blog | werkgroep caraïbische letteren

100 jaar Johanna Schouten-Elsenhout

Vandaag is het exact honderd jaar geleden dat een van de grootste dichters in het Sranantongo geboren werd: Johanna Schouten-Elsenhout. Bij dit eeuwfeest verschijnt een unieke uitgave: een bundeling van al haar gedichten, geannoteerd en in het Engels vertaald door France D. Olivieira onder de titel Awese/Light in This Everlasting Dark Moon. Awese betekent: Begeesterd. Het boek zal op woensdag 14 juli om 19:30 uur in het Tower Auditorium in Paramaribo ten doop worden gehouden.

Onder de titel ‘Johanna Schouten-Elsenhout: “Niemand is profeet in eigen land”‘ verschijnt vandaag in De Ware Tijd literair het onderstaande opstel van de hand van Eddy van der Hilst:

Hipipi hurê! Hipipi hurê. Op 11 juli 1910 werd aan de Anniestraat een meisje geboren, dat de namen Johanna Isidora Eugenia kreeg. Haar vader was Johan Alexander Elsenhout, wiens vader, Johan Alexander Lowe, afkomstig was uit Guyana. Haar vader sprak Engels, hoewel hij in Nickerie geboren was zoals blijkt uit het gedicht ‘Nickerie’, regel 11: ‘Pe gran-mma mek’ mi papa fesi si son.’ Haar moeder heette Gerarda Rosalina Triel, dochter van een ex-slavin.

Johanna was haar laatste kind en vaders lievelingetje. Hij verwende haar dan ook, maar kreeg daar niet veel gelegenheid voor omdat hij vaak op zijn goudconcessie aan de Lawa verbleef en later werkte als voorman van balatableeders op de Tafelberg. Maar eenmaal in de stad, vertelde hij haar ‘s avonds anansitori’s.
De opvoeding van de kleine Johanna lag dus grotendeels in handen van haar moeder, die uitsluitend Sranantongo sprak. Haar opvoeding werd daarom met odo’s begeleid. Ook de vele Sranan liederen, waaronder die van Sonde Prodo en andere straatzangers, leerde Johanna van haar moeder.

Sranan fesi

Na tongo di mi dringi
Na mama bobi
E kuku na ini mi ati
Fu bori tron
Wan krakti figabon
Nanga moy bradi grun wwiri
Fu tapu mi skin
Den bromki sa tron bun froktu
Fu pikin-nengre feni nyan
Na winti fu en
Sa broko mi yesi
M’ ‘a fu prisiri
Tongo di ben domru
Kibri someni yari na dosu
Lusu leki wan nyun frigi
Na loktu
Fu seti strey
Fu win’ feti
Gi mi eygi kondre

Evenals haar zusters ging ze op school bij de soeurs aan de Gravenstraat, maar omdat zij zo knap was, hoefde zij niet met haar moeder mee om te helpen op het kostgrondje van de familie aan de Vredenburgweg. Zij bezocht de Louiseschool tot de laatste klas.

Toen zij 16 à 17 was, verliet zij het ouderlijk huis aan de Wagenwegstraat om op het erf van Hussain-Ali aan de Jodenbreestraat te gaan wonen. Op 6 december 1928 beviel Johanna van een tweeling: dochter Eugenia Olga en zoon Lucien Reinier Guillaume Elsenhout. Binnen ‘n jaar stierf Eugenia. Het verdriet daarover is Johanna eigenlijk haar hele leven niet te boven gekomen. Het overweldigde haar zo, dat ze rond haar 23ste opgenomen werd in LPI. Tot op haar oude dag had zij Eugenia’s dood niet verwerkt. Ze bleef steken in een soort ontkenning van haar dood: ‘Ze hebben haar ontvoerd’. Op 1 maart 1931 beviel Johanna van haar tweede zoon, Rudie Ewald August Elsenhout.
.


Johanna had het financieel moeilijk. Om aan de kost te komen begon ze kleren voor schepelingen te wassen. Dit bracht haar weer in de prostitutie en zij belandde in het gezelschap van vrouwen als Maxi Linder die toen ‘sipimeid’ en ‘fowru-kka’ genoemd werden.
Johanna had het zo zwaar met het opbrengen van haar zonen, dat zij besloot weer bij haar ouders te gaan wonen. Deze waren inmiddels verhuisd naar de Pontewerfstraat. Op het erf betrok zij een eenkamerwoning, terwijl haar ouders voorop in een tweekamerwoning woonden. Bijgestaan door de paters van de Bonifaceparochie, vond zij werk als wasvrouw bij de soeurs, waardoor haar leven weer enigszins op de rails kwam. Zij heeft toen ook jaren samengewoond met een agent van politie.

Lobi

Mi winsi mi boto
Ben man fu lon
Ini a tiri kriki
Fu yu ati
Pe takru fisi no e swen
Fu mi peyri firi
O dipi a gron de
M’ e si yu ay e brenki
Te a kon grun f’ prisiri
M’ e prey nanga yu anu
A kowru te a kon blaw fu frileygi
Yu mofo wawan libi ete
Fu kenki kloru kon geri lek’ agama
Ma mi sabi mi lobi
Taki a yongu ati fu yu
Di waran lek’ faya
E nak’ yuru lek’ wan oloysi
O ten mi nanga yu
Sa tron wan

Deze relatie kwam waarschijnlijk tot een eind door haar directieve karakter en dirigerend gedrag. Na de dood van haar moeder, legde haar vader bij notariële akte vast, dat zijn lievelingsdochter al zijn bezittingen zou erven. Dit maakte – naast het in de ogen van haar zusters al liederlijk leven dat zij leidde – de verwijdering tussen Johanna en haar zusters compleet. Na de dood van haar vader verhuisde Johanna naar de tweekamerwoning, die ze later liet afbreken om er een stenen woning voor in de plaats te zetten. Op latere leeftijd huwde ze met de Nederlander Wim Schouten, een aannemer van gouvernementsgebouwen, met wie zij in 1968, in verband met ziekte, naar Nederland vertrok. Daar vestigden zij zich in de stad Groningen.

Hoewel zij reeds op jonge leeftijd dichtte, kwam dit pas goed op gang nadat zij haar gedicht ‘Kotomisi’ opstuurde naar het radioprogramma ‘Nanga opo doro’ van Jan Voorhoeve en Hein Eersel. Dit gedicht werd zeer positief ontvangen en ze werd gestimuleerd om haar poëzie te publiceren. Op 1 juli 1963 verscheen haar eerste bundel, Tide ete, fo sren singi foe Johanna Schouten-Elsenhout. Haar tweede bundel, Awese, verscheen twee jaar later, in 1965.
Grotere bekendheid kreeg zij echter pas toen zij in Nederland verbleef. Jan Voorhoeve was haar promotor. Zij verzorgde avonden met onder andere voordrachten op de universiteiten van Leiden en Groningen en tijdens avonden georganiseerd door de Sticusa. In 1973 verscheen Surinaamse Gedichten, een selectie van voornamelijk gedichten uit Awese, met een Nederlandse vertaling van Jan Voorhoeve. Haar vaak als moeilijk te begrijpen gedichten, waren nu toegankelijker voor velen. In 1974 ontving zij van de Sticusa een prijs voor haar gedicht ‘Sososkin’, een gedicht naar aanleiding van het overlijden van een goede kennis.

Sososkin

San na mi
Wan klodru doti nanga kra
Wan libisma
Wan syatu bro
‘a mindri
howpu bribi lobi nanga seygi
Wan sonduboku
‘a mindri grontapu wey
Wan dedetaki ‘a wan bon
‘a mindri Gado glori
toku m’ e fir’ mi sref’
ber’ ‘a mindri winti son nanga alen
lek’ wan por’ froktu ‘a ondro gron
!Libi
Sososkin mi si dey fesi
Sososkin m’ e dede

Ook buiten Nederland werd zij bekend. Zo trad zij op voor de Rheinische-Westfälische Auslandgesellschaft en werden een aantal van haar gedichten, waaronder ‘Sososkin’, vertaald in het Duits, Engels en Russisch. Hillary Clinton, als first lady van de Verenigde Staten, begon haar toespraak op de bevolkingsconferentie van niet-gouvernementele organisaties in Den Haag met het gedicht ‘Uma’.

Uma

Noti no hey so
Lek’ a sten
D’ e bari
In’ yuguyugu f’ a dey
A sten moy
A krakti
A n’ abi farsi
Wins’ tranga winti
E seyri en kon
Uma y’ hey
Y’ e brenki
Y’ n’ e kanti
‘A mindri strey
F’ ala dey

Johanna’s moeder voedde haar kinderen, zoals toen gebruikelijk, op met odo’s. Levenswijsheden werden als het ware in je hoofd gestampt. Johanna, als volwassen vrouw, had van het leven geleerd dat die odo’s geen gezeur of ouderwets gedoe waren, maar keiharde levenslessen. Ze was door schade en schande wijs geworden. Geen wonder dat zij ze nu koesterde en verzamelde. Dit resulteerde in een verzameling van meer dan 1000 odo’s, waarvan ongeveer de helft met een equivalent in het Nederlands, die in 1974 verscheen onder de naam Sranan Pangi. De uitgave daarvan ging niet van een leien dakje. Jaren had men haar aan het lijntje gehouden dat haar odo’s uitgegeven zouden worden, maar het gebeurde niet. Zij kon haar verzameling ook niet terugkrijgen. Kordaat stapte Johanna vlak voor haar vertrek naar Nederland naar de procureur-generaal om haar beklag te doen. Na enkele maanden kreeg ze haar verzameling terug, maar wel verminkt. Van een aantal odo’s was slechts de eerste of tweede helft getypt, van andere was er als tweede deel een deel van een andere odo. Sommige odo’s waren niet meer in de verzameling te vinden en er waren vreemde, bijvoorbeeld de ‘yoswiti’ odo’s, die niet van haar waren. Dit maakte haar zo boos, dat toen ik de odo’s met haar doornam, zij ter plekke twee nieuwe odo’s maakte: ‘Di yu e taki fu den yoswiti, pe yu libi den “kapucijner”, di a Yudasi fufuru’. En direct daarna: ‘Te yu wani langafinga odo: no frigiti na koniman fu na marbonsu godo’.

In 1975 keerde zij na de dood van haar man terug naar ons land en vond een onderkomen bij haar zoon Rudie: een kamertje op de begane grond. Zij heeft daar een tijd gewoond totdat zij naar eigen zeggen de ongelijke behandeling die zij in vergelijking met Rudies schoonmoeder genoot, niet meer zag zitten. De schoonmoeder woonde op hetzelfde adres vlak naast haar, maar vele malen luxueuzer. Na wat onenigheid besloot zij op een dag een taxi te bestellen, nam al haar sieraden mee en verpandde deze. Ze kocht een draagbaar radiootje en liet de chauffeur haar naar Huize Albertine rijden. Het geld dat over was, gaf ze aan de directrice als huur voor een kamer die ze direct moest kunnen betrekken. En daar sleet zij haar oude dag. Doordat zij geen bezoek kreeg, ook niet van familie, sloot zij zich hoe langer hoe meer af van de buitenwereld. De verpleegsters konden op den duur niet eens meer in haar kamer komen. Ze moesten haar eten op een stoel op de gang zetten. Toen de NVB dit hoorde, probeerde Siegmien Staphorst contact met haar te maken. Het mocht niet baten. De deur was dicht en bleef dicht. De verpleegsters hadden trouwens gewaarschuwd dat ze met haar houwer iedereen bedreigde die haar kamer binnen wilde komen. Siegmien heeft mij toen gevraagd om te proberen contact te krijgen met tante Jo, zoals wij haar noemden. Ik bleef op een heilige afstand staan en riep: ‘Tante Jo, tante Jo, Eddy dya, a kon luku yu’. Gelukkig, ze verscheen en Siegmien en ik mochten binnenkomen. Het contact met de buitenwereld was hersteld. Omdat familieleden haar niet kwamen opzoeken, ook niet op aandrang van de NVB, besloot deze organisatie het op zich te nemen om haar kleren te wassen en haar regelmatig te bezoeken. Ondanks dat zij een voorschot van enkele maanden had betaald, was de achterstallige huur flink opgelopen. Echter, men durfde haar niet op straat te zetten. Pogingen van de NVB om het ministerie van Sociale Zaken de huur te laten betalen, liepen op niets uit. Het antwoord was steeds: ‘Haar zoon is gynaecoloog, hij kan het betalen.’

.

Om haar op haar 80ste verjaardag wat te verwennen, werd een klein feestje georganiseerd. Voor het feest moest er wel eerst een kerkdienst gehouden worden, vond tante Jo. Aan het begin van de dienst zei de priester: ‘Wij zijn hier samengekomen, familie en vrienden, om de 80ste verjaardag…’ Tante Jo sprong op, onderbrak de priester en zei: ‘Nee pater, het zijn alleen vrienden hier.’ Later op de avond kwam wel kleinzoon Rudie haar feliciteren wat haar erg goed deed. In verband met deze verjaardag organiseerden de NVB en Sranan Akademiya ook een culturele avond in Thalia op 28 juli 1990 om haar eindelijk de hulde te brengen die haar toekwam. Zij was weliswaar in 1987 benoemd tot Ridder in de Orde van de Gele Ster, maar hier liet het volk zijn erkenning blijken. In een vol Theater Thalia verzorgden schrijvers, dichters, zangers en dansers optredens, die allemaal op haar gedichten gebaseerd waren. Deze avond deed haar goed. Tante Jo kreeg de erkenning waarnaar zij al die jaren verlangde. Toen zij aan het eind van de avond op het podium nog eens extra in de bloemetjes werd gezet, zei zij onder andere het volgende: ‘Fa mi si den yonguwan e wroko nanga Sranantongo nanga den kulturu, dan Sranan wini. Mi no abi bisi fu dede a neti disi.’ Toen wij haar na afloop naar huis reden, vond ze dat we bij een jongetje dat kranten verkocht moesten stoppen. Ze riep het jongetje en gaf hem een deel van het geld dat ze die avond gekregen had. Twee jaar later, op 23 juli 1992 overleed zij in het Academisch Ziekenhuis.

Tante Jo was iemand die zichzelf was, die haar afkomst, cultuur, taal noch levensgeschiedenis verloochende. Iemand die haar eigen mening niet onder stoelen en banken stak en je recht voor je raap zei wat ze van iets of iemand vond of dacht. Ze was geen Switimofo, maar een echte Pritipangi. Ze was iemand die voor haar rechten opkwam en ervoor durfde vechten. Wat de politiek en het Sranan betreffen, had ze een uitgesproken mening. In een interview in de krant Brasa van maart 1987 zegt zij: ‘Jammer, heel jammer dat onze jonge mensen de odo’s niet kennen, laat staan gebruiken. Want odo’s zijn een stuk van onze eigen cultuur, iets waar onze voorouders mee pronkten, omdat het iets was wat ze zelf gemaakt hebben. Dat heeft natuurlijk zijn oorzaken. De mensen die aan het begin van deze eeuw het land bestuurden wilden ons onze cultuur afpakken. Ze probeerden in ons hoofd te stampen dat het Surinaams, het Sranantongo voor domme mensen bedoeld was, voor mensen die geen manieren kennen. Ze gingen zelfs zo ver door te zeggen dat het Sranantongo geen taal was. Hoe vele Surinaamse schoolkinderen hebben wel niet hun mond moeten wassen als de juffrouw had gehoord dat ze Surinaams spraken? Terwijl de school de plaats is waar kinderen hun cultuur moeten leren waarderen. Het is dan meer dan logisch dat velen geen odo’s kennen en de taal niet kunnen gebruiken zoals het moet.’

En in een interview van 1990 zegt ze: ‘Je taal is je cultuur en dat is het hoogste bezit van een mens. Als je het kwijt bent, ben je je leven, je kra kwijt. Je kra, dat is je eigen persoonlijkheid. Je kan arm zijn, maar je hebt een hoge geest die je hooghoudt.’
Tante Jo was iemand die bewust was van wie ze was. Die niet wilde zijn zoals ‘men’ vond, dat zij hoorde te zijn. Iemand, een mens, met een zeer groot zelfrespect. Ik ben die ik ben, als je het nou leuk vindt of niet. Take it or leave it. Ik ben wie ik ben, ik ben er trots op en dat zal iedereen weten ook.

4 comments to “100 jaar Johanna Schouten-Elsenhout”

  • De datum moet Woensdag 14 JULI zijn.

  • Mooie site!

    Interessante informatie ook.

  • Ik heb tant jopie als kleine jongen gekent.
    Ik ben nlin de pontenwerfstraat geboren en opgegroeid.
    Tante Jopie woonde tegenover mijn speelplaats bronsplein.
    Haar zoon oom rudy kende ik ook, de blakkaman datra(rolmodel) van de poti sma birti.
    Deze kwam vaak bij de chinees op de hoek naast mijn ouderlijk huis, voor zijn borreltje.
    Maar toen ik vandaag dit alles las, begrijp ik nu beter wie tante jopie echt was.
    Een tranga African Sranan blakka uma,nanga bun furu tranga puwema.
    Bigi lespeki nanga grani fu dati.
    Tant jopie mi wan bakka pikin fu famiri maskieta nanga alla tra suma fu frimangron,lobi ju so te.
    Kaikusi(Roy Groenberg)

  • Tot toe tranen geroerd. Wat een verhaal. Wat een vrouw!

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter