot en wordt bewaard in het Literatuurmuseum in Den Haag. Luisteraars waren vooral de vrienden die een feest voor hem organiseerden. Hij heeft het erover dat het Avila voor hem heilige grond is, omdat de plek zo nauw is verbonden met de mensen van wie hij afstamt. Hij heeft het ook nog over zichzelf als anachoreet, om in Bijbelse sferen te blijven, want de profeet was nooit ver weg als Van Leeuwen sprak. Maar dan wel de profeet als spreker en niet als preker.

Ver weg dichtbij; Colums voor de Wereldomroep
Bezorgd door B. Jos de Roo
Haarlem: In de Knipscheer, 2017

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter