blog | werkgroep caraïbische letteren

Een onevenwichtige ´balans´ van Wim Rutgers

door Henry Habibe

In het door Charuba in 2016 uitgegeven boek van Wim Rutgers, Balans: Arubaans Letterkundig Leven, wordt een hoop informatie gegeven over geschiedenis, cultuur, het toneelleven en uiteraard ook over de literatuur op Aruba. Balans is veelomvattend. Rutgers uitgangspunt is dat hij zich niet alleen bezighoudt met romans en gedichten, maar ook met minder voor de hand liggende genres als brieven, dagboeken, memoires e.d.

 

 

Prof. dr Wim Rutgers. Foto © Michiel van Kempen

Dat verklaart ook dat hij zoveel interviews uit het verleden weer heeft opgenomen. Zijn studie bestrijkt weliswaar een grote periode, maar bepaalde periodes bleven onbesproken. Als gevolg daarvan kwamen veel literaire teksten, die ongetwijfeld tot de Arubaanse literatuur behoren, niet aan bod. Men denke, bijvoorbeeld, aan de groep Arubaanse dichters, die in de jaren zestig/zeventig in Nederland hun poëtische teksten voortbrachten, doch ook aan de Spaanstalige dichters van de Sociedad Bolivariana: o.a. José Ramón Vicioso, Eduardo Curet en Nicolás Piña Lampe. Dit is teleurstellend indien we beseffen dat de auteur van Balans toch wel zo’n veertig jaar op Aruba bezig is geweest met literaire werkzaamheden. Voor deze omissies meent Rutgers zich in zijn Vooraf te mogen verontschuldigen door zijn studie te willen beschouwen als een vervolg op Aruba in literair perspectief (2015) van Henry Habibe. Hij voegt weliswaar toe: ‘in zekere zin’, maar legt niet uit wat hij daarmee bedoelt. Verder beweert hij dat ik in mijn boek ‘het historische deel van de Arubaanse literatuur beschreef’ en dat zijn Balans de moderne literatuur omvat. In het hierna volgende doe ik een poging om aan te tonen dat het werk van Rutgers geen vervolg is op Aruba in literair perspectief. Ik beperk me, gezien het tijdsbestek, tot slechts enkele voorbeelden aan het begin. Trouwens, met die voorbeelden zal men zich in voldoende mate een idee kunnen vormen van de benadering, de aanpak en werkwijze van de auteur van Balans.

Terugblikken

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw is Rutgers begonnen met zijn literaire publicaties. In 1982 was zijn standpunt dat behalve een inventarisatie ook een evaluatie van de Arubaanse literatuur plaats diende te vinden. Hij geraakte o.a. aan Papiamentstalige teksten van Frederik (Fechi) Beaujon, hoogstwaarschijnlijk door toedoen van Jan Beaujon (vader van Fechi). Zo kwam de bloemlezing Cosecha Arubiano samen met anderen in 1984 tot stand. Hoewel Rutgers na verloop van tijd het bestaan van een Arubaanse literatuur in twijfel begon te trekken, schreef hij in 1996 over de geschiedenis van die literatuur, waarbij hij meende van drie a vier verschillende ´generaties´ van de familie Lampe te kunnen spreken. Het betreft H.E. Lampe, J. K. Zeppenveldt Lampe, W.F.M. (Wem) Lampe en Padú Lampe. Hij zag in hun werken de ontwikkeling van een ´literaire traditie´, echter zonder met een woord te reppen over de literaire kwaliteiten van die werken. Erg romantisch werd het wanneer hij daarbij ook nog Mosa Lampe betrok, die begin 19e eeuw een ´welkomstliedje´ geschreven zou hebben. Mosa Lampe werd door Rutgers beschouwd als ´de oudst bekende Arubaanse dichteres´.

 

Rutgers heeft aan verschillende uitgaven van gedichtenbundels, bloemlezingen, recensies en voordrachten meegewerkt. Op deze terreinen heeft hij zijn verdiensten. Hoe kritisch heeft hij zich opgesteld? In 1995 gaf hij een overzicht van de in de voorgaande jaren verschenen werken op Aruba. Hij liet niet na daarbij ‘kritische’ opmerkingen te plaatsen. In deze trant: ‘…onze auteurs zijn wel degelijk maatschappijgericht. In hoeverre is er [echter] sprake van wisselwerking? Hoe groot is de aandacht van de lezende bevolking voor de auteurs en hun literaire werk?’ (Amigoe, 21/12/1995). Op grond van wat in de jaren negentig van de vorige eeuw aan literatuur verscheen verkeerde Rutgers in mineurstemming. Er werd toen door hem geconstateerd dat de oogst nogal magertjes was. De literatuurhistoricus liet toen doorschemeren dat er nauwelijks sprake was van een ‘Arubaanse’ literatuur. Nu, na ongeveer 35 jaar (uitgaande van 1982) verschijnt een studie met een wat optimistischer doch tevens vrij pretentieuze titel: Balans.

Deel I

Hoewel Rutgers zich voorgenomen heeft het ‘moderne’ gedeelte van de Arubaanse literatuur te behandelen, maakt hij toch eerst een grote wandeling naar het verre verleden. Hij probeert dit te verantwoorden met wat hij noemt ‘een korte historische terugblik’. Na wat historisch-literaire feitjes opgesomd te hebben belandt hij bij de hierboven genoemde Mosa Lampe. Hij noemt daarbij en passant dominee G.B. Bosch, die in 1823 Aruba bezocht. Dat komt omdat Bosch in zijn Reizen in West Indië en door een gedeelte van Zuid- en Noord Amerika (1836) o.a. schreef dat Mosa Lampe ‘Nederduitsche brieven schreef en zelf verzen maakte’. Men lette op het feit dat Bosch van ‘verzen’ sprak. Later ging Joh. Hartog ertoe over de opmerking van Bosch als volgt weer te geven: ‘Zeker is Mosa Lampe de eerste inheemse dichteres der Antillen geweest’. Dit kan men natuurlijk als een ‘historisch’ gegeven interpreteren. Daar hoeft men niet aan te twijfelen. Doch Hartog sprak, met betrekking tot andere, vroegere teksten, van ‘versjes’ en ‘gelegenheidsgedichtjes’. Hij ‘waarschuwde’ er zelfs voor dat men niet te snel moest zijn met het beschouwen van vroegere ‘versjes’ als zijnde literatuur. Rutgers nam dit historisch gegeven kritiekloos over, zonder als letterkundige zelf na te gaan of er wel sprake is van echte poëzie. De tekst van Mosa Lampe was immers bedoeld als een ‘liedje’, waarmee een gouverneur op Aruba in 1824 verwelkomd werd. In zijn studie (aan het begin) neemt Rutgers het eerste couplet van deze ‘lofzang’ over en formuleert zijn mening op een andere wijze dan hij vroeger altijd gewend was te doen: ‘Inhoudelijk stelt het gedicht jammer genoeg niets voor’. In 1996 had hij het anders geformuleerd. In dat jaar, in het kader van Arubadag, liet Rutgers de ‘familietraditie van de Lampes’ nog altijd teruggaan tot Mosa Lampe. Opvallend is dat die lofzang in Cosecha Arubiano niet werd opgenomen. Anno 2017 (ongeveer twintig jaar later) wordt Mosa Lampe nog altijd door Rutgers als ‘de eerste Arubaanse dichteres’ beschouwd, al plaatst hij – bij tijd en wijle – het woord ‘dichteres’ tussen aanhalingstekens. Het komt allemaal weinig overtuigend over. Rutgers beweert wel dat het gedicht niets voorstelt, maar toch blijft hij Mosa Lampe als een dichteres beschouwen. Het blijft zweverig, want Rutgers plaatst de ene keer de woorden ‘gedicht’ en ‘dichteres’ tussen aanhalingstekens en vervolgens weer niet.

Fechi Beaujon. Portret door Nicolaas Porter

Fechi Beaujon

Ook in verband met Frederik (Fechi) Beaujon (1880-1920) wordt naar het verleden afgereisd. Rutgers hield ooit een lezing over een vertaling die Fechi Beaujon van een werk van Lord Byron maakte. Die lezing wordt nu opgenomen. Maar Beaujon schreef ook poëzie in het Papiaments, echte poëzie. Er wordt van deze Arubaanse dichter geen enkel gedicht behandeld, ondanks het feit dat de literatuurhistoricus zelf verklaarde dat Beaujon: ‘schoolschriften volschreef met gedichten in het Papiaments’. Met andere woorden de reis naar het verleden was bedoeld om de aandacht slechts te vestigen op een vertaling die onze dichter van het werk van Lord Byron maakte.

H.E. Lampe

Ook reist de auteur naar het verleden in verband met H.E. Lampe (1884-1953). Maar eerst worden, zijdelings, de Gedichten van J.K. Zeppenfeldt Lampe (1891-1955) als ‘gelegenheidspoëzie’ gediskwalificeerd, want – verklaart Rutgers – voor moderne tijden en naar moderne maatstaven is de literaire waarde (…) niet wezenlijk. Dit staat helemaal haaks op het feit dat van Zeppenfeldt Lampe zelfs vier vrij lange gedichten in het Nederlands in Cosecha Arubiano opgenomen werden (Rutgers behoorde tot de groep samenstellers). Hieruit blijkt dat de auteur tot andere inzichten is gekomen. Door de niet duidelijke (of niet scherpe) criteria van weleer werd Zeppenfeldt Lampe dus rond 1982 als dichter beschouwd en kreeg hij toen een ereplaats in de ‘Arubaanse Oogst’. Men ziet hoe hier de ‘literaire waarde’ van de teksten aan het schommelen gaat. Rutgers geeft de lezer hiervoor geen verklaring.
Vervolgens houdt de auteur een groots pleidooi voor het ‘nationalisme’ van Harry E. Lampe. Alsof diens verdiensten voor zijn eiland nog niet bekend waren. Zo’n uitvoerige biografische beschrijving van deze schrijver is helemaal niet nodig om zijn Aruba voorheen en thans (1934) te kunnen evalueren. Al die informatie over het leven van de schrijver doet niet ter zake als het gaat om het vaststellen van het literaire gehalte van zijn werk. De vraag die men in dit geval zou moeten stellen is: HOE is het werk geschreven? Op welke wijze, qua taal, werd het in elkaar gezet? Werd er een bepaalde kunstzinnige vorm aan gegeven? Anders gezegd, wat zijn de stijlelementen?
Wat zijn boekje Aruba voorheen en thans betreft, weet Lampe natuurlijk veel over het vroegere Aruba te vertellen. Hoe doet hij dat? Men kan gerust zeggen op een min of meer zakelijke manier. Dit kan best als ‘aangenaam’ ervaren worden. Maar betekent dit dat het werk ook meteen als een ‘literair object’ beschouwd kan worden? Ik heb dit als zodanig afgewezen (Aruba in literair perspectief).

Ter vergelijking

Een vergelijking met Ons eilandje Aruba (ook een egodocument) van Laura Wernet-Paskel zou kunnen dienen om dit duidelijk te maken. Als ik hiervoor het woord ‘zakelijk’ gebruikte voor de wijze waarop Aruba thans en voorheen geschreven is, dan bedoel ik daarmee een stijl zoals we die normaal en vaak tegenkomen bij een gewone journalist. Zo krijgen we in het boekje van H.E. Lampe een opsomming van informatie: ‘Handel’, ‘Scheepvaart’, ‘Landbouw’, ‘Nijverheid’, ‘Visscherij’ en de verdere economische toestand. Het zijn dus slechts mededelingen over bepaalde feiten en toestanden. Het verslag kan soms een anekdotisch karakter krijgen, maar wordt daarna snel afgebroken om over te gaan tot een ander onderwerp. Zo zegt Lampe, als hij de naam ‘Rancho’ noemt: ‘…het destijds zoo gevreesde visschersdorp (..) waar de visschers, de rancheros, in den regel zoo’n fuifje beëindigden met groote scheld- en vechtpartijen. Hun wapen waarmee zij zich de politie van het lijf hielden, was de groote gevaarlijke, twaalfpuntige schelp bekend onder den naam van carco, afgeleid van het Spaansche caracol’. Dan gaat de ‘anekdote’ plotseling over op de ‘vroegere Raadzaal’ en de ‘gouvernementskantoren. Als Wernet-Paskel het over hetzelfde vissersdorp heeft, krijgt men een andere beschrijving voorgeschoteld: ‘De Rancho was werkelijk een beruchte buurt: de Jordaan van de overigens keurige hoofdstad. De bewoners waren anders gezellige mensen, die het leven niet al te ernstig opnamen. Ze werkten en dansten en kibbelden en zongen en scholden op de maat van de tamboer…’. Door het polysyndeton, de opsomming van de werkwoorden (gecursiveerd) wordt de scène plastisch weergegeven en de beschrijving gedramatiseerd. Maar daar blijft het niet bij, want over de ‘rancheras’ schrijft Wernet-Paskel: ‘De halfnaakt geklede vrouwen wasten en kookten vóór hun woning, onderwijl kakelend en spektakelend dat horen en zien je verging’. Door het over en weer toepassen van dit soort stijlelementen (woordkunst!) besloot ik het egodocument van de Arubaanse schrijfster te beschouwen als een kunstwerk met een groot literair gehalte. Aan dit criterium, uitgewerkt in Aruba in literair perspectief, voldoet het egodocument van Harry Lampe niet. Rutgers komt, door zijn personalistisch gerichte oriëntatie, uiteraard tot heel andere inzichten.

 

 

W.F.M. Lampe

Naast de hiervoor genoemde Lampes wordt ook melding gemaakt van W.F.M. Lampe (1896-1973). Opvallend is dat, terwijl aan H.E. Lampe vijf volle pagina’s gewijd worden, dit met geen enkel pagina gebeurt in het geval van Wem Lampe. De memoires van Wem Lampe worden weliswaar genoemd (In de schaduw van de gouverneurs (1968) en Buiten de schaduw van de gouverneurs (1971) ), maar over de prettige verteltrant ervan wordt met geen woord gerept. Men kan zich terecht afvragen wat hiervan de reden zou kunnen zijn. Heeft de jongere broer van Harry Lampe (dus Wem) dan geen verdienstelijk patriottisch werk geleverd aan zijn eiland? Hier blijkt weer Rutgers onachtzaamheid om zich niet met de teksten van de auteurs bezig te houden. Wem Lampe heeft zich bij het optekenen van zijn herinneringen van een relatief verfijnd taalgebruik bediend. Zijn verteltrant is fraai. Zo weet hij in het hoofdstuk ‘Aanslag op mijn leven’ (In de schaduw…) het verhaal met een zodanige dosis spanning te laden dat men het als een ‘avontuurlijk’ verhaal ervaart. Dat doet hij aan de hand van figuurlijk taalgebruik (vergelijkingen), hier en daar ook gedoseerd met spreekwoorden. Ook het hoofdstuk ‘De Bovenwinden helpen mij weer in het zadel’ getuigt, voor wat de verteltrant betreft, van een groot literair gehalte. Dit geldt, overigens, ook voor Ons eilandje Aruba van Laura Wernet-Paskel. Daar wordt de stijl bovendien met humor gedoseerd. Merkwaardig is dat Rutgers geen oog heeft gehad voor de woordkunst in het werk van Wem Lampe. Hij besteedde namelijk zoveel méér pagina’s aan het op zakelijke wijze beschreven ‘instructieboekje’ van Harry Lampe!

Bijstellen van inzichten

De grote omweg naar het verleden werd dus gemaakt om bepaalde inzichten bij te stellen (poëzie van Mosa Lampe en J.K.Zeppenveld Lampe), om een pleidooi te houden voor H.E. Lampe en nogmaals de aandacht te vestigen op de vertaalkunst van Fechi Beaujon. Het eerste deel wordt verder gevuld met pagina’s gewijd aan cultureel-historische gebeurtenissen. Eerder gepubliceerde interviews met Nydia Ecury, de Arubaanse toneelactrice, die later op Curaçao ging wonen en in feite weinig over haar geboorte-eiland schreef, en met Ernesto Rosenstand (het eerste interview beslaat 3 blz., en werd geplaatst in Ñapa, 17 febr. 1996; het tweede uit 1982 beslaat 5 pgs. en werd reeds geplaatst in Dubbeltje lezen stuivertje schrijven). Daarnaast worden 5 pgs. gewijd aan het toneelleven tussen 1954 en 1986. Bij het weer overnemen worden de vroegere drukfouten zelfs niet meer gecorrigeerd. Dan komen Burny Every, de Grupo Teatral Arubiano en Aruba International Drama aan de beurt, die samen vier en een halve bladzijden toebedeeld krijgen. Dus van de periode 1954-1986 worden ongeveer 20 bladzijden aan het toneelgebeuren gewijd, waarvan de veel eerder gepubliceerde interviews samen zes bladzijden beslaan. Daarmee wordt Deel I afgesloten.

 

 

Op weg naar onafhankelijkheid

Het begin van Deel II is een soort verslaggeving: verschenen boeken, bibliotheek als centrum van leescultuur, e.d. De zaak wordt weer wat troebel wanneer de auteur negen bladzijden verderop het heeft over ´De derde golf van het indianisme´. Zonder uit te leggen wat hij daaronder verstaat geeft hij o.a. als voorbeeld Na caminda pa independencia (Op weg naar onafhankelijkheid) van Philomena Wong. Hij spreekt van een ´episch gedicht´ omdat het werk – volgens hem – verwijst naar de geschiedenis van het eiland, in het bijzonder het indiaanse verleden. Het ´troebele´ van deze vaststelling ligt in het tegenstrijdige van deze uitspraak, want de auteur geeft zelf toe: ´In dit gedicht is alleen maar even van literatura indianista sprake´ (gecursiveerde door schrijver dezes). Terwijl de tekst ongeveer 27 bladzijden beslaat (waarbij deze heel vaak – vanwege de weinige, zeer korte verzen – er praktisch geheel wit uitzien) en er slechts op anderhalve bladzijde sprake is van ‘indianen’, meent Rutgers te kunnen spreken van ´indianismo´. Dit is een tendens in de Spaans-Amerikaanse literatuur om over het indiaanse verleden te schrijven, zoals die ook enigszins op Aruba in de jaren vijftig/zeventig tot ontwikkeling kwam door toedoen van Hubert Booi en Ernesto Rosenstand. In de tekst van Wong is daar in de verste verte geen sprake van. De tekst begint weliswaar met een poëtische beschrijving van het ontstaan van het eiland, maar de voorstelling doet niet erg origineel aan. Ten eerste wordt gezegd dat Aruba ‘geplant is in de schoot van de zee’ (‘plantá den scoch’i lamá’). Dit beeld komt men reeds in 1961 tegen en wel in een gedicht van Frank Martinus uit Ta amor so por. Daar zegt de dichter dat ‘Curacao als een kindje achterbleef in de schoot van de zee’. Evenmin nieuw is het spelen met de woorden ‘Oro Ubao’ als zijnde de vroegere naam (tijd van Columbus) van Aruba. Dat deed Hubert Booi in 1955 reeds in zijn toneelstuk E Perla di Caribe. Een beschrijving als ‘de vreemdelingen’ die ‘binnendringen’ en ‘met hun honger naar macht en expansie (…) het eiland bemachtigen, de inwoners uitbuiten, de cultuur van Oro Ubao vertrappen’ houdt ook geen originaliteit in. Er wordt zeker een poging gedaan om een ontwikkeling te beschrijven, maar het gebeurt op grond van alledaags taalgebruik. De beschrijving, die aan het begin nog enigszins ‘poëtisch’ aandoet, gaat gauw over in een opsomming van historische feitjes met overdadig gebruik van versleten taal. Voorbeeld (vertaling): ‘De turbulente periode vervangt het rustige leven (…). De kolonisten (…) veranderen het vreedzame leven in een gemeenschap,/ nemen de inboorling mee, en brengen andere indianen…’). De evolutie wordt niet anders aangeduid dan als volgt: ‘De Arubaanse bevolking verandert in de loop van jaren en eeuwen in…’. Het kwellende vraagstuk wordt met veel rijmpjes onder woorden gebracht: ‘Ta é ta e shon/ cu ta tuma desishon, cu ta usa Corsou pa dominá’ (De baas is hij, die de beslissing neemt en Curaçao gebruikt om te heersen) en ‘Seis isla ta haña mas poder/ di desishon/ den nan propio gobernashon’ (Zes eilanden krijgen meer zeggingskracht in hun eigen regering). De rijmpjes volgen elkaar heel snel op: integrashon/segregashon/gobernashon/ separashon/ autodeterminashon, etc. etc. Er vindt, kortom, geen omzetting plaats van die begrippen in poëtisch taalgebruik. Het geheel lijkt zodoende gewoon op een op rijm gezette politieke redevoering. En dit wordt door Rutgers als een ‘episch gedicht’ gepresenteerd. Dit zijn maar een paar voorbeelden om te illustreren hoe Rutgers omgaat met het begrip ‘gedicht’. Zes bladzijden verderop wordt een interview opgenomen dat de auteur in 1993 had met de schrijfster van Na caminda pa independencia. Het beslaat liefst vijf bladzijden.

Er passeren zo’n groot aantal schrijvers de revue dat men onbewust gaat denken aan het door Rutgers zelf in 1982 gebruikte woord ‘lawine’. In het huidige bestek is het onmogelijk om aan die enorme hoeveelheid aandacht te besteden. Maar daar gaat het nu ook niet om. De reeds genoemde voorbeelden geven hopelijk wel een idee omtrent de benaderingswijze van de auteur van Balans.

 

Resumerend

De werkwijze van Wim Rutgers heeft tot gevolg dat er een ´troebele´ voorstelling van de Arubaanse literatuur wordt verschaft. In de loop van de tijd werd een ‘lawine’ aan teksten vergaard en besproken zonder zich daarbij af te vragen of die wel literaire waarde hebben. Zo wordt bij de teksten van de hiervoor genoemde Lampes en van Philomena Wong niet gelet op het taalgebruik van die teksten. Anders gezegd, de auteur houdt zich niet bezig met de stijl van de verschillende door hem besproken schrijvers. En dat is toch wel de bedoeling wanneer het gaat om een evaluatie. In het geval van Fechi Beaujon wordt diens eigenlijke werk niet eens behandeld. Rutgers houldt zich alleen bezig met een van zijn vertalingen.

Met Aruba in literair perspectief werd door mij een poging gedaan om juist rekening te houden met de vorm van de teksten. De schrijver heeft zich daarbij gebogen over een aantal teksten die Aruba tot onderwerp hebben. De bedoeling daarvan was om tevens aan te tonen dat er wel degelijk een ´Arubaanse’ literatuur bestaat; iets dat door Rutgers rond 1995 in twijfel werd getrokken. Aruba in literair perspectief beslaat slechts de periode van 1905 -1975. Het is dus niet af. In ieder geval is daarmee een begin gemaakt aan een studie die zich voornamelijk bezig houdt met literaire werken. Als voorlopige ‘afronding’ is gekozen voor het jaar 1975. Dit heeft te maken met de periode waarin een nieuwe literaire generatie zich aandient. Men zou hier kunnen spreken van de Kambio-generatie (jaren zestig/zeventig), de periode waarin het werk van de in Nederland studerende Arubanen een vernieuwing teweegbracht. Dit komt in de ondertitel van Aruba in literair perspectief ook naar voren: ‘Tussen traditie en vernieuwing’. Het poëtisch werk van de Kambio-generatie impliceerde immers een vernieuwing in de Arubaanse literatuur. Het wordt ook in de Slotbeschouwing onder woorden gebracht.

Feit is dat de veronderstelling van Rutgers dat Balans ‘een vervolg zou zijn op Aruba in literair perspectief’ ondoordacht is. Hij voegt er heel snel aan toe: ‘in zekere zin’, maar laat zelfs niet doorschemeren in welke zin dat het geval is. Hij begint zijn studie niet in het jaar 1976, maar reist eerst af naar het verleden (begin 19e eeuw) om een vroegere visie bij te stellen (Mosa Lampe) en vervolgens, na een zeer personalistisch getinte pleidooi voor H.E. Lampe (1934) onverwachts (deel II) over te gaan op een interview uit 1996 met Nydia Ecury. Het heeft veel weg van een astronaut die door het heelal tuimelt. Over ´balans´ gesproken! Van een ‘vervolg op Aruba in literair perspectief´ is er dus helemaal geen sprake. Wishful thinking!

 

Lees hier de reactie van Wim Rutgers

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter