blog | werkgroep caraïbische letteren

Astrid Essed – Vier uur

Bij de introductiedag aan de Universiteit, werd ik reeds gewaarschuwd voor Professor Akersloot, met wie we in het eerste jaar veel te maken zouden krijgen.

“Hij is een onmogelijke kerel en als hij je niet mag, ben je in de aap gelogeerd, want het eerste jaar worden bijna alle colleges door hem gegeven en alle tentamens, die we moeten doen, zijn mondeling. Het is dus zaak hem niet tegen je in het harnas te jagen. Bovendien wil hij met alle eerstejaars een persoonlijk gesprek, voordat de colleges beginnen, dus bereid je er maar alvast goed op voor.”
De volgende twee weken waren gevuld met nieuwe ervaringen, waardoor de gevreesde ontmoeting naar de achtergrond verschoof, tot, vlak voor de colleges zouden beginnen, er een brief voor mij verscheen, waarin genoemde professor mij uitnodigde “om vier uur des namiddags op de Universiteit te komen om elkaar nader te leren kennen.” Er was geen enkele mogelijkheid om er onderuit te komen, want er stond nadrukkelijk bij, dat afzeggingen slechts in heel dringende gevallen zouden worden geaccepteerd.
De zenuwen werden heviger naarmate ik het gebouw van de Universiteit naderde en alle gedachten aan een eventuele verhindering van zijn kant werden de bodem ingeslagen door het laconieke antwoord van de portier, dat hij aanwezig was en reeds op mij zat te wachten. Hij legde mij uit, hoe ik bij zijn kamer moest komen, maar omdat het nogal ingewikkeld klonk, besloot hij zover met mij mee te lopen.
“Het is niet druk op het ogenblik en mijn collega zit er toch.” Dankbaar nam ik het aanbod aan en we gingen op weg.
We liepen door eindeloze, donkere gangen en tot overmaat van ramp zag ik, dat het al bijna vier uur was. Ook dat nog, schoot door mij heen, straks kom ik nog te laat en dan begint de kennismaking al goed.
“Zijn we er nou nog niet, zei ik ietwat geïrriteerd.”
“Maak je niet zo druk meisje, dan wacht hij maar even. Dat antwoord maakte mij nog bozer. Jij hebt gemakkelijk praten, dacht ik. Er zat echter niets anders op dan maar mee te lopen, want in m’n eentje kon ik de weg toch niet vinden.
Toen we echter weer een hoek omgingen en ik zag, dat het al tien over vier was, was mijn geduld op
“Weet u nou echt wel zeker, dat we zo goed lopen? Ik ben al laat en straks krijg ik er moeilijkheden mee. Ik denk, dat ik maar…” Ik draaide mij om en wilde boos weglopen, toen een hand mij tegenhield.
“Je krijgt er geen moeilijkheden mee, meisje. Akersloot, aangenaam.”
Verbaasd keek ik in de twinkelende ogen van de portier.

[Column oorspronkelijk verschenen in De Nieuwe Bijlmer, 5 januari 1995]

on 10.03.2010 at 11:22
Tags: /

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter