blog | werkgroep caraïbische letteren

Banneling tussen sterrengruis: nog een gedicht voor Boeli van Leeuwen

door Klaas de Groot

Over ‘De banneling’, een gedicht van Hans Vaders.

In 2011 publiceerden Hans Vaders en Herman van Bergen een opvallende dichtbundel: Kate Moss in Mahaai. Bijzonder omdat de gedichten van Vaders niet zozeer omlijst werden door het beeldend werk van Van Bergen, maar omdat de afbeeldingen zo nadrukkelijk aanwezig zijn. Ze zijn structureel bedoeld. De gedachte is niet geweest: laten we er ook eens een plaatje bij doen.

Zo staat eer op p.24 een prent van Boeli van Leeuwen waarop de schrijver te zien is in de laatste periode van zijn leven. Dat kan iedereen concluderen die de foto’s van Ken Wong, gemaakt op 10 oktober 2007, gezien heeft. Wong schoot ze op de dag dat Van Leeuwen een oeuvregeld werd toegekend door het Nederlandse Fonds voor de Letteren. Op 28 november van dat jaar overleed de schrijver. Het beeld dat Van Bergen hier geeft, sluit goed aan bij het thema van het verval en de teloorgang, het grote thema van Kate Moss in Mahaai. Op de voorzijde van de afbeelding, p.23, staat het gedicht van Vaders dat hij opdraagt aan Van Leeuwen ‘De banneling’ [zie bericht hieronder – red. CU]. Gedicht en beeld op één blad papier.

Het gedicht geeft de indruk uit twee delen te bestaan. Strofe I, II, III en VI zijn dan de gedachten van een ik. Strofe IV en V gaan over een hij, die geïntroduceerd wordt als ‘oude banneling’. De ballingschap wordt gepreciseerd als een ‘exil’ waarin een ‘verlosser’ de woorden van de laatste strofe ‘stamelt’. Die woorden zijn ‘in staccato’ een erotisch getinte herinnering. De erotiek  wordt vermengd met Christelijke elementen. De aangesproken vrouw heet Maria en het lichamelijk samenzijn  vond plaats ‘onder het mij zo dierbaar bloedend hout’. Waarmee de lezer terug is bij de eerste strofe, waarin de ik zegt zich ooit gezien te hebben  als ‘de jonge Jezus’. Die ik leeft in de tweede strofe in het besef te bestaan buiten het paradijs, dat ‘ontluisterd’ is. De zondeval heeft plaatsgevonden, misschien is dat de verklaring voor de krachtterm, de vloek in de wending ‘Maar christus wat is / mij nu gebleven’.

Met strofe drie is iets bijzonders aan de hand. De eerste drie versregels passen heel wel bij de tweede strofe: de ik is terecht gekomen tussen kosmisch ‘sterrengruis’; de laatste drie regels sluiten heel goed aan bij de vierde strofe. Terwijl de banneling rust in ‘naaldpulp’, misschien wel dood is, danst de ‘zondebok’. Maar strofe III kan net zo goed als één geheel gelezen worden, zoals gepresenteerd door de dichter. De laatste drie regels tonen een hels beeld, in een surrealistische  zinswending. Die doet denken aan misschien wel de bekendste zin van het automatisch schrijven: ‘Le cadavre exquis boira le vin nouveau’. En met dat automatisch schrijven zit de lezer bij het surrealischt element dat aan Kate Moss in Mahaai niet vreemd is.

Over de opvallende beelden in dit gedicht valt  nog wel meer te zeggen, net als over de manier waarop Van Leeuwen in het gedicht aanwezig is. Bijvoorbeeld in hoeverre het beeld van het banneling-zijn Van Leeuwen aankleeft. Zelf gebruikte hij het in het verhaal ’Onkel Patrice’, dat teruggaat naar 1947. Ook de overeenkomsten met drie gedichten voor Van Leeuwen, respectievelijk van Helen Lashley, Coco Rais en Shrinivási, zijn  interessant. Die gedichten zijn hier eerder besproken op Caraïbisch uitzicht. Vaders geeft in ‘De banneling’ zijn beeld van Boeli van Leeuwen. Hun samenwerking in de tijd van het ontstaan van Geniale anarchie moet tot heel wat inzicht geleid hebben. ‘Kijken naar is registreren,  zien is begrijpen’. Die zin uit ‘Door sterren verblind’ in De taal van de aarde,  en één van de adagia van Van Leeuwen, is door Vaders niet over het hoofd gezien.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter